Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=412255



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Directie Veiligheidsbeleid Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 28 maart 2001 Auteur DVB/VD

Kenmerk DVB/VD-154/01 Telefoon 00-31-70-3485231

Blad /9 Fax 00-31-70-3485479

Bijlage(n) E-mail karel.vosskühler@minbuza.nl

Betreft Recente ontwikkelingen en toekomst OVSE

Zeer Geachte Voorzitter,

Onder verwijzing naar de brief van de Griffier van de vaste commissie van Buitenlandse Zaken d.d. 18 december j.l. treft u hier een notitie aan over recente ontwikkelingen in de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), alsmede over enkele voorlopige Nederlands-Duitse voorstellen die erop gericht zijn een nieuwe impuls te geven aan de OVSE door een verdere ontwikkeling van haar kerntaken en door suggesties voor verbeterde werkwijzen. Voor aanverwante aspecten verwijs ik u graag naar mijn brief van 5 december j.l., waarin verslag wordt gedaan van de OVSE Ministeriële Raad (Wenen, 27-28 november j.l.) en naar mijn recente brief aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, waarin wordt ingegaan op de relatie tussen de OVSE, de EU en de Raad van Europa d.d. 20 maart j.l., ten informatie bijgevoegd. Hieronder wordt kort ingegaan op de missies van de OVSE; voor meer gedetailleerde informatie over individuele missies wordt verwezen naar de uitstekende website van de OVSE: www.osce.org. Tot slot wordt kort ingegaan op de Nederlandse kandidatuur voor het OVSE-Voorzitterschap voor 2003.

Inleiding

Er zijn goede redenen om kritisch na te denken over de toekomst van de OVSE. De laatste ministeriële bijeenkomst van j.l. november boekte weliswaar een bescheiden oogst (terugkeer Joegoslavië; Verklaring Zuid-Oost Europa; document over kleine wapens), maar het resultaat werd negatief beïnvloed door de Russische opstelling die het onmogelijk maakte een gezamenlijke slotverklaring aan te nemen. Naar Russisch gevoelen ontwikkelt de OVSE zich momenteel in de verkeerde richting, met name omdat er te veel nadruk wordt gelegd op humanitaire en mensenrechten-vraagstukken en de OVSE-missies te eenzijdig in de landen van de voormalige Sovjetunie geconcentreerd zijn.

Ook Nederland neemt binnen de OVSE een zekere stagnatie waar, maar brengt die primair in verband met een gebrekkige naleving door sommige deelnemende staten van hun verplichtingen, een gebrek aan transparantie in de besluitvorming, soms tekortschietend uitvoerend vermogen (o.m. door overbelasting van het Voorzitterschap) en het achterwege blijven van voldoende politieke discussie in de Permanente Raad. In het voornoemde Nederlands-Duitse ontwerp-papier, waarop hierna nader zal worden ingegaan, wordt hiervoor een aantal mogelijke remedies aangeduid, en wordt een aantal nieuwe aandachtsgebieden genoemd, dit mede om recht te doen aan de inmiddels veranderde aard van sommige veiligheidsproblemen.

Dit alles laat echter onverlet dat de relatieve kracht van de OVSE blijft liggen op die gebieden waar de organisatie zich in de afgelopen tien jaar heeft bewezen: bij vroegtijdige waarschuwing en conflictvoorkoming (bijv. door het werk van de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden), bij post-conflict rehabilitatie, bij de menselijke dimensie, en bij wapenbeheersing en vertrouwenwekkende maatregelen. Op deze terreinen heeft de OVSE een indrukwekkende staat van dienst. Daarnaast heeft de OVSE in het verleden blijk gegeven van grote flexibiliteit door snel op nieuwe werkterreinen, als b.v. verkiezingswaarneming, of politietraining, actief te worden. Ook de recente activiteiten m.b.t. de kleine wapens zijn hiervan een goed voorbeeld.

Nederland is er op uit de mogelijkheden van de OVSE maximaal te benutten. Gezien de uitbreiding van de Europese Unie, de NAVO en de Raad van Europa, en nieuwe aandachtsgebieden binnen deze organisaties (bijv. EVDB) is daarbij afstemming van activiteiten en samenwerking in het veld, juist ook met de OVSE en zijn uitgebreide veld-presentie, van steeds groter belang. Op deze materie wordt nader ingegaan in mijn voornoemde brief aan de Eerste Kamer.

Nederland is voorstander van versterking van het uitvoerend vermogen van de OVSE, maar wenst anderzijds een bureaucratisering tegen te gaan. Nederland blijft wel van opvatting dat het hoog tijd wordt dat de OVSE rechtspersoonlijkheid krijgt.

Operationele stand van zaken: een kwalitatieve schets

Nadat voor 1990 in de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (1975-1990) het accent sterk had gelegen op normstelling en implementatie-debat, over de volle breedte van de drie manden (men spreekt thans veeleer over dimensies: de menselijke, de economische en de politiek-militaire), bleek het na het einde van de Koude Oorlog mogelijk om, te beginnen met het Handvest van Parijs, op dit terrein een kwalitatieve sprong voorwaarts te maken. Ineens stonden binnen het normenstelsel van de CVSE politiek en economisch pluralisme - de bevordering van democratie, rechtsstaat en markteconomie - centraal. Zowel op deze terreinen als op het gebied van de wapenbeheersing en de vertrouwenwekkende maatregelen heeft in de loop van de jaren '90 nog een aanzienlijke verdichting van de regelgeving plaatsgevonden. Zo is op het gebied van de menselijke dimensie, inclusief de behandeling van minderheden, een zeer indringend regime onstaan dat veel verder gaat dan hetgeen tot dusver in het kader van de Verenigde Naties, of elders in de wereld in regionaal verband, aan normstelling haalbaar is gebleken. De organisatie belichaamt daarmee een zekere mate van Euro-Atlantische eigenheid, hetgeen zijn bekroning kreeg met de formalisering van de status van regionaal arrangement in de zin van Hoofdstuk VIII van het VN Handvest. Helaas blijkt in de praktijk dat het OVSE-
acquis
m.n. in een aantal landen in Oost-Europa nog niet op een naar behoren functionerend politiek, maatschappelijk en cultureel draagvlak kan terugvallen. Daar blijft een belangrijke taak voor de OVSE liggen.

Inspelend op de nieuwe situatie in Europa na de Koude Oorlog begaf de OVSE zich op een aantal nieuwe werkterreinen, zoals bijvoorbeeld verkiezingswaarneming en het voorkomen van etnische conflicten. Daartoe werden bijbehorende instituties opgericht, zoals het Office for Free Elections, het latere ODIHR, Office for Democratic Institutions and Human Rights, en de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden. De eerste missie in het veld ontstond in 1992 (Kosovo, Sandjak en Vojvodina). Midden jaren '90 werd de Conferentie omgezet in een Organisatie met een permanente zetel in Wenen.

De nieuwe werkterreinen en de nieuwe structuur leidden tot een nieuwe formulering van de rol van de OVSE. In 1994 (top in Boedapest) kwamen de landen overeen de organisatie te beschouwen als "primair instrument voor vroegtijdige waarschuwing, conflictvoorkoming en crisisbeheersing". In 1996 (top Lissabon) kwam daar nog als vierde taak bij post-conflict rehabilitatie. Het accent van de werkzaamheden kwam steeds meer in het veld te liggen.
Tegenwoordig beschikt de OVSE
over 22 missies, die worden bemenst door ongeveer 1500 internationale stafleden en meer dan het dubbele van dit aantal aan lokale stafleden. Deze liggen allemaal in landen en regio's van de voormalige Sovjetunie (zoals Belarus, Oekraïne, Moldavië, de Kaukasus, Centraal Azië, het Balticum) en op de Balkan (landen van voormalig Joegoslavië en Albanië). Een aantal van deze missies heeft ook taken op zich genomen op het vlak van de politie. In Kroatië en Joegoslavië adviseert de OVSE de autoriteiten op het gebied van politiehervorming. In Kosovo maakt de OVSE als een van de pijlers van de VN-missie zelfs deel uit van het bestuur aldaar. In Kosovo heeft de OVSE de Politie Academie opgezet, waar lokale Kosovaarse politie-agenten, zowel Kosovo-Albanees als Kosovo-Servisch, worden gerecruteerd en opgeleid (inmiddels meer dan 4.000).

De in Den Haag gevestigde Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden, Max van der Stoel, heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het voorkomen van conflicten tussen etnische groeperingen. Zijn werkzaamheden onttrekken zich door hun aard meestal aan het publieke oog, maar worden door alle deelnemende Staten beschouwd als een van de meest succesvolle onderdelen van het OVSE-instrumentarium. Deze zomer zal Van der Stoel worden opgevolgd door de prominente Zweedse diplomaat Rolf Ekeus.

Menselijke dimensie

De werkzaamheden van de OVSE op het vlak van de menselijke dimensie worden voor een belangrijk deel uitgevoerd door het ODIHR. Zowel de politieke context als de aard van de werkzaamheden zijn sinds het einde van de Koude Oorlog
uiteraard grondig veranderd. Politieke confrontatie op het scherpst van de ideologische snede heeft inmiddels plaatsgemaakt voor een vaak moeizame dialoog met de vele landen waarin de verwezenlijking van het OVSE-acquis in de praktijk van alledag, ook als gevolg van zwakke instituties, culturele factoren en soms diep-ingesleten corruptie nog heel wat inspanningen zal vergen.

De Implementatiebijeenkomst inzake de Menselijke Dimensie, die jaarlijks in Warschau plaatsvindt, alsook speciale, kortere aanvullende bijeenkomsten over speciale onderwerpen te Wenen bieden een gelegenheid aan de deelnemende Staten tesamen met internationale organisaties en NGO's de stand van zaken op alle terreinen van de menselijke dimensie kritisch te bezien.

Verdere activiteiten van het ODIHR richten zich op verkiezingswaarneming, steun bij de opbouw van democratische instellingen en het bevorderen van de rechtsstaat. De laatste jaren heeft de OVSE in vele landen verkiezingen waargenomen, ondermeer in Kroatië, Macedonië, Albanië, Georgië, Rusland (Tsjetsjenië), Estland, Letland, Wit-Rusland, Oekraïne, Moldavië, Tadzjikistan, Kazachstan, Kirgizië. De laatste jaren veranderen de activiteiten op het gebied van verkiezingswaarneming zowel in omvang als in aard. Het aantal landen waar het noodzakelijk is de integriteit van het verkiezingsproces waar te nemen, neemt langzaam af. Waarneming beperkt zich niet langer tot de verkiezingsdag zelf, maar richt zich op andere aspecten van het verkiezingsproces, zoals: de registratie van kiezers en kandidaten, de mediacampagne, voorlichting aan de kiezers, het organiseren van de verkiezingsdag(en) zelf en de uiteindelijke installatie van de gekozenen. Ook houdt de OVSE zich bezig met het organiseren van de verkiezingen zelf, zoals in Bosnië-Herzegovina en in Kosovo. Waarneming gebeurt dan uiteraard door een andere organisatie. Het internationale personeel dat voor kortere tijd als waarnemer of 'supervisor' in de regio actief is varieert in aantal enkele tientallen tot bijvoorbeeld vijftienhonderd in Kosovo.

De menselijke dimensie in de OVSE beperkt zich geenszins tot de werkzaamheden van het ODIHR, maar is voortdurend ook in de Permanente Raad aan de orde en vormt een hoofdbestanddeel van het werk van de missies. Zo houden de missies in Kosovo en Sarajevo zich bezig met 'Human Resources Capacity Building' (niet alleen politie, maar ook juridische experts, rechters, lokale bestuurders e.d.); bevordering van goed bestuur; hervorming van de rechterlijke macht; versterking van het maatschappelijk middenveld en van partijvorming; bevordering van vrije media; en het volgen en bevorderen van respect voor mensenrechten (o.m. door instellingen als de ombudsman).

Wapenbeheersing

Met het einde van de Koude Oorlog dienden zich plotseling mogelijkheden aan om in Europa op het gebied van de conventionele wapenbeheersing en vertrouwenwekkende en veiligheidsbevorderende maatregelen (csbm's) grote stappen voorwaarts te zetten. Door goed gebruik te maken van het momentum werd in een relatief kort tijdsbestek een systeem opgezet dat de veiligheidssamenwerking tot op de dag van vandaag vorm geeft.

Het meest recente hoogtepunt voor de conventionele wapenbeheersing was de OVSE-Top van 1999 in Istanbul. Tijdens deze top werd het Verdrag tot aanpassing van het CSE-Verdrag ondertekend
. Door deze herziening werd het verdrag in overeenstemming gebracht met de veranderde politieke situatie die in Europa was ontstaan na de val van de Muur. Verder vond er een aanpassing plaats van het Weens Document (WD) waaraan o.a. vooral op aandringen van Nederland een hoofdstuk over regionale maatregelen werd toegevoegd.

Tijdens de laatste OVSE-Ministeriële in Wenen (27-28 november j.l.) werd het OVSE-document inzake Kleine Wapens aangenomen. Dit belangrijke document werd uitonderhandeld binnen het Forum for Security Co-operation (FSC). Het document draagt een duidelijk normatief karakter en schept vergaande verplichtingen voor de 55 OVSE-Staten. De implementatie zal een belangrijke uitdaging zijn voor de komende tijd. Ook in de aanloop naar de VN-Conferentie over de illegale handel in Kleine Wapens in New York deze zomer, zal het OVSE-document een belangrijke rol spelen.

Er bestaat binnen de OVSE in brede kring het gevoelen dat de vooruitgang op het gebied van de veiligheidssamenwerking vooral gezocht moet worden in een verbeterde implementatie van de bestaande csbm's in plaats van te onderhandelen over nieuwe maatregelen. Om het WD en meer algemeen de conventionele wapenbeheersing levend te houden binnen de OVSE zal er op de middellange termijn toch bereidheid moeten zijn om te onderhandelen over aanpassing. Het WD is bijvoorbeeld nog steeds niet van toepassing op een belangrijk deel van de strijdkrachten in Europa, namelijk paramilitaire. Uiteindelijk zou er naar gestreefd kunnen worden om ook csbm's op dit terrein overeen te komen. Daarnaast zou bezien kunnen worden in hoeverre binnen het WD toch ook ruimte is voor civiele csbm's. Tenslotte zou gestreefd kunnen worden naar verdieping van regionale maatregelen.

Het aangepaste CSE-Verdrag is nog niet in werking getreden. Ratificatie wordt door Nederland en de NAVO-bondgenoten sinds 1999 aangehouden totdat Rusland zich houdt aan alle Istanbul-verplichtingen, d.w.z. nakoming van de flanklimieten (Tsjetsjenië), en terugtrekking van materieel uit Georgië en Moldavië (Transdnjestrië). Voor wat betreft de terugtrekking uit Georgië geldt dat de eerste deadline door Rusland is nagekomen. De terugtrekking uit Moldavië verloopt zeer stroef waarbij het er op lijkt dat de deadline van 31 december 2001 slechts gehaald kan worden als de terugtrekking van het materieel terstond voortvarend ter hand wordt genomen. Ten aanzien van de flanklimieten (Tsjetsjenië) geldt dat afgewacht moet worden in hoeverre de toezeggingen van President Poetin nagekomen zullen worden. Het blijft noodzakelijk dat Rusland zijn verplichtingen nakomt. Voor de financiering van het terugtrekken dan wel opruimen van Russische wapens en munitievoorraden heeft de OVSE een fonds opgericht waarin de deelnemende landen vrijwillig een bijdrage kunnen storten. Ook Nederland heeft daaraan een bijdrage geleverd: NLG. 200.000,- voor Georgië en NLG 300.000,- voor Moldavië/Transdnjestrië.

De tweede toetsingsconferentie van het CSE-Verdrag - die van 28 mei tot en met 1 juni in Wenen zal worden gehouden - is in dit verband een belangrijk moment. Deze vijfjaarlijkse conferentie is bedoeld om de implementatie van het verdrag te bespreken. In de Final Act bij het CSE-Herzieningsverdrag is echter afgesproken dat op de eerstvolgende toetsingsconferentie ook de nakoming door Rusland van de afspraken inzake Georgië en Moldavië zou worden geëvalueerd. In dit licht gezien is de toetsingsconferentie niet alleen een zaak van terugkijken maar ook van belang met het oog op de inwerkingtreding van het herziene verdrag.

Economische dimensie

De tweede mand van de OVSE, die tegenwoordig wordt aangeduid als de economische en milieu-dimensie (in het engelse afgekort: EED) wordt door m.n. veel Oost-Europese landen en de Verenigde Staten gezien als het ondergeschoven kind van de OVSE. Gezien de vele activiteiten van gespecialiseerde instellingen, en de het zich in oostwaarts bewegende Europese integratieproces, lijkt in eerste instantie geen grote toegevoegde waarde te bestaan bij een prominente OVSE-rol op dit terrein. Anderzijds ontstaat er onder de deelnemende landen steeds meer oog voor de belangrijke economische- en milieudimensie van veiligheidsproblemen in b.v. de Oekraïne, de Kaukasus en Centraal-Azië, die een grotere betrokkenheid van de OVSE en haar missies in deze gebieden zouden kunnen rechtvaardigen. Zo krijgen veiligheidsaspecten van de problematiek van de waterschaarste in toenemende mate aandacht.

Ook de onderwerpen op het grensvlak van de menselijke en economische dimensies, zoals goed bestuur en anti-corruptie, vormen onderwerp van toenemende discussie. Op deze terreinen heeft de OVSE in vele missies activiteiten. Voorbeelden hiervan zijn de OVSE activiteiten in Wit-Rusland, Oekraïne, Albanië en Bosnië waar de OVSE de autoriteiten adviseert inzake de democratisering van overheidsinstanties.

Samenwerking met niet-OVSE-landen

Japan, Zuid-Korea en sinds kort ook Thailand hebben een waarnemers-status bij de OVSE. Verder zijn er de traditionele contacten met de mediterrane partners die de status van samenwerkings-partners hebben. Voor de toekomst lijkt meer aandacht gerechtvaardigd voor de betrekkingen tussen de OVSE en andere regionale organisaties, c.q. landen uit de betrokken regio, met als inzet de vraag in hoeverre het OVSE-acquis voor andere delen van de wereld van nut kan zijn.

Hoe verder met de OVSE?

Tegen de hiervoor geschetste achtergrond, wordt in brede kring de behoefte gevoeld nog eens na te denken over de hoofddoelstellingen, de prioriteiten en de werkmethoden van de OVSE. Zowel het Roemeense Voorzitterschap als verschillende deelnemende staten hebben inmiddels hun licht laten schijnen over de situatie waarin de OVSE zich bevindt en hebben voorstellen gedaan voor verbeteringen.

Nog tijdens de ministeriële bijeenkomst in Wenen is tussen Nederland en Duitsland de vraag opgekomen of beide landen een gezamenlijk initiatief zouden moeten overwegen om de OVSE een nieuwe impuls te geven. Inmiddels heeft wederzijds overleg de aanzet tot een gezamenlijk papier opgeleverd. In het papier zal kort worden ingegaan op de evolutie in de rol van de OVSE, en op de problemen waarvoor de organisatie zich gesteld ziet. Vervolgens zullen suggesties worden gedaan voor de versterking van de OVSE, voor nieuwe gebieden voor samenwerking en voor verbeterde werkmethoden. De bedoeling is dat deze als input zullen dienen voor discussies in Wenen en tussen de hoofdsteden. Zij behelzen in grote lijnen het volgende:

Op het terrein van de conflictvoorkoming zou de OVSE, in goed overleg met andere internationale organisaties, voor bestaande of dreigende crisiszones geïntegreerde sub-regionale strategieën kunnen ontwikkelen, waarbij, overeenkomstig het alomvattende veiligheidsbegrip van de OVSE, elementen uit de diverse OVSE-dimensies met elkaar zouden kunnen worden samengebracht. Hiertoe zouden in Wenen werkgroepen kunnen worden ingesteld, die vervolgens met aanbevelingen zouden moeten komen.

De OVSE zou het kantoor van de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden kunnen versterken, aangezien er daar behoefte lijkt te bestaan aan grotere capaciteit om projecten op terreinen van (taal)onderwijs, etnische 'monitoring' en sociale integratie te kunnen ontwikkelen, uiteraard binnen het mandaat van de HCNM.

Een werkgroep van de Permanente Raad zou nadere studie kunnen maken van een mogelijke ad-hoc rol van de OVSE bij vredesoperaties, inclusief de juridische implicaties.

De implementatie van het OVSE-document inzake Kleine Wapens zou kunnen worden bevorderd door het aanstellen van een OVSE-Coördinator voor Politiek-Militaire Kwesties, inclusief Kleine Wapens, terwijl deze problematiek mede met het oog op Hoofdstuk V van het document ook beter geïntegreerd dient te worden in het werk van de OVSE-missies. Het wapenbeheersingsproces in de OVSE meer in het algemeen heeft een nieuwe impuls nodig, met als oogmerk om een gemeenschappelijke veiligheidsruimte in Europa te scheppen, o.m. door toetreding van nieuwe landen tot het CSE-Verdrag. Aan het implementatiedebat binnen de veiligheidsdialoog in het 'Forum for Security' dient nieuwe impulsen te worden gegeven. Ook zou moeten worden bezien welke mogelijkheden er zijn voor vertrouwenwekkende maatregelen inzake paramilitaire strijdkrachten en regionale maatregelen.

Voor wat betreft de economische- en milieu-aspecten van de veiligheid kan de OVSE zich meer dan voorheen richten op de mogelijke bedreigingen voor de stabiliteit en veiligheid in Europa die kunnen voortvloeien uit bepaalde ontwikkelingen op het gebied van economie en milieu. Daarnaast dient ook meer aandacht te worden besteed aan de verbanden tussen de economische dimensie enerzijds en de overige OVSE-dimensies. Uitgangspunt bij de activiteiten van de OVSE in de economische dimensie dient de samenwerking met andere, gespecialiseerde organisaties te zijn, langs de lijnen van het in Istanbul aangenomen platform voor coöperatieve veiligheid. De OVSE heeft ten aanzien van de economische dimensie vooral een catalyserende rol te vervullen.

Teneinde de stem van hoofdsteden binnen de OVSE directer te laten doorklinken, zouden af en toe in het land van het Voorzitterschap of en marge van ministeriële bijeenkomsten 'Gymnich'-ontmoetingen (informele brainstormings) van politieke directeuren-generaal kunnen worden gehouden. Teneinde het OVSE-Voorzitterschap te ontlasten, zou vaker gebruik kunnen worden gemaakt van Persoonlijke Vertegenwoordigers en 'open-ended groups of friends'. Het Bureau van de Secretaris-Generaal dient te worden versterkt, mogelijk met een beperkte plannings- en analyse-capaciteit, en er dient spoedig een doorbraak te komen ten aanzien van de juridische status van de OVSE. In het overleg in Wenen zou geregeld een grotere rol kunnen worden toegekend aan NGO's en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, dit ook om de wederzijdse kennis van elkaar te vergroten. Ook de samenwerking tussen de Permanente Raad en de OVSE-Assemblée zou kunnen worden versterkt, b.v. via een 'Liaison Office' van de Assemblée in Wenen.

Nederlands Voorzitterschap OVSE 2003

Nederland heeft zich in de CVSE en later de OVSE voortdurend zeer actief betoond. Vanuit de grote betrokkenheid bij de OVSE heeft Nederland zich daarom kandidaat gesteld voor het Voorzitterschap van de OVSE (Chairman-in-Office) in 2003. Het besluit terzake zal naar verwachting eind dit jaar worden genomen. De vooruitzichten zijn gunstig. Indien verkozen, zal Nederland het jaar daarvoor en het jaar daarna deelnemen aan de OVSE trojka. De voorbereidingen van het Voorzitterschap zijn inmiddels ter hand genomen. Vanaf medio 2001 zal met de opbouw van de staf van de benodigde task force op het Ministerie worden gestart. De Coördinator, die leiding zal geven aan deze task force zal per medio 2001 zijn werkzaamheden aanvangen. Ten behoeve van het Voorzitterschap zal ook de Nederlandse delegatie bij de OVSE worden versterkt. Via HGIS is 28 miljoen gulden gereserveerd voor de periode 2002-2004.

De Minister van Buitenlandse Zaken

Kenmerk
Blad /9

1 Formeel geen 'OVSE-verdrag' maar wel algemeen gezien als een 'OVSE-gerelateerd verdrag'.

===