Titel: Eigenwoningwaarde bij nieuwbouwwoningen opgeleverd in 2000
Inkomsten uit eigen woning. Vaststelling eigenwoningwaarde bij nieuwbouwwoningen die in 2000 zijn opgeleverd
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen
Besluit van 28 maart 2001 nr. CPP2001/912M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Inleiding
Aan mij zijn vragen gesteld over de waarde die in 2000 voor de toepassing van het huurwaardeforfait in aanmerking moet worden genomen bij woningen die in 2000 zijn opgeleverd.
Beschouwing
Bij de Aanpassingswet WOZ (Stb. 1996, 653) is over verhuizing naar een nieuwbouwwoning in de loop van het eerste WOZ-tijdvak het volgende medegedeeld.
Komt de nieuwe woning ter beschikking op 1 juli 1998, dan voorziet de Wet WOZ in een beschikking voor de nieuwe woning per 1 januari 1999. Daarin is een WOZ-waarde opgenomen naar de waardepeildatum 1 januari 1995, die geldt voor het resterende gedeelte van het tijdvak, te weten tot en met 2000. Voor de periode 1 juli 1998 tot 1 januari 1999 ontbreekt derhalve een adequate WOZ-beschikking. Voor dat geval geldt de hoofdregel van art. 42a, Wet IB 1964, op grond waarvan de waarde in het economische verkeer wordt gesteld op de verkoopprijs die zou kunnen worden verkregen indien die woning niet zou worden gebruikt, berekend naar het prijspeil op 1 januari 1995. In de praktijk kan voor de bepaling van die waarde voor die periode uit worden gegaan van de waarde op de desbetreffende WOZ-beschikking die voor het volgende jaar geldt, omdat de waardepeildatum gelijk is, te weten 1 januari 1995.
Ingeval de oplevering van de nieuwbouwwoning plaatsvindt in het laatste kalenderjaar van het tijdvak, in casu 2000, dan ontvangt de belastingplichtige een WOZ-beschikking met ingang van 2001. Die beschikking betreft echter het nieuwe WOZ-tijdvak 2001-2005, naar de waardepeildatum 1 januari 1999. Die waarde kan dan ook geen uitgangspunt zijn voor de berekening van het huurwaardeforfait voor de periode van bewoning in 2000. In dat geval kan een correctie plaatsvinden van die waarde met behulp van de in artikel 66e, eerste lid, derde volzin, van de Wet IB 1964 opgenomen bijstelling ter zake van de verhouding van het gemiddelde eigenwoningwaarden in het voorafgaande tijdvak en dat gemiddelde in het lopende tijdvak.
Uitwerking
De vaststelling van het eigenwoningforfait per 2001 op 0,80%
correspondeert met een gemiddelde WOZ-waardestijging tussen 1995 en
1999 die zou kunnen liggen tussen de 51 en 60% (Tweede Kamer 27.431,
nr. 3, blz. 27).
Voor het huurwaardeforfait bij nieuwbouwwoningen die in 2000 zijn
opgeleverd geldt voor de vaststelling van de waarde naar de
waardepeildatum 1 januari 1995 (WOZ-waarde 1995) de volgende
benadering. Uitgangspunt is de waarde volgens de beschikking voor het
nieuwe WOZ-tijdvak 2001-2004, naar de waardepeildatum 1 januari 1999
(WOZ-waarde 1999).
De WOZ-waarde 1995 kan op de volgende manier worden afgeleid van de
WOZ-waarde-1999
WOZ-waarde 1995 = WOZ-waarde 1999 * 100/160.
Indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat in zijn geval de
waarde naar de peildatum 1 januari 1995 lager is, kan hij uitgaan van
die lagere waarde.
Bij bezwaar tegen de beschikking waarin de WOZ-waarde 1999 is
vastgesteld, kan artikel 18a van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen analoog worden toegepast. Dit betekent dat indien de
gemeente het bezwaar toewijst, de Belastingdienst de WOZ-waarde 1995
zal vaststellen op 100/160 van de nieuw vastgestelde WOZ-waarde 1999.