Ministerie van Buitenlandse Zaken

http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=412236



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag Ministerie van Buitenlandse Zaken Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 26 maart 2001 Auteur M.J.W. Lak

Kenmerk BSG/PL-086/01 Telefoon 070-348 6654

Blad /1 Fax 070-348 4258

Bijlage(n) 1

Betreft Aanbieding adviesaanvraag 'vrijheid van godsdienst of overtuiging'

Zeer geachte Voorzitter,

Hierbij heb ik de eer U in kennis te stellen van de aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken gerichte adviesaanvraag 'Vrijheid van godsdienst of overtuiging'.

De Minister van Buitenlandse Zaken

Aan de waarnemend Voorzitter van de Adviesraad Internationale Vraagstukken Prof. mr. F.H.J.J. Andriessen Postbus 20061 2500 EB Den Haag Directie Mensenrechten en Vredesopbouw Afdeling Mensenrechten Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 13 februari 2001 Auteur Bahia Tahzib-Lie

Kenmerk DMV/MR-082/01 Telefoon 070-348 5074

Blad /3 Fax 070-348 5049

Bijlage(n) E-mail bahia.tahzib@minbuza.nl

Betreft Adviesaanvraag vrijheid van godsdienst of overtuiging

C.c.

De bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging is een belangrijk en integraal onderdeel van het Nederlands mensenrechtenbeleid. Deze vrijheid is neergelegd in verschillende mondiale en regionale instrumenten op het gebied van mensenrechten. In de betreffende bepalingen wordt specifiek benadrukt dat staten alleen onder strikte voorwaarden uitingsvormen van godsdienst of overtuiging kunnen beperken. Echter, het aanhangen dan wel veranderen van een bepaalde godsdienst of overtuiging mag als zodanig nooit aan banden worden gelegd. Verschillende toezichthoudende verdragsorganen (zoals het VN-Comité voor de rechten van de mens en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens) hebben nader invulling gegeven aan de evoluerende reeks bepalingen over vrijheid van godsdienst of overtuiging. Uit deze nadere invulling blijkt onder meer dat het begrippenpaar 'godsdienst of overtuiging' alle theïstische, atheïstische en non-theïstische overtuigingen - zowel traditionele, nieuwe, bekende als onbekende - bevat.

Sinds 1989 is de belangstelling voor vrijheid van godsdienst of overtuiging in Midden- en Oost-Europa toegenomen. Na het einde van de communistische regimes werden de mogelijkheden om uiting te geven aan religieuze of andere levensovertuigingen weer hersteld of vergroot. Dit heeft geleid tot een explosieve groei van kleine, reeds bestaande, alsook nieuwe religieuze gemeenschappen. Zowel traditionele, gevestigde religieuze gemeenschappen als overheden ervaren deze ontwikkeling soms als bedreigend. Hierbij speelt ook een al dan niet vermeende vrees voor religieus extremisme een rol. In verschillende landen in Midden- en Oost-Europa heeft dit geleid tot voorbereiding of aanvaarding van wetten waarin onder meer restrictieve (her-)registratie- en vestigingseisen ten aanzien van religieuze gemeenschappen zijn opgenomen. In het geval van vergaande restrictieve (her-)registratie- en vestigingseisen alsook in de toepassing daarvan is vaak sprake van een discriminatoire houding van overheden ten aanzien van kleine, reeds bestaande, alsook nieuwe religieuze gemeenschappen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit wetgeving in Azerbaijan, Macedonië, Oezbekistan, de Russische Federatie en Turkmenistan. In OVSE-kader hebben Nederland en de EU deze nieuwe restrictieve wetten op kritische wijze aan de orde gesteld. Overigens hebben kleine religieuze gemeenschappen de laatste jaren eveneens kritiek uitgeoefend op de restrictieve houding en een navenant optreden van sommige Westerse landen.

Voor de ontplooiing van religieuze gemeenschappen is het onontbeerlijk zich te kunnen registreren en vestigen. Immers, geregistreerde religieuze gemeenschappen komen in aanmerking voor rechtspersoonlijkheid. Aan deze rechtspersoonlijkheid zijn verstrekkende rechtsgevolgen verbonden voor de uitoefening van vrijheid van godsdienst of overtuiging, zoals huren van een ruimte om erediensten te houden, publiceren en verspreiden van religieuze literatuur, aanstellen van religieuze leiders en ontvangen van eventuele subsidies. Het is daarom van groot belang dat eventuele (her-)registratie- en vestigingseisen duidelijk, doorzichtig en non-discriminatoir zijn alsmede in overeenstemming met internationale normen op het gebied van mensenrechten.

Het is tegen deze achtergrond dat ik u verzoek om advies omtrent de volgende vragen:


1) Wat voor soort problemen ondervinden religieuze gemeenschappen als gevolg van wetgeving waarin vergaande restrictieve (her-)registratie- en vestigingseisen zijn opgenomen?


2) Welke rechten en vrijheden kunnen (nog) niet-geregistreerde religieuze gemeenschappen ontlenen aan internationale normen op het gebied van mensenrechten?


3) Aan welke vereisten moet wetgeving betreffende (her-)registratie- en vestiging van religieuze gemeenschappen minimaal voldoen op basis van internationale normen op het gebied van mensenrechten, met inbegrip van de toegestane beperkingen op de vrijheid van godsdienst of overtuiging?

Uw advies is in het bijzonder van belang voor een internationaal seminar dat Nederland in het kader van de OVSE op 26 juni a.s. in Den Haag organiseert over deze actuele problematiek. Het doel van het seminar is richtlijnen terzake op te stellen en deze in een later stadium door de OVSE aanvaard te krijgen.

Ik zie het advies met veel belangstelling tegemoet,

De Minister van Buitenlandse Zaken

Kenmerk
BSG/PL-086/01
Blad /1

===