Ministerie van Justitie
http://www.justitie.nl
MIN JUST: Antw. Korthals op vragen SP inzake regime Videla
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Onderdeel Directie Handhaving
Contactpersoon mr N.D.A. Franssen
Doorkiesnummer(s) (070) 370 7251
Datum 4 april 2001
Ons kenmerk 5091550/501/NF
Uw kenmerk 2000108670
Bijlage(n) 1
Onderwerp Antwoorden op vragen over de behandeling van een
klacht tegen de leden van het regime Videla
In antwoord op uw brief van 29 maart 2001, onder kenmerk 200108670,
deel ik u mede dat de vragen van de leden van uw Kamer Kant en De Wit
over de behandeling van een klacht tegen de leden van het regime
Videla worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze
brief.
Bijgesloten zijn voldoende kopieën van het antwoord ten behoeve van de
vragenstel-ler(s) en van de afdeling Voorlichting van uw Kamer.
De Minister van Justitie,
Antwoorden van de minister van Justitie op Kamervragen van de leden
Kant en De Wit (SP) over een klacht tegen de leden van het regime
Videla, gesteld op 29 maart 2001.
1.
Het openbaar ministerie is van oordeel dat uit artikel 1 Wetboek van
Strafrecht voortvloeit dat niet met terugwerkende kracht jurisdictie
kan worden geclaimd over strafbare feiten als .deelneming aan
foltering. of .misdrijven tegen de menselijkheid., die op het moment
van het begaan naar Nederlands strafrecht als zodanig niet strafbaar
waren. Eerst in 1989 is in de Uitvoeringswet Folteringverdrag
(deelneming aan) misdrijven tegen de menselijkheid en foltering naar
nationaal recht strafbaar gesteld. Daarbij werd tevens naar nationaal
recht extraterritoriale rechtsmacht geïntroduceerd op grond van het
voordien -te dezen- niet erkende universaliteitsbeginsel. Weliswaar
hebben ingevolge art. 93 Grondwet sommige verdragsbepalingen direct
verbindende werking in de Nederlandse rechtssfeer, maar kan een
dergelijke werking naar het oordeel van het Openbaar Ministerie niet
bestaan voor bepalin-gen waarbij straf-baarstellingen worden
gedefinieerd.
3.
Neen, onder punt 2.1. e.v. van de brief van 21 maart 2001 die de
hoofdofficier van justitie te Amsterdam aan de advocaat van aangever
heeft gezonden, wordt uitvoerig stilgestaan bij de eveneens in de
aangifte vervatte 'misdrijven tegen de menselijkheid'. Het Openbaar
Ministerie heeft hierbij gemotiveerd aangegeven dat deze feiten naar
Nederlands strafrecht niet zelfstandig strafbaar zijn.
2 en 4.
Het oordeel van het Openbaar Ministerie om niet tot vervolging over te
gaan, ten aanzien van zowel foltering als misdrijven tegen de
menselijkheid, en de daaraan ten grondslag liggende juridische
argumentatie acht ik verantwoord. Ik merk hierbij nog op dat de door
het Openbaar Ministerie gegeven argumentatie grondslag vindt in de
door de Hoge Raad te dezen gevelde jurisprudentie.
6.
De Amsterdamse officier van justitie, mr A.C. Maan, heeft in een
telefoongesprek, begin maart, inderdaad aan de advocaat van aangever
aangegeven in welke richting op dat moment binnen het Openbaar
Ministerie de gedachten gingen. Die hield op dat moment in dat de
beslissing zou worden opgehouden in afwachting van een uitspraak van
de Hoge Raad in de zaak Bouterse.
7.
Het Openbaar Ministerie was, alles afwegend, van oordeel dat de
rechtszekerheid met betrekking tot een zo fundamenteel beginsel als
het legaliteitsprincipe, gelet op de daaraan verbonden rechtsvragen
betreffende rechtsmachtuitoefening, het meest gebaat zou zijn met een
duidelijke beslissing op korte termijn die vatbaar is voor een
rechterlijke beoordeling, eventueel in het kader van artikel 12
Wetboek van Strafvordering.
5 en 8.
Ook in de zaak Bouterse is het Openbaar Ministerie van oordeel dat het
legaliteitsbeginsel in de weg staat aan een vervolging in Nederland
van de te Suriname in 1982 begane decembermoorden. Om die reden heeft
het College van procureurs-generaal de procureur-generaal bij de Hoge
Raad verzocht om voordracht te doen tot cassatie in het belang der wet
in verband met de beslissing van het gerechtshof te Amsterdam waarbij
een vervolging voor de decembermoorden werd gelast. Het is derhalve
niet zo, zoals de vragen lijken te suggereren, dat het Openbaar
Ministerie in de zaak Bouterse en in de onderhavige zaak verschillende
standpunten inneemt dan wel verschillende beslissingen heeft
genomen.
9.
Indien de Hoge Raad in de zaak Bouterse mocht oordelen dat vervolging
op basis van het Folteringverdrag dan wel op basis van de Rode
Kruisconventies van 1949 mogelijk is, ontstaat een nieuwe situatie, op
de uitkomst en de betekenis waarvan in de onderhavige zaak het
openbaar ministerie zich dan zal beraden.
10.
De voorzitter van het College heeft de minister-president en de
minister van justitie op de hoogte gesteld van het besluit van het
Openbaar Ministerie.
04 apr 01 18:52