Ministerie van Algemene Zaken


Een informatiesamenleving voor iedereen
Toespraak van minister-president W. Kok op het Infodrome-congres 'Connecties: nieuwe verhoudingen in het informatietijdperk - uitdagingen voor overheid en politiek'
te Den Haag op woensdag 11 april 2001

Dames en heren,

Het is mij een eer en een genoegen tegelijk vandaag het woord tot u te mogen richten.

Het programma Infodrome, aan het begin van deze
kabinetsperiode in het leven geroepen om de beleids- en gedachtevorming over de wijze waarop wij toegroeien naar een informatiesamenleving te stimuleren, ligt mij na aan het hart. Zowel vanwege de grote intrinsieke betekenis van het onderwerp, alsook vanwege de impact en gevolgen ervan voor het overheidsbeleid, nu en in de toekomst.
Het programma Infodrome zal bouwstenen aandragen voor het verstandig en trefzeker formuleren van nieuwe eisen die aan het overheidsbeleid moeten worden gesteld.

Duidelijk is dat we bij het in beschouwing nemen van dit onderwerp verder moeten kijken dan de economische of technologische aspecten van de informatiesamenleving, hoe belangrijk die op zichzelf ook zijn.
Het gaat om de maatschappelijke consequenties (dat wil zeggen: plussen én minnen) over de volle breedte.

In vrijwel alle geledingen van onze samenleving vinden verschuivingen plaats als gevolg van de wijze waarop mensen


1






- persoonlijk en deel uitmakend van organisaties - nieuwe technologieën en nieuwe kennis toepassen.
Onze samenleving verandert door de wijze waarop burgers - als consument, als patiënt, als leerling of student - met nieuwe informatie- en communicatiemogelijkheden omgaan.
De overgang naar een informatiesamenleving betekent niet alleen dat het gebruik van nieuwe ICT-mogelijkheden groter wordt, maar vooral ook anders.

Zoals de industriële revolutie meer dan een eeuw geleden de toenmalige samenleving door elkaar schudde, zo kan óók de `informatierevolutie' de bestaande maatschappelijke verhoudingen ingrijpend veranderen.

De overheid heeft een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand brengen van instituties - bijvoorbeeld in de sociale zekerheid - die hun diensten hebben bewezen bij het opvangen van ongewenste gevolgen van de industriële revolutie.
De vergelijking gaat niet geheel op, maar tóch moeten wij ons thans de vraag stellen welke verantwoordelijkheden, in de jaren die vóór ons liggen, op de weg van de overheid komen in verband met aan de informatiesamenleving inherente gevolgen.

Mijn bijdrage aan de gedachtewisseling van vandaag wil ik graag samenvatten in een drietal stellingen.

1. De informatiesamenleving is geen verschijnsel dat ons als het ware `overkómt'.
We moeten en kunnen aan die samenleving zélf inhoud geven.

2. De informatiesamenleving behoort een samenleving te zijn ván en vóór iedereen, waaraan een ieder naar beste kunnen deelneemt.


2





En:

3. Daarmee samenhangend: we moeten, óók in de
informatiesamenleving steeds de juiste balans zoeken tussen het bieden van waarborgen en zekerheden aan álle burgers en het geven van ruimte voor individuele ontplooiing, keuzevrijheid en variëteit aan wie dat wenst.

Om met het eerste te beginnen: wij hebben niet te maken met een soort `natuurverschijnsel', waardoor wij overvállen worden.

Een commissie van Europese experts onder leiding van professor Soete, die later vanochtend op dit podium zal staan, wees er midden jaren negentig al op dat er wel degelijk keuzes te maken zijn over het sóórt informatiesamenleving dat we willen.
Dat is naar mijn smaak een terecht uitgangspunt.
Net zoals er binnen industriële samenlevingen door de decennia heen op diverse wijzen invulling is gegeven aan bijvoorbeeld sociale rechten en plichten, zo zullen wij in het informatietijdperk de inrichting van onze samenleving moeten vormgeven.

Een misschien wat onschuldig ogend voorbeeld, waaruit blijkt dat in de `virtuele wereld' maatschappelijke waarden soms opnieuw moeten worden afgebakend, is het nieuws van enkele weken geleden dat de firma Warner problemen heeft met de wildgroei aan websites die zijn gewijd aan de kinderheld Harry Potter. Warner heeft alle Harry Potter-rechten van de auteur gekocht en ziet het als een inbreuk daarop, wanneer derden - in de praktijk vaak jeugdige fans - op hun websites beeldmateriaal en teksten van deze tovenaarsleerling gebruiken.
Daarvoor moet worden betaald.
Het gaat per slot van rekening om rechten.
De vraag die zich laat stellen, is hoe je tegen die rechten moet aankijken in een samenleving die nu juist steeds meer als kenmerk heeft dat informatie algemeen en vrijelijk beschikbaar is.

3




Meer in het algemeen is de vraag: hoe verhouden private rechten op allerhande informatie zich tot de maatschappelijk levende behoefte van het onderling kunnen uitwisselen en delen van die informatie?

In hoeverre willen we en moeten we accepteren dat informatie
- toch de basisgrondstof van de informatiesamenleving - zózeer een commercieel goed wordt, dat zij alleen beschikbaar is voor wie dat kan betalen?
Economische en commerciële belangen en maatschappelijke behoeften vallen, zo beseffen wij, óók in de
informatiesamenleving niet automatisch samen.
Dit vraagt om nadere antwoorden die niet eenvoudig te geven zijn.

Een ander vraagstuk betreft de privacybescherming. ICT maakt het eenvoudiger om gegevens over personen te verzamelen en te combineren.
Niet zelden hebben burgers daar ook zelf baat bij. De entree van de virtuele winkel op internet wordt wel eens vergeleken met de terugkeer van de traditionele buurtwinkel. De internetwinkelier kent zijn klanten, is op de hoogte van hun eerdere aanschaffingen en kan dus inspelen op hun wensen en voorkeuren.
Maar hoe zit het met het recht op privacy van diegenen die op zichzelf graag inkopen doen via het internet, maar die het niet op prijs stellen wanneer zodoende van hun persoonlijke gegevens heimelijk een dossier wordt bijgehouden?

Ook binnen het publieke domein doen zich dergelijke dilemma's voor.
Sommige burgers zullen het waarderen wanneer de overheid, middels het combineren van relevante gegevens, hen er pro-actief op wijst dat zij, ik noem een bijvoorbeeld, recht hebben op huursubsidie.
Anderen zullen dit met alle respect als een onaangename inbreuk op hun privacy beschouwen.


4




Ook hier bestaat dus aanleiding voor het aanbrengen van wat meer ordening.

Drie vragen zijn hierbij te onderscheiden.

1. Welke consequenties brengen nieuwe ontwikkelingen met zich mee voor de privacy?

2. Hoe waarderen wij die consequenties in maatschappelijk opzicht?
En:

3. Welke kaders behoren vanuit het algemeen belang aan die ontwikkelingen te worden gesteld?

Vaststaat dat de overheid in al haar geledingen ook de eigen organisatie goed zal moeten toesnijden op mogelijkheden die de informatiesamenleving biedt.
In het bedrijfsleven is al langer duidelijk dat een succesvolle inzet van ICT gepaard gaat met nieuwe organisatievormen: veelal kleinschaliger en flexibeler, met een ruimere eigen verantwoordelijkheid voor de medewerkers, met een grotere ruimte voor creativiteit en ook met meer samenwerking in uiteenlopende maatschappelijk netwerken.
Met als resultaat een betere dienstverlening aan de consument. De publieke sector zal een vergelijkbare ontwikkeling moeten doormaken - en is daar deels al mee begonnen - ten behoeve van een zo hoog mogelijke kwaliteit van háár dienstverlening, te weten de publieke dienstverlening aan de burger.

Mijn tweede stelling is dat de informatiesamenleving een samenleving ván en vóór iedereen moet zijn.

Informatietechnologie en het internet bieden ruime mogelijkheden binnen vrijwel alle maatschappelijke domeinen. Het is van het grootste belang dat alle burgers in die mogelijkheden kunnen delen en participeren.
Dit betekent tevens dat blijvende aandacht nodig is voor die maatschappelijke groeperingen en individuele burgers voor wie


5




dit niet vanzelfsprekend het geval is, voor wie de overgang naar een informatiesamenleving drempels opwerpt.
Ik vind het eerlijk gezegd vrij vruchteloos om te blijven steken in een algemeen debat over de zogenaamde 'digitale tweedeling' tussen haves en have nots wat betreft de toegang tot computers en internet.
Geen misverstand: uiteraard is het van groot belang dat een ieder aansluiting kan hebben op het internet.
Maar volledige deelname aan de informatiesamenleving heeft betrekking op nog veel méér dan toegang tot de fysieke infrastructuur alleen.
Het gaat vooral om het goed gebruik kunnen maken van een veelheid aan informatie, van nieuwe
communicatiemogelijkheden, en om het participeren in - deels virtuele - netwerken.
Niet iedereen heeft voldoende 'digitale vaardigheden', zoals het Rathenau Instituut het in een recente studie verwoordde. Of iemand digitaal vaardig is, heeft niet alleen te maken met de 'knoppenkennis' waarover hij of zij beschikt.
Het heeft ook te maken met de vraag of men voldoende weet om te gaan met de nieuwe vormen waarin informatie wordt aangeboden.
Alsook met de vraag of men vervolgens in staat is die informatie zó te hanteren dat deze van nut is voor het werk of voor het persoonlijk leven.
Hier is een belangrijke taak weggelegd voor onderwijs en scholing, met inbegrip van de mogelijkheden die burgers moeten hebben om hun kennis up-to-date te houden.
Het aldus voorkomen van nieuwe vormen van ongelijkheid vormt een integraal onderdeel van het in stand houden en verder versterken van de sociale samenhang in onze samenleving. Een lijn die sinds de speciale EU-top in Lissabon van ruim een jaar geleden terecht ook hoog op de Europese agenda staat.

De derde stelling die ik u vandaag wil voorhouden, is dat in de informatiesamenleving opnieuw de balans zal moeten worden gevonden tussen aan de ene kant het volop ruimte bieden voor


6




nieuwe kansen, initiatieven en mogelijkheden waaraan technologische en maatschappelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen en aan de andere kant de waarborgen die van de overheid mogen worden verwacht waar het gaat om de kwaliteit van de samenleving.

Ontwikkelingen in het onderwijs zijn in dit verband illustratief. Scholen worden terecht krachtig gestimuleerd om aan de slag gaan met nieuwe technologie ter ondersteuning van
geavanceerde onderwijsmethoden.
Ook in hun curricula betreden zij nieuwe paden: van groot belang voor de kennissamenleving.
Het lijkt mij onafwendbaar dat dit alles de ene school eerder of beter lukt dan de andere, dat de een dit met meer
ondernemingslust doet dan de ander.
De variëteit die hierdoor ontstaat is positief te noemen waar zo meer en beter kan worden ingespeeld op individuele leerbehoeften en waar de variatie in leervormen betere kansen biedt om rekening te houden met de verschuivende
leerbehoeften in een veranderende samenleving.
Maar deze variëteit roept tegelijkertijd vragen op. De verschillende ontwikkelingen van onderwijsinstellingen kunnen zich namelijk ook vertalen in ongelijke kansen voor individuele leerlingen.
En dat is onwenselijk.
De grote uitdaging zal dus steeds zijn - niet alleen in het onderwijs, maar ook in andere belangrijke sectoren zoals de gezondheidszorg - een zodanig pad te bewandelen dat wij 'variëteit en waarborg' op verantwoorde wijze combineren.

Het blijvend bieden van waarborgen vraagt om een actieve rol van een nadrukkelijk aanwezige overheid.

Ik ben er van overtuigd dat daarvoor draagvlak is en dat burgers bereid zijn om gezamenlijk de middelen op te brengen die nodig zijn om een voldoende beschikbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van collectieve dienstverlening mogelijk te maken.


7




Dames en heren,

Ik hoop dat het programma Infodrome ons behulpzaam zal kunnen zijn bij het ontwikkelen en formuleren van antwoorden op dilemma's zoals ik die zojuist schetste.

Het is niet aan de overheid de gehele samenleving digitaal vaardig te maken.
Maar zij kan wél bevorderen dat burgers elkaar, naar beste kunnen, bijstaan en van elkaar leren opdat de
informatiesamenleving ook echt van ons allemaal wordt. Feit is dat ICT voor het uitwisselen en delen van kennis en ervaring een uitermate belangrijk instrument kan zijn om mensen en instellingen te stimuleren voorop te lopen en om te voorkómen dat anderen achterblijven.
Mag ik als voorbeeld noemen de stichting SeniorWeb: een organisatie - met steun van het ministerie van VWS - waarin ouderen elkaar wegwijs maken in de nieuwe informatiewereld. En ik noem nogmaals het onderwijs: wil men daar over de volle breedte de sprong naar de informatiesamenleving kunnen maken, dan zullen ook docenten en onderwijsinstellingen met elkaar zoveel mogelijk kennis en ervaringen moeten delen. Iets waar we met kennisnet een belangrijke aanzet toe geven.

Dames en heren,

Ik heb vanmorgen enige stellingen aan u voorgelegd die uitnodigen tot nadenken over de toekomst van de
informatiesamenleving en in het bijzonder over de
maatschappelijke context.
Uiteraard willen èn moeten we dat.
Alleen dan kunnen we immers waarmaken dat het
informatietijdperk bijdraagt aan een samenleving van en voor alle burgers.


8




Een samenleving die voldoende ruimte biedt voor eigen initiatief en variëteit onder gelijktijdige waarborging van rechten en zekerheden voor allen.

Ik hoop van harte dat de gedachtewisseling tijdens deze bijeenkomsten ons weer een stap verder zal brengen. Zo draagt u niet alleen bij aan het welslagen van het programma Infodrome, maar - wél zo belangrijk - aan de kwaliteit van het overheidsbeleid in de informatiesamenleving.

Ik wens u allen een leerzaam en vruchtbaar congres toe.


9