MKB Nieuws, bericht
11-04-2001
reactie werkgevers op evaluatie WEB
Commentaar van de gezamenlijke werkgeversorganisaties MKB-Nederland,
VNO-NCW en LTO-Nederland op de discussienotitie van de stuurgroep
Evaluatie WEB, getiteld: Kernproblemen met de WEB, zoals ingebracht
tijdens de hoorzitting op 11 april 2001 in de Jaarbeurs te Utrecht
Algemene opmerkingen vooraf
De gezamenlijke werkgevers waarderen het dat de stuurgroep hen de
gelegenheid geboden heeft op de discussienotitie te reageren. Echter
een samenzijn met zoveel aanwezigen, die ieder slechts een paar
minuten krijgen voor een adequate inbreng, alsmede de grote
hoeveelheid onderwerpen die besproken moeten worden, legt een zware
wissel op de betrokkenen. De werkgevers betreuren het dan ook zeer dat
de stuurgroep, ondanks eerder geuite bezwaren bij de eerste
hoorzitting, wederom voor eenzelfde setting heeft gekozen en geen
mogelijkheden tot discussie heeft ingebouwd.
Alvorens in te gaan op de aanbevelingen van de stuurgroep eerst enkele
algemene opmerkingen vooraf.
Bij het commentaar op de aanbevelingen van de stuurgroep hebben de
werkgevers zich laten leiden door de volgende uitgangspunten: Leiden
de aanbevelingen van de stuurgroep tot: * een verhoging van de
responsiviteit van het stelsel? * een verbetering van de inhoudelijke
samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs? * een
verbetering van het maatwerk van instelling richting betrokkenen? *
een verhoging van de transparantie van het stelsel en een betere
herkenbaarheid richting betrokkenen, leerlingen, ouders, docenten,
werkgevers, enz.
Werkgevers herkennen de geselecteerde kernproblemen, maar hebben
fundamentele kritiek op door de stuurgroep gekozen
oplossingsrichtingen, met name die aanbevelingen die relevant zijn
voor werkgevers. Hiermee samenhangend constateren zij dat er veel
licht zit tussen de aanbevelingen en de probleemanalyse. Verder
plaatsen zij nogal wat vraagtekens bij de samenhang tussen de inhoud
van de onderzoeksrapporten en de aanbevelingen in de notitie. Het is
de taak van de stuurgroep om deze relatie objectief en duidelijk aan
te geven (met verwijzingen naar de conclusies uit de
onderzoeksrapporten), alsmede een veel grondiger onderbouwing van de
aanbevelingen. Op dat punt ontbreekt er veel.
De werkgevers kunnen zich niet aan de gedachte onttrekken dat een
substantieel deel van de aanbevelingen gebaseerd is op een te beperkte
visie op de rol en de positie van de bve-sector in de huidige
maatschappij en de rol en positie van het bedrijfsleven daarbij. Dit
blijkt o.a. uit het school-intern-gerichte karakter van veel
aanbevelingen en onvoldoende inzicht in de effecten van deze
aanbevelingen bij externe actoren. Verder constateren de werkgevers
dat de stuurgroep een onvolledig beeld schetst van wat zich aan
ontwikkelingen in de bve-sector afspeelt. Dit blijkt onder andere uit
het feit dat bepaalde fundamentele ontwikkelingen die de vernieuwing
van het bve-stelsel in het hart raken, buiten beschouwing blijven.
De werkgevers zijn voorstander van een vergroting van de autonomie van
onder-wijsinstellingen, maar benadrukken dat het geen volledige
autonomie is. De autonomie van instellingen wordt uitgeoefend binnen
duidelijke landelijke kaders, die in samenspraak met relevante
betrokkenen, waaronder het bedrijfsleven, worden vastgesteld en
waarvoor uiteindelijk de minister vanzelfsprekend verantwoordelijk is.
De impliciete besturingsfilosofie die in de discussienotitie verwoord
wordt, dient op zijn minst aangevuld te worden met een duidelijker rol
van de minister ten aanzien van het bve-stelsel.
De werkgevers constateren vervolgens dat de stuurgroep niet consistent
is als het gaat om de gewenste besturingsfilosofie voor het stelsel.
Voor onderwijsinstellingen gaat men terecht uit van
autonomievergroting en een bottom-up-benadering. Echter als het gaat
om de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het onderwijs, hanteert
de stuurgroep een top-down-benadering, alsof zaken in het
bedrijfsleven wel afdwingbaar zijn en van bovenaf opgelegd kunnen
worden. Daarnaast vinden de werkgevers dat de stuurgroep over het
algemeen te snel oplossingen zoekt in de aanpassing van de structuur
van het stelsel zonder daar een deugdelijke onderbouwing bij te geven.
Evenmin wordt aangegeven wat de mogelijke consequenties van deze
structuurwijzigingen zijn, bijvoorbeeld voor de betrokkenheid van het
bedrijfsleven bij het beroepsonderwijs en voor vernieuwingen die reeds
in gang gezet zijn.
De stuurgroep geeft aan dat het niet mogelijk is uitspraken te doen
over het intern en extern rendement van de opleidingen, vanwege
onvoldoende ontwikkelde data-sets. Die constatering, die in hoge mate
verbaast, is op zich niet voldoende. Eén van de hoofddoelstellingen
van de web was nu juist te komen tot een verhoging van het intern en
extern rendement van de opleidingen. De werkgevers missen op dit punt
dus concrete aanbevelingen van de stuurgroep die garanderen dat er in
de nabije toekomst wel inzicht te krijgen is in het rendement van de
bve-sector.
Een laatste algemene opmerking is dat de stuurgroep in haar evaluatie
nergens aandacht besteedt aan de rol en de positie van het particulier
onderwijs in relatie tot het bekostigd onderwijs.
In het vervolg van deze notitie worden enkele opmerkingen geplaatst
bij die kern-problemen die voor de werkgevers de meeste prioriteit
verdienen.
1. De landelijke kwalificatiestructuur beroepsonderwijs
De werkgevers hebben fundamenteel bezwaar tegen de aanbeveling van de
stuurgroep om het aantal lobs terug te brengen naar vier
sectorinstituten. Verregaande samenwerking tussen landelijke organen
is uitstekend, maar het is een illusie te veronderstellen dat het
optimaliseren van het beroepsonderwijs gebaat is bij het van bovenaf
opleggen van zon norm. De gezamenlijke werkgevers zijn erg verbaasd
dat de stuurgroep kennelijk geen oog heeft voor ontwikkelingen, die
zich momenteel binnen de kring van landelijke organen voordoen op het
terrein van samenwerking en afstemming. Zo heeft een aantal technische
landelijke organen recentelijk aangegeven verregaande fusieplannen te
hebben.
De werkgevers staan op het standpunt dat er in tegenstelling tot de
hierboven gekozen top-down-benadering veel meer aandacht moet komen
voor het bottom-up bevorderen van samenwerking tussen landelijke
organen onderling en tussen landelijke organen en rocs. Dergelijke
aanbevelingen van de stuurgroep hebben, volgens werkgevers, het
omgekeerde effect; zij wakkeren het structuurdebat aan, waardoor de
betrokkenen die met elkaar moeten samenwerken, discussies aangaan over
elkaars verantwoordelijkheidsgebied. Dit frustreert de samenwerking
tussen partijen in hoge mate en werkt verlammend op reeds in gang
gezette vernieuwingen.
Ook inhoudelijk gezien wijzen de werkgevers de aanbevelingen van de
stuurgroep op dit punt af. De stuurgroep geeft aan dat door de keuze
voor vier sectorinstituten de herkenbaarheid naar het onderwijsveld en
het bedrijfsleven gegarandeerd is. Uit deze opmerking concluderen de
werkgevers dat de stuurgroep met haar notitie uitstraalt, onvoldoende
inzicht te hebben op wat zich in het bedrijfsleven afspeelt op dit
punt. De herkenbaarheid voor het bedrijfsleven zal met vier top down
ingestelde- sectorinstituten namelijk niet toenemen, maar juist minder
worden. Het gevaar is zelfs groot dat hierdoor de actieve
betrokkenheid van werkgevers en sociale partners bij het onderwijs
flink zal teruglopen. En dat terwijl alle partijen zich de afgelopen
jaren hebben beijverd om de banden tussen het bedrijfsleven en
beroepsonderwijs steeds sterker aan te halen. Kortom deze
aanbevelingen van de stuurgroep plaatsen de ontwikkelingen in de
bve-sector weer een flink aantal jaar terug in de tijd.
De werkgevers vinden het onbegrijpelijk en onbestaanbaar dat de
stuurgroep in haar aanbevelingen totaal geen aandacht besteedt aan de
activiteiten die plaatsvinden in het kader van het door de minister
ondersteunde Actieplan ter versterking van de kwalificatiestructuur
van de vereniging colo (de koepel van landelijke organen). Doel van
dit actieprogramma, waar ook de bve-raad aan meewerkt, is nu juist om
de kwalificatiestructuur voor het beroepsonderwijs veel meer te enten
op kerncompetenties.
De werkgevers onderschrijven de aanbeveling dat het aantal
kwalificaties geen rol zou moeten spelen bij de bekostiging. Vandaar
dat zij vinden dat met de betrokken landelijke organen en colo moet
worden gezocht naar alternatieven voor dit deel van de bekostiging.
Er is nog te veel onduidelijk rond de aanbevelingen van de stuurgroep,
om het assistentniveau anders te behandelen en niet langer op te nemen
in de kwalifica-tiestructuur. Wat wordt bijvoorbeeld bedoeld met
anders behandelen? Hoe wordt de programmatische aansluiting tussen
vmbo en mbo gewaarborgd wanneer het assistentniveau niet langer in de
kwalificatiestructuur wordt opgenomen? Mogen de ROC´s nu ineens
selecteren aan de poort? Op basis van welke criteria mag dat dan? Hoe
staat het met de onderbouwing van deze stelling? Wat zijn de
consequenties voor de leerlingen?
Ten aanzien van de aanbevelingen inzake het groene onderwijs zien de
werkgevers vooralsnog geen noodzaak en aanleiding om dit onder te
brengen bij het ministerie van OCenW. Het zal leiden tot een
ingewikkelde structuurdiscussie, zeker wanneer het vmbo-groen
onderwijs ook nog eens gedwongen wordt uit de huidige verticale
structuur te stappen en aansluiting te zoeken bij het voortgezet
onderwijs.
Wat betreft de macrodoelmatigheid menen werkgevers dat de minister
duidelijke landelijke kaders moet stellen om een dekkend aanbod aan
opleidingen op mbo-niveau te garanderen. Zelfregie zal op dit punt
alleen kunnen werken, als er ook periodiek gecontroleerd wordt of het
aanbod in de pas loopt met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Voor
wat betreft de positie van kleine opleidingen wordt verwezen naar het
rapport van het Hoofdbedrijfschap Ambachten Delta-plan ter versterking
van het beroepsonderwijs, waarin voorstellen worden gedaan om voor
deze opleidingen te komen tot een zogenaamde status aparte.
2. Externe legitimering
De centrale werkgeversorganisaties vinden dat dit punt veel aandacht
verdient. Naast toetstechnische aspecten behoeft een goede
examensystematiek ook het draagvlak van het bedrijfsleven. Vandaar dat
de werkgeversorganisaties zich hebben beijverd voor een betere
samenwerking tussen landelijke organen en rocs. Inmiddels is er een
gezamenlijke stuurgroep van de bve-raad en colo benoemd, onder
voorzitterschap van de heer W. Deetman, die voorstellen zal
ontwikkelen om tot een nieuwe examineringssystematiek in het mbo te
komen.
Uitgangspunten voor de werkgevers zijn: * De voorstellen dienen aan te
sluiten bij de good-practices in de samenwerking tussen landelijke
organen en roc´s, die er nu reeds zijn, * De sectorale betrokkenheid
van het bedrijfsleven, via zogenaamde sectorale platforms, dient
gegarandeerd te worden.
3. Aansturing van de beroepspraktijkvorming (bpv)
Het is noodzakelijk om veel aandacht te besteden aan standaarden voor
de vormgeving, inhoud en beoordeling van de beroepspraktijkvorming.
Echter die standaarden dienen herkenbaar en werkbaar te zijn voor
individuele bedrijven, om zoveel mogelijk ondernemers over te halen
hun poorten open te stellen voor leerlingen. Landelijke organen zijn
zeer goed op de hoogte van de specifieke situatie in de verschillende
bedrijfstakken en zijn dus bij uitstek degenen die - in samenspraak
met het beroepsonderwijs- deze standaarden kunnen ontwikkelen. Zij
kunnen ervoor zorgen dat er op dit punt geen terugtrekkende beweging
gaat ontstaan bij leerbedrijven. Overigens is het een illusie te
veronderstellen dat het mogelijk zou zijn om bpv-plaatsen bij
bedrijven af te dwingen, zoals de stuurgroep voorstelt. Eén en ander
betekent dus dat bedrijfstakken ook geen garanties kunnen afgeven over
het aantal bpv-plaatsen dat zij ter beschikking willen stellen.
4. Toegankelijkheid en maatwerk
De werkgevers wijzen de aanbevelingen om te komen tot de invoering van
een bandbreedtesystematiek in het mbo af. In het hbo heeft een
dergelijke systematiek de afgelopen jaren geleid tot geleidelijke
afname van het gemiddelde bedrag per student. Zon situatie is
volstrekt onwenselijk in het mbo. De bekostiging moet nadrukkelijk de
aantallen deelnemers volgen. Flexibiliteit via meerdere teldata is
voor werkgevers nog steeds een optie, tenzij dat aantoonbaar leidt tot
overmatige administratieve rompslomp bij instellingen. De
werkgeversdelegatie is verheugd over de voortgang die wordt geboekt
bij de invoering van het onderwijsvolgnummer, omdat daarmee de weg
vrij wordt gemaakt voor een betere rekening en verantwoording van de
ingezette middelen en daarmee een beter zicht komt op het rendement
van leerlingen.
De aanbeveling om voor BOL en BBL eenzelfde bekostigingsgrondslag te
hanteren mag niet leiden tot verschraling van het BOL-onderwijs.
De werkgevers delen de mening van de stuurgroep, dat voor een
belangrijk deel van de leerlingen tussen de 15 en 24 jaar, die zonder
een startkwalificatie het regulier onderwijs verlaten, het bve-veld
blijkbaar niet toegankelijk genoeg is. Gegevens wijzen uit dat nog
steeds een te groot deel van de leerlingen, die doorstromen naar het
roc, in het eerste jaar afhaakt. Het is met name voor deze leerlingen
cruciaal dat de programmatische afstemming verbetert en dat er
doorlopende leerlijnen komen met de vmbo-scholen in het werkingsgebied
van de rocs. Mede om deze rede zijn werkgevers er geen voorstander van
om het assistentniveau uit de kwalificatiestructuur te halen.
5. Positie van de deelnemer
De werkgevers denken op voorhand niet negatief over een klachtrecht
voor deelnemers. Deze aanbeveling wordt dan ook onderschreven. Eén en
ander is natuurlijk wel afhankelijk van de manier waarop aan dit
klachtrecht invulling zal worden gegeven. Verder onderschrijven de
werkgevers de aanbeveling van de stuurgroep om instellingen niet
langer de mogelijkheid te laten zich te onttrekken aan
aansprakelijkheid voor schade aan de zijde van de deelnemer.
De werkgevers zijn er absoluut geen voorstander van op basis van een
rechtsvermoeden de bpv in de beroepsopleidende leerweg onder het
arbeidsrecht te brengen. Ook deze aanbeveling illustreert dat de
stuurgroep onvoldoende inzicht heeft in wat zich in het bedrijfsleven
afspeelt, omdat deze aanbeveling zonder meer leidt tot een
terugtrekkende beweging bij die ondernemers, die nu nog hun deuren
openen voor stagairs. Wat de bbl betreft, daar is reeds sprake is van
een arbeidsovereenkomst en is het arbeidsrecht automatisch van
toepassing.
De suggestie om de mede-ondertekening van de praktijkovereenkomst door
het LOB te schrappen moet nader onderzocht worden. Het gaat hierbij
immers niet alleen om bestuurlijk-juridische effecten, maar ook om
herkenning en betrokkenheid van het bedrijfsleven. Bovendien blijft er
op deze manier nog enig zicht op kwantitatieve ontwikkelingen in de
diverse sectoren.
Sociale partners hebben vanuit de stichting van de arbeid meerdere
malen aangegeven dat onderwijsinstellingen nog steeds mager presteren
als gaat om de begeleiding van de leerlingen. De werkgevers missen op
dit punt dan ook concrete aanbevelingen van de stuurgroep. Temeer daar
deze begeleiding van leerlingen er in hoge mate toe zou kunnen
bijdragen dat het intern rendement van de opleidingen verbetert.
6. Intern en extern toezicht
De werkgevers staan neutraal tegenover de aanbevelingen inzake het
instellen van een college van bestuur en een raad van toezicht.
Essentieel is en blijft echter dat de onderwijsinstellingen op een
adequate en transparante manier publiekelijk verantwoording afleggen,
over de manier waarop zij de publieke middelen besteed hebben en over
de behaalde resultaten. Het voorstel om generiek te gaan werken met
visitatiecommissies wordt door de werkgevers niet ondersteund.
De werkgevers pleiten voorlopig nog steeds voor een stevige rol voor
de onderwijsinspectie. De discussie over een verminderde rol voor de
inspectie is wat de werkgevers betreft pas aan de orde, wanneer
onderwijsinstellingen meer duidelijkheid kunnen geven over de
besteding van publieke middelen, over de behaalde resultaten, kortom
over de mate waarin zij erin slagen om te komen tot een substantiële
verbetering van het intern en extern rendement van de
opleidingen.Samenvattend
In het licht van de eerder genoemde uitgangspunten die voor werkgevers
van belang zijn, wijzen de gezamenlijke werkgevers een groot deel van
de aanbevelingen van de stuurgroep van de hand.
* De aanbevelingen leiden niet tot een verhoging van de responsiviteit
van het stelsel. Sterker nog er is sprake van een omgekeerd effect: de
inspectie wordt op afstand geplaatst, de rol van de gemeenten wordt
gereduceerd en het bedrijfsleven wordt op afstand geplaatst. Daarnaast
frustreren de aanbevelingen op onderdelen de samenwerking tussen de
betrokken actoren in het veld. Daarmee wordt naar de mening van de
werkgevers schade gedaan aan het vernieuwingsproces van het stelsel.
* De aanbevelingen plaatsen het bedrijfsleven op een grotere afstand.
Daarmee dreigt er zelfs een afbreukrisico als het gaat om de actieve
betrokkenheid van de bedrijven bij het onderwijs. Naar de mening van
de werkgevers leiden de aanbevelingen dus niet tot een verbetering van
de relatie onderwijs - bedrijfsleven, maar tot een ongewenste
discussie over het bestel. Kortom de klok wordt met deze aanbevelingen
weer een aantal jaren teruggedraaid.
* De aanbevelingen geven slechts summier inzicht in de mate waarin
onderwijsinstellingen meer maatwerk zouden kunnen realiseren richting
de betrokkenen. Dit blijft een grote uitdaging voor de
onderwijsinstellingen, maar de stuurgroep legt zich er blijkbaar bij
neer dat dit voorlopig nog een ver lonkend ideaal is.
* Het is onvoldoende duidelijk of er door de aanbevelingen van de
stuurgroep meer transparantie in het stelsel ontstaat. In ieder geval
is de eindconclusie namens de werkgevers, dat de focus van de
aanbevelingen te sterk intern schoolgericht is, met een
overaccentuering van oplossingen in de structuur van het stelsel.
Eindconclusie
De eindconclusie van de werkgevers is dan ook dat deze
discussienotitie:
1. geen recht doet aan ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren in
de BVE-sector voltrokken hebben, 2. onvoldoende aanknopingspunten
biedt om voor de komende jaren de bve-sector verder uit te bouwen en
op de kaart te zetten, 3. contra-productief werkt op ontwikkelingen
die de afgelopen jaren in gang gezet zijn om het stelsel uit te bouwen
en te versterken.
Den Haag/Delft, 11 april 2001
Informatie: hoogendijk