Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Toespraak staatssecretaris G.M. de Vries voor de Universiteit Utrecht, Studentenvereniging voor Internationale Betrekkingen Koninkrijksverhoudingen in de 21e eeuw

Een toespraak bij het onderwerp Nederlands beleid

11 april 2001

De Utrechtse Studentenvereniging voor Internationale Betrekkingen heeft mij verzocht mijn visie te geven op de staatkundige betrekkingen tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba. Ik ben graag op die uitnodiging ingegaan. Hoe zit ons Koninkrijk statutair in elkaar en hoe werkt het? Ik zal eerst stilstaan bij de statutaire verhoudingen binnen het Koninkrijk en de ontwikkelingen die zich op dit terrein voordoen. Vervolgens zal ik ingaan op het belang van "good governance" binnen het Koninkrijk. Staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba vormen als autonome landen samen het Koninkrijk der Nederlanden. Deze constructie is uniek in de wereld. Er zijn wel meer landen die een staatkundige relatie hebben met een gebied dat niet tot het eigen territoir behoort, denk bijvoorbeeld aan de Franse Departements dOutre Mer en de Britse Dependent Territories. Een relatie waarbij de landen juridisch een vrijwel volledige gelijkwaardige positie innemen, komt elders niet voor. Dit neemt niet weg dat er grote verschillen bestaan tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba. Nederland ligt in Europa en is met inmiddels 16 miljoen inwoners verreweg het grootste van de drie landen. De twee andere landen liggen hier ruim acht duizend kilometer vandaan, in de Caribische zee. Aruba is een welvarend eiland ter grootte van Texel met bijna 100.000 inwoners. De Nederlandse Antillen vormen een verband van vijf eilanden. In totaal wonen er ongeveer 200.000 mensen, waarvan bijna driekwart op Curaçao, het grootste eiland. Het land kent bovendien een dubbele bestuurslaag. Naast de vijf eilandsbesturen, is er ook een landsbestuur.
De relatie van Nederland met de Nederlandse Antillen en Aruba berust op een aantal pijlers. Deze zijn voor een deel vastgelegd in de preambule van het uit 1954 daterende Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Uitgangspunt van het Statuut is dat het Koninkrijk zoals gezegd bestaat uit drie landen. Artikel 41 van het Statuut bepaalt dat de drie landen van het Koninkrijk zelfstandig hun eigen aangelegenheden behartigen. De onderwerpen die tot de autonome sfeer worden gerekend zijn alle onderwerpen die in het Statuut niet nadrukkelijk als Koninkrijksaangelegenheid zijn aangewezen. Dit betekent dat de landen onder andere zelf verantwoordelijk zijn voor onder andere het te voeren economisch beleid, het op orde hebben van hun overheidsfinanciën, onderwijs, sociale zaken en justitie. De zogenoemde "Koninkrijkstaken" betreffen vooral het buitenlands beleid, defensie en het Nederlanderschap. Dat betekent bijvoorbeeld dat besluiten tot het aangaan van verdragen op Koninkrijksniveau worden genomen. Verder zijn de landen onderling gelijkwaardig en gehouden elkaar bijstand te verlenen. Dit komt tot uitdrukking in de samenwerking tussen de landen. Het Statuut bevat in artikel 36 een bepaling dat Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba elkander hulp en bijstand verlenen.
Een element dat niet in de preambule van het Statuut wordt genoemd, maar toch als een van de pijlers van het Koninkrijk kan worden aangemerkt, is dat het staatsbestel van het Koninkrijk en van de landen is gebaseerd op de beginselen van de democratische rechtstaat. Dit komt tot uitdrukking in artikel 43 van het Statuut. In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald dat de landen zorg dienen te dragen voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur. Het tweede lid bepaalt dat het waarborgen daarvan aangelegenheid van het Koninkrijk is. Daarmee is niet alleen een normatief kader aangegeven voor het bestuur in de landen, maar eveneens dat het overkoepelend verband mogelijkheden moet hebben om in te grijpen indien de landen beneden de standaard opereren.
Voor eventueel ingrijpen bevat het Statuut een aantal mogelijkheden. Deze moeten evenwel worden beschouwd als een uiterste mogelijkheid. Voordat er kan worden ingegrepen, moeten alle mogelijkheden van hulp en overleg zijn uitgeput. U zult begrijpen dat in de praktijk overleg in de Rijksministerraad een belangrijke rol kan spelen bij het maken van afspraken over het oplossen van specifieke problemen. Bij het ontwikkelen van het samenwerkingsbeleid is het vanzelfsprekend dat de landen zich rekenschap geven van de verantwoordelijkheden die zij op grond van het Statuut hebben. Zo heeft de regering van de Nederlandse Antillen op dringend en herhaald verzoek van Nederland in december 1999 besloten tot de vernieuwing en uitbreiding van de Koraal Specht-gevangenis, daarmee uitvoering gevend aan haar verplichtingen onder artikel 43 van het Statuut.

Historie Koninkrijksverhoudingen
Voor een goed begrip van de ontwikkelingen van vandaag de dag met betrekking tot de staatkundige relaties, is het nodig kort in te gaan op eerdere pogingen te komen tot nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk.
Het gaat niet alleen om de relatie tussen Nederland en de overzeese gebieden. Het gaat ook om de relatie tussen de eilanden onderling!
In 1978 werd een Koninkrijkswerkgroep ingesteld, die tot taak kreeg mogelijke relaties te onderzoeken tussen de eilanden onderling en de onderlinge relaties tussen en met Nederland. In het in 1980 uitgebrachte rapport van deze werkgroep werd een voorstel gedaan voor een na te streven eindsituatie na beëindiging van de bestaande rechtsorde van het Statuut. In die eindsituatie zouden de Nederlandse Antillen met Nederland samenwerken op grond van een basisverdrag in een soort Gemenebestverhouding. Aan deze eindsituatie zou een overgangsperiode moeten voorafgaan waarin een verdere decentralisatie van taken naar de eilanden zou worden bevorderd en een hecht samenwerkingsverband tussen de eilanden zou worden gevormd (Unie-model). Daartoe zou een decentralisatieplan moeten worden opgesteld, welk plan zou moeten bevatten de aangelegenheden die gedecentraliseerd zouden moeten worden, een prioriteitenstelling en fasering van de decentralisatie en de wijze van financiering van de gedecentraliseerde aangelegenheden. Eén van de aanbevelingen betrof ook de opsplitsing van het toenmalige eilandgebied de Bovenwindse eilanden in de drie eilandgebieden Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. Deze aanbeveling is in 1983 gerealiseerd.
Tijdens de Eerste Ronde Tafel Conferentie in 1981 kon niet tot besluitvorming worden gekomen over het rapport van de werkgroep. Wel was er sprake van enige voorlopige punten van consensus, waaronder de afspraak dat een hecht en duurzaam samenwerkingsverband tussen de zes overzeese eilanden tot stand zou moeten komen. In de overgang naar dit samenwerkingsverband zou in de eerste fase het accent moeten liggen op de verdere voltooiing van het decentralisatieproces en het wegwerken van bestaande knelpunten door herstructurering van de verhoudingen tussen het land en de eilandgebieden.
In een overleg tussen de drie Koninkrijkspartners in 1988 werd vastgesteld dat de Regering van de Nederlandse Antillen de staatkundige herstructurering weliswaar voortvarend ter hand had genomen, maar dat pogingen tot een centraal gestuurde staatsrechtelijke hervorming waren vastgelopen. Geopperd werd daarom een herstructurering van onderop te bewerkstelligen. Door de toenmalige minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken werd in 1988 in de Tweede Kamer uitgesproken dat in de praktijk al veel bevoegdheden van het land naar de eilandgebieden waren gedecentraliseerd, maar dat sommige zaken, zoals het kadaster, om verdergaande decentralisatie vroegen.

Op de Ronde Tafel Conferentie van 1983 werd ter voorbereiding van de onafhankelijkheid van Aruba voorzien in een hecht samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Antillen en Aruba. De terreinen waarop zou worden samengewerkt werd neergelegd in de Samenwerkingsregeling. In deze regeling zijn tal van onderwerpen opgenomen waarop in meer of mindere mate zou moeten worden samengewerkt. In feite is alleen de samenwerking op het terrein van de rechtspraak tot stand gekomen. Voor het overige voert Aruba alle taken zelfstandig uit.
Met het aantreden van het derde kabinet Lubbers in 1989 werd in Nederland een nieuwe weg ingeslagen in het denken over de staatkundige herstructurering van de Nederlandse Antillen. De Nederlandse Antillen en Aruba zouden de Koninkrijksband, indien gewenst, mogen bestendigen en het functioneren van rechtsstaat en deugdelijk bestuur zouden aan strengere normen worden onderworpen. Minister Hirsch Ballin presenteerde zijn "Schets voor een Gemenebestconstitutie", die overigens in de Nederlandse Antillen met weinig enthousiasme werd ontvangen.
In 1993 werd op initiatief van Nederland weer een Ronde Tafel Conferentie gehouden op Curaçao. In feite ging het om een ultieme Nederlandse poging het herstructureringsproces in de Nederlandse Antillen vlot te trekken.
De Statuutsherziening zou gepaard moeten gaan met de erkenning door alle betrokkenen van de taken en verantwoordelijkheden die ieder heeft om zorg te dragen voor het creëren van vormen van samenwerking en toezicht die de deugdelijkheid van het bestuur in alle delen van het Koninkrijk kunnen waarborgen. Dit proces heeft niet tot resultaat geleid, omdat Curaçao niet wilde praten over maatregelen ter bevordering van de deugdelijkheid van bestuur. Curaçao vond de reeks voorgestelde maatregelen een inbreuk op de eigen autonomie.
In de loop van 1993 ontstond op Curaçao de behoefte de bevolking van het eilandgebied te raadplegen over de gewenste staatkundige toekomst. Op die wijze zocht men legitimatie voor de eigen wens tot een status aparte te komen. Ook de andere eilandgebieden besloten, in navolging van Curaçao, tot het houden van een referendum over dit onderwerp. Op alle eilanden bleek er echter - tot verrassing van de betrokken politici - een overweldigende meerderheid te bestaan voor het handhaven van het staatsverband van de Nederlandse Antillen. De kloof tussen de politieke elite en de bevolking bleek zo groot, dat de politici zich genoodzaakt zagen hun streven naar een eilandelijke status aparte in de koelkast te plaatsen. Wel slaagden zij erin de PAR te dwarsbomen, die op grond van het referendum een poging deed om binnen het verband van de Antillen tot andere verhoudingen te komen. Zodoende gebeurde er dus niets.
Intussen verslechterde de financieel-economische situatie. Jaren van falend begrotingsbeleid en economisch protectionisme ontaardden in stijgende werkloosheid en onfinancierbare begrotingstekorten van zowel de landregering als van de eilanden. In tien jaar verdubbelde de staatsschuld tot ruim drie miljard gulden. Omdat de economie van Curaçao driekwart uitmaakt van de Antilliaanse economie als geheel, drukten de Curaçaose problemen zwaar op de andere eilanden, die zelf overigens gelijktijdig hun eigen tekorten hadden doen oplopen. De politieke spanningen tussen de eilanden namen toe, in het bijzonder tussen Sint Maarten, het een-na-grootste eiland, en Curaçao. De Sintmaartense politici organiseerden een referendum. In juni 2000 spraken zon 6000 van de 9000 stemmers op Sint Maarten zich uit voor een status aparte van Sint Maarten.
Hoe nu verder?
Hoe nu verder? Tien maanden na het referendum hebben de politici op Sint Maarten nog altijd niet duidelijk gemaakt wat zij precies verstaan onder status aparte. Welke rechten wensen zij, en welke plichten zijn zij bereid te aanvaarden? En wat vinden de andere eilanden? Saba wenst onder Nederlands gezag te worden geplaatst, maar de leider van de coalitie op Sint Eustatius, Van Putten, pleitte juist voor behoud van de Nederlandse Antillen. Op Bonaire besloot de eilandsraad op 29 juni 1999 een eigen referendum te organiseren, maar aan dit besluit is geen uitvoering gegeven. Op Curaçao deed de PNP een poging om een discussie over de staatkundige toekomst te beginnen, maar de andere partijen vonden de tijd niet rijp, en het onderwerp werd verwezen naar een commissie. De alom gerespecteerde gouverneur van de Nederlandse Antillen, mr J.M. Saleh, riep op de politieke aandacht toch vooral te blijven richten op de financieel-economische problemen van land en eilanden. Letterlijk zei hij: "Hoofdtaak moet blijven de financiën en de economie. Daar mogen staatkundige zaken geen spelbreker in zijn".
Eén ding is wel duidelijk: iedereen ziet in dat de dubbele bestuurslaag aanpassing behoeft. De landsregering en de eilandbesturen zitten elkaar in de weg. Niet alleen op politiek niveau, maar ook ambtelijk. Besluiten worden niet genomen, of uitgesteld voor nader overleg, of er ontbreekt een quorum, of de ene ambtenaar heeft de stukken net aan de andere gestuurd (per post natuurlijk, niet per e-mail), of de ALM vliegt weer eens niet, of te laat, zodat vergaderingen worden afgezegd of verschoven... enzovoorts. De praktische problemen van het werken in een archipel met 900 kilometer zee tussen de eilanden wekken ergernis, en de psychologische wrijvingen leiden weer tot praktische problemen. De psychologische afstand tussen de eilanden is niet veel kleiner dan de geografische. Daar komt nog bij dat de Antillen wel heel veel politici tellen. Zoals minister-president Pourier het onlangs beeldend uitdrukte: "Er lopen hier allerlei excellenties rond die maar verwarring schoppen" (AD, 10.10.2000). Er kan dan ook een fors vraagteken worden geplaatst bij het besluit van de eilandsraad van Curaçao, om het lidmaatschap van de eilandsraad fulltime te maken - met uiteraard een fulltime salaris.
Hoe moeten deze problemen worden aangepakt? De eilanden zijn tamelijk duidelijk over wat zij niet willen. Curaçao wil niet "opdraaien" voor de tekorten van de kleinere eilanden; de kleinere eilanden willen niet dat hun belangen ondergeschikt worden gemaakt aan die van Curaçao. Alle eilanden willen minder bemoeienis van de landsregering. Maar hoe? Wat dan wèl? Daarover doen nog weinig concrete voorstellen de ronde.
Discussies over de toekomst van het Koninkrijk lopen nogal eens uit op discussies over staatkundige modellen. Het gaat dan niet alleen om de verhouding tot Nederland, maar ook om de verhouding tussen de Antilliaanse eilanden onderling. Bijvoorbeeld over een meer geïntegreerd Koninkrijk, waarbij het aantal Koninkrijksaangelegenheden wordt vergroot en bijvoorbeeld wordt voorzien in een parlement voor het Koninkrijk, of over een model waarbij de eilanden als provincies van Nederland moeten worden gezien. Of juist over een lossere band via een soort Gemenebestconstructie, dan wel over een bestuur op maat gesneden per afzonderlijk eiland. Tenslotte kan het ook gaan over opheffing van het Koninkrijk.
Voorzover Antilliaanse politici zich uitspreken over staatkundige verhoudingen, doen zij dat nogal eens in abstracte termen. Het is dan niet altijd eenvoudig om uit te maken of zij concrete doelstellingen hebben. Des te interessanter zijn daarom beschouwingen waarin een gedachte wordt uitgewerkt, zoals Statenlid en oud-premier Don Martina onlangs deed in een toespraak in Den Haag (Amigoe, 17-2-01). Martina pleit voor een associatie tussen de eilanden, die in de plaats zou moeten komen van de huidige structuur. Ik laat hem hier aan het woord:

"Daarbij doel ik dan niet op een soort federatie van de zes eilanden, maar op een constructie waarbij elk der eilanden, hetzij onafhankelijk, hetzij met een status aparte of welke andere vorm dan ook, bijeengehouden wordt door een Samenwerkingsregeling. Deze Samenwerkingsregeling, geschoeid op de huidige
Samenwerkingsregeling tussen Aruba en de Nederlandse Antillen, laat elk der gebieden volkomen vrij in haar intern bestuur. Slechts zaken als de rechtspraak, het vrije verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten en hetgeen de eilanden zelf gemeenschappelijk wensen te behartigen, worden gezamenlijk aangepakt. Op deze wijze worden alle mogelijke pijnpunten geëlimineerd en worden alle knellende banden, verwijten en spanningen overboord gegooid."

Heus? Dat met een dergelijke samenwerking-à-la-carte inderdaad alle verwijten en spanningen als sneeuw voor de Caribische zon zullen verdwijnen, staat, vrees ik, allerminst vast. Moet niet veeleer worden gevreesd voor een permanent touwtrekken over de vraag welke onderwerpen gezamenlijk moeten worden geregeld, en wie daarvoor moet betalen? Is niet de kans groot dat de kleinere eilanden wel veel samen zullen willen doen met de grotere (gefinancierd naar rato van de bevolkingsomvang, dus vooral door de grote eilanden), maar dat de grote daar anders over zullen denken (geen free-riders alstublieft !)? De vraag rijst wat er zou gebeuren als een bestuurscollege van politieke samenstelling wisselt en, zoals nogal eens gebeurt, besluit beslissingen van het vorige BC terug te draaien, inclusief afspraken over samenwerking met andere eilanden. De bestuursrechter - als die al bevoegd zou worden verklaard - zou zijn handen wel eens vol kunnen krijgen. Wie spreekt in dit model namens de Antillen in de relaties met andere landen, buiten en binnen het Koninkrijk - of zou dat per onderwerp moeten verschillen? Hoe moeten in dit samenwerkingsmodel overigens besluiten worden genomen: met eenparigheid van stemmen (elk eiland een stem), of op grond van gewogen stemmen (meer voor Curaçao, minder voor Sint Maarten)?

De landen van de Europese Unie hebben nogal wat ervaring met samenwerking-à-la-carte, en zijn tot de conclusie gekomen dat die eigenlijk maar één voordeel heeft, namelijk dat alle deelnemers er even ontevreden van worden. Niet doen dus.

Terzijde: Martina ziet de door hem bepleite associatie als "het voorlaatste (sic) station op weg naar een algehele onafhankelijkheid". Van elk van de eilanden? Of van de associatie als geheel? En wanneer zou de trein dat station moeten binnenrijden?

Natuurlijk heeft Martina gelijk als hij zich kritisch uit over de huidige bestuursstructuur van de Antillen. Die is ook naar mijn opvatting te traag, te duur, en te weinig effectief. Daarom is het belangrijk de patstelling te doorbreken die nu tussen de eilanden bestaat als het erom gaat betere structuren tot stand te brengen. Het is hoog tijd voor hervormingen.

Hervormingen: Nederlandse uitgangspunten
Zou Nederland een bijdrage kunnen leveren aan het tot stand brengen van een beter bestuur? Mijn antwoord luidt: ja, mits zorgvuldig voorbereid en goed getimed.

Wat in elk geval geen zin heeft is het presenteren van Haagse wijsheden zonder grondige afstemming met de Antilliaanse regering. Ook onderhandelen via de media werkt al snel contraproductief. Nederlanders hebben internationaal een zekere reputatie dat zij meer hechten aan het gelijk dat zij denken te hebben dan aan het gelijk dat zij redelijkerwijs kunnen krijgen. Daar kom je niet ver mee, ook niet in de betrekkingen met de Antillen. Nederland heeft geen bevoegdheid te bepalen op welke wijze de inrichting van een van de andere landen in het Koninkrijk moet worden veranderd, laat staan dat Nederland bevoegd is te beslissen over het voortbestaan van een van de andere landen. Om deze reden heeft Nederland steeds gezegd dat in het overleg tussen de eilanden van de Nederlandse Antillen eerst de nodige duidelijkheid over de toekomstplannen moet bestaan, waarna Nederland graag bereid is tot overleg over aanpassing van de ERNA of de staatsregeling, alsmede over aanpassing van het Statuut als dat aan de orde mocht zijn.

Natuurlijk zijn beide regeringen over de staatkundige hervormingen wel voortdurend in gesprek. Nederland hanteert daarbij een drietal uitgangspunten.

In de eerste plaats moeten staatkundige veranderingen in relatie staan tot concrete doelen. Eerst moet worden vastgesteld wat het probleem is, daarna pas kan worden vastgesteld in hoeverre staatkundige wijzigingen de oplossing bieden. Kijk bijvoorbeeld maar naar de ontwikkeling van de Europese Unie. Oeverloos is in de EU gesproken over de wenselijkheid van institutionele veranderingen, zoals inperking van het vetorecht. Concrete vooruitgang werd er uitsluitend dan geboekt, als de lidstaten de overtuiging hadden dat er dringende praktische problemen mee konden worden opgelost (totstandkoming interne markt; voorbereiding op toetreding nieuwe lidstaten). De vorm moet volgen uit de inhoud; omgekeerd werkt het niet. Daarom hebben de ronde tafelconferenties in het Koninkrijk ook zo weinig opgeleverd - men was het over de aard van de op te lossen problemen niet eens. Nodig is dus, dat land en eilanden op korte termijn vaststellen welke concrete problemen zij willen oplossen.

Neem bijvoorbeeld het vraagstuk van de inkomsten van de eilanden. Op de Antillen is sprake van een heel complex belastingsysteem en een diffuus stelsel van financiële verantwoordelijkheden, waardoor steeds weer opnieuw conflicten en belangentegenstelling ontstaan. De president van de Centrale Bank van de Nederlandse Antillen en de Wereldbank hebben er op gewezen dat de financiële huishouding veel te ingewikkeld is voor een land als de Nederlandse Antillen. Dit heeft niet alleen een veel te lage opbrengst voor de overheid tot gevolg, met alle desastreuze gevolgen voor de overheidshuishouding en de economie van land en eilanden, het veroorzaakt ook steeds druk op de institutionele verhoudingen binnen de Nederlandse Antillen. Ik kan mij voorstellen dat in een nieuwe regeling eisen worden gesteld aan de financiële huishouding van zowel het land als de eilandgebieden. Wellicht kan een vorm van onafhankelijk toezicht een bijdrage leveren aan noodzakelijke financiële discipline. De Commissie-Havermans, die op initiatief van minister-president Pourier en mij de financiële verhoudingen tussen (o.a.) het land en de kleine eilanden heeft onderzocht, heeft in haar rapport op dit punt interessante ideeën geopperd. Met relatief beperkte staatkundige veranderingen zou het vraagstuk van de financiële verhoudingen binnen de Antillen al dicht bij een oplossing kunnen worden gebracht.

Nederlands tweede uitgangspunt is, dat met voorrang gekeken zou moeten worden naar die staatkundige hervormingen, die vooralsnog geen wijziging van het Statuut vergen. Statuutswijziging is een lange weg. Er is instemming voor nodig van de wetgevers in de drie landen van het Koninkrijk, en dat vergt veel overleg. Als het even tegenzit, kan dat jaren duren. Daarentegen kan de Eilandenregeling, die de verhoudingen bepaalt tussen land en eilanden, worden gewijzigd door de meerderheid in de Staten. Weliswaar moet ook de Koninkrijksregering instemmen, maar aan wijzigingen die de kwaliteit van bestuur op de Antillen verbeteren zal de Koninkrijksregering graag haar medewerking verlenen. Een tweede argument om niet in de eerste plaats over een algehele Statuutswijziging in discussie te treden, is door gouverneur Saleh en minister-president Pourier meermalen onderstreept: de politieke aandacht moet vooralsnog geconcentreerd blijven op andere noodzakelijke, structurele hervormingen - die van de overheidsfinanciën en de economie. Ik ben het met hen eens.

Nederlands derde uitgangspunt is, dat staatkundige veranderingen ten goede moeten komen aan de inwoners van alle eilanden, en in het bijzonder moeten bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van bestuur. Voorstellen die de positie van een partij bevoordelen ten koste van andere partners in het Koninkrijk, of voorstellen die de kwaliteit van bestuur niet ten goede komen, zullen niet op instemming van Nederland kunnen rekenen. Zo zie ik bijvoorbeeld niet in hoe schaalverkleining van het bestuur een bijdrage zou kunnen leveren aan de strijd tegen de steeds grootschaliger criminaliteit. Zorg voor de kwaliteit van bestuur is voor elk land een absolute voorwaarde om de eigen verantwoordelijkheden waar te kunnen maken. Als normen voor kwalitatief goed bestuur kunnen de kernelementen van een democratische rechtsstaat worden genoemd: respect voor de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en een goed en open functionerende democratische besluitvorming. Daarnaast zijn een open economie en gezonde overheidsfinanciën van belang.

Deugdelijk bestuur is een noodzakelijke voorwaarde voor een goede economische ontwikkeling, zoals onder andere door de Wereldbank is benadrukt in het rapport "Assessing Aid". Hulp aan landen die slecht worden bestuurd, blijkt contraproductief te werken. Dan subsidieert hulp immers ondeugdelijk bestuur. Daarentegen leidt hulp die wordt gegeven aan een land met een kwalitatief goed openbaar bestuur tot meer economische groei en hogere private investeringen. Deugdelijk bestuur levert een concurrentie-voordeel op ten opzichte van andere landen in de regio bij het aantrekken van buitenlandse investeringen.

Natuurlijk is voor verbetering van de kwaliteit van het bestuur meer nodig dan alleen het treffen van wettelijke regelingen of staatkundige voorzieningen. Goede regelingen zijn een eerste noodzakelijke stap. Verder is nodig dat deze regels zowel naar de letter als naar de geest worden nageleefd. Deugdelijk bestuur is bovenal een kwestie van mentaliteit. Alle betrokkenen moeten er van doordrongen zijn dat niet-integer handelen niet kan worden geaccepteerd. Politici moeten daarbij het goede voorbeeld geven.

Daar waar zij dit nalaten moet een onafhankelijke rechter paal en perk kunnen stellen aan hun handelen. Zeker in kleinschalige landen is zorg voor de organen die met controletaken zijn belast, van groot belang. Op Aruba is naar aanleiding van het rapport Calidad een uitvoeringsprogramma opgezet. Calidad is een rapport van oktober 1997 waarin een Arubaanse werkgroep een twintigtal aanbevelingen heeft gedaan om een proces op gang te brengen ter verbetering van de kwaliteit en integriteit van bestuur in Aruba. Het kabinet Eman heeft bij haar aantreden in juni 1998 de integrale uitvoering van Calidad binnen een jaar in haar programma opgenomen. Met juridische bijstand van Nederland aan de directie Wetgeving en ook met inzet van deskundigheid van de VNG is de uitvoering van Calidad serieus ter hand genomen. Zo is wetgeving tot stand gekomen op het gebied van besluitvorming in de ministerraad, comptabiliteit en strafrechtelijke en civiele aansprakelijkheid van bewindspersonen. Voorts staat wetgeving op stapel om de positie en de financiering van politieke partijen te regelen. Ik hoop dat de Staten, ondanks de naderende verkiezingen, deze wetgeving snel vaststellen. Op de Nederlandse Antillen is in 1999 een soortgelijk rapport uitgebracht, "Konfiansa" genaamd. Nederland ondersteunt ook de uitvoering van dit programma.

Discussie vlottrekken
De Antilliaanse regering komt nu de verantwoordelijkheid toe, de leiding te nemen in de discussie over de staatkundige ontwikkeling van de Antillen. Ik hoop dat Sint Maarten binnenkort met concrete, eigen ideeën komt. Ik hoop ook dat de Antilliaanse regering daar niet op zal wachten, maar de nodige initiatieven zal nemen om de dialoog met de eilanden te intensiveren, zodra het nieuwe akkoord met het IMF zal zijn totstandgekomen. De komende weken is prioriteit noodzakelijk voor het tot stand brengen van dit akkoord. Aansluitend is het zaak de discussie over staatkundige hervormingen vlot te trekken.

Nederland is bereid aan dit debat een actieve bijdrage te leveren, en ik neem daarop vandaag een voorschot. In januari heb ik minister-president Pourier het aanbod gedaan om Nederlandse deskundigheid beschikbaar te stellen voor een Antilliaanse commissie die een analyse zal maken van de mogelijke aard van staatkundige hervormingen op de Nederlandse Antillen. Vorige week heb ik mij op verzoek van de minister-president bereid verklaard de werkzaamheden van deze commissie ook financieel te ondersteunen. Daarnaast steunt Nederland initiatieven om de organisatie van de overheden op de Antillen te moderniseren. Met de minister van binnenlandse zaken, mevrouw Rafael, hoop ik binnenkort overeenstemming te bereiken over een meerjarenprogramma inzake good governance, gericht op het vergroten van de transparantie, doelmatigheid en effectiviteit van de overheid.

Slot
In de inleiding van deze bijdrage sprak ik over de verandering die opgetreden is in de relaties tussen de landen van het Koninkrijk, ondanks het feit dat het sedert 1954 nooit is gekomen van structurele vernieuwing van de Statutaire verhoudingen. Misschien is de belangrijkste wijziging in de verhouding dat sedert begin jaren negentig alle partners binnen het Koninkrijk er van zijn overtuigd dat de banden binnen het Koninkrijk bestendigd zullen blijven, terwijl tot die tijd menigeen in Nederland uitging van het streven naar volledige onafhankelijkheid van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Van belang is evenwel het feit dat de landen van het Koninkrijk gezamenlijk de centrale waarden die in het Statuut zijn neergelegd, onderschrijven. Ik omschrijf deze kortheidshalve als de zorg voor een deugdelijk bestuur en het respect voor de mensenrechten in een democratische samenleving. Deze zorg is een verantwoordelijkheid van alle drie de landen. Daar waar zij elkaar bijstaan bij het verwezenlijken van deze waarden middels kwalitatief hoogwaardig bestuur verwezenlijken zij de meerwaarde van het Koninkrijk.

Met Aruba ben ik een fundamentele vervorming van de onderlinge betrekkingen overeengekomen. Onze regeringen werken, in goed overleg, aan het gelijktijdig moderniseren en geleidelijk verminderen van de Nederlandse financiële ontwikkelingsbijdragen. Wij zijn op weg naar een moderne, op gelijkwaardigheid gebaseerde relatie. Ik ben daar trots op.

Met de Nederlandse Antillen hoop ik dezelfde weg te kunnen gaan. In de relatie met de Antillen gaat het erom, drie fundamentele hervormingen tot stand te helpen brengen. Niet alleen hervorming van de ontwikkelingsrelatie (wij werken aan het vervangen van de huidige projectfinanciering naar meerjarige programmafinanciering, en aan een veel pregnantere rol voor niet-gouvernementele organisaties), maar ook modernisering van de overheidsfinanciën en economie, en, last but by no means least, hervorming van de staatkundige verhoudingen. Ik ben ervan overtuigd dat dit mogelijk is. De hervorming van de ontwikkelingsrelatie is in volle gang. De hervorming van financiën en economie heeft een goede start gemaakt. Het is tijd nu ook het initiatief te nemen voor de derde grote vernieuwing, die van de staatkundige organisatie van de Antillen. Waar mensen van goede wil de handen ineenslaan, is er weinig dat zij niet kunnen bereiken. Samen dragen wij zo bij tot de vernieuwing - en dus de versterking - van het Koninkrijk.

N.B. alleen het gesproken woord geldt.