Ministerie van Financien

Titel: Fiscale eenheid. Standaardvoorwaarde 17 vervalt



Fiscale eenheid. Standaardvoorwaarde 17 vervalt

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein winstbelastingen

Besluit van 3 mei 2001, nr CPP2001/1026M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Vervallen van standaardvoorwaarde 17 van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 21 maart 2001, rolnrs. 35.425, 35.426 en 35.883.

Inleiding

Op 21 maart 2001 heeft de Hoge Raad arresten gewezen inzake de verbindendheid van een aantal standaardvoorwaarden fiscale eenheid en het toetsingskader waarbinnen deze voorwaarden dienen te worden beoordeeld. Hierbij was ondermeer de verbindendheid van standaardvoorwaarde 17, zoals gepubliceerd in het besluit van 30 september 1991, nr. DB91/2309 (Nederlandse Staatscourant van 30 september 1991, nr. 189), aan de orde.

De Hoge Raad is van oordeel dat met het stellen van standaardvoorwaarde 17 buiten de grenzen van de ministeriële bevoegdheid is getreden en dat deze voorwaarde derhalve onverbindend is.

De onverbindendheid van standaardvoorwaarde 17 heeft zijn uitwerking op alle bestaande fiscale eenheden waarbij deze voorwaarde in de beschikking is opgenomen en op de nog af te geven beschikkingen fiscale eenheid.

Dit besluit zal de gevolgen van de arresten weergeven.

Allereerst volgt een korte samenvatting van de werking van voorwaarde 17. Daarna zullen achtereenvolgens de gevolgen voor de reeds afgegeven beschikkingen en de af te geven beschikkingen worden weergegeven.

De gevolgen van de arresten zullen worden meegenomen bij de herziening van het regime van de fiscale eenheid.

Korte samenvatting van de werking van standaardvoorwaarde 17

Standaardvoorwaarde 17 beoogt te voorkomen dat van de regelingen ter voorkoming van dubbele belasting gebruik kan worden gemaakt op de wijze, zoals die door de Hoge Raad in zijn arrest van 4 juni 1986, BNB1986/239 is gesanctioneerd. In dit arrest was sprake van een moedermaatschappij die uit eigen vermogen rentedragende geldleningen had verstrekt aan een dochtermaatschappij. De moedermaatschappij en de dochtermaatschappij vormden een fiscale eenheid. De dochtermaatschappij gebruikte de lening ter financiering van onroerende zaken in het buitenland. Tegenover de buitenlandse fiscus nam de desbetreffende dochtermaatschappij het standpunt in dat de onroerende zaken gefinancierd waren met vreemd vermogen, ook voor dat deel dat afkomstig was van haar moedermaatschappij. De rente hierover werd in het buitenland op de opbrengst in mindering gebracht.

Bij de berekening van de hier te lande vrij te stellen winst uit buitenlandse onderneming waarover een tegemoetkoming wordt verleend, stelde de belastingplichtige zich op het standpunt dat sprake was van financiering met eigen vermogen, zodat met rente daarover geen rekening behoefde te worden gehouden.

Hierdoor kan de fiscale eenheid gebruikt worden om belastingheffing in het buitenland geheel of gedeeltelijk onmogelijk te maken, terwijl over de desbetreffende winst ook in ons land geen belasting kan worden geheven.

Teneinde dit bij nieuwe fiscale eenheden te voorkomen is vanaf 20 november 1986 de 17e standaardvoorwaarde opgenomen, waarin is bepaald dat de vrij te stellen winst uit buitenlandse onderneming wordt beperkt tot het bedrag van de winst dat zou zijn vrijgesteld indien er sprake zou zijn van zelfstandige belastingplicht van de maatschappij waartoe de desbetreffende vaste inrichting behoort.

In de arresten van 21 maart 2001, rolnrs. 35.425, 35.426 en 35.883, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het wezen van de fiscale eenheid, te weten dat tijdens het bestaan daarvan de vennootschapsbelasting wordt geheven alsof de dochtermaatschappij in de moedermaatschappij is opgegaan, meebrengt dat de aan de moedermaatschappij van de fiscale eenheid toekomende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting dient te worden berekend over de buitenlandse winst zoals die in de gehele winst van de moedermaatschappij is begrepen. Vermindering van die buitenlandse winst met bedragen die in de winst van de moedermaatschappij niet voorkomen, hetgeen het gevolg zou zijn van de toepassing van standaardvoorwaarde 17, leidt tot heffing van vennootschapsbelasting over een bedrag aan winst dat geen onderdeel uitmaakt van de winst van de fiscale eenheid. Voorwaarde 17 is mitsdien gegeven met overschrijding van de grenzen die in artikel 15, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn genoemd en is derhalve onverbindend.

Gevolgen voor de reeds afgegeven beschikkingen fiscale eenheid

Het arrest is van toepassing vanaf 21 maart 2001. Dit houdt in dat voor beschikkingen waarin de 17e standaardvoorwaarde is opgenomen, deze voorwaarde als vervallen wordt beschouwd. Alle aanslagen die op deze datum nog niet onherroepelijk vaststaan, dienen (alsnog) te worden vastgesteld zonder toepassing van standaardvoorwaarde 17.

Aanslagen die op de datum van het arrest onherroepelijk vaststaan, zullen niet ambtshalve worden verminderd (§ 9.1 van het besluit van 25 maart 1991, nr. DB89/735).

Gevolgen voor de af te geven beschikkingen fiscale eenheid

Bij het afgeven van nieuwe beschikkingen fiscale eenheid neemt de inspecteur in de beschikking het volgende op:

"Voorwaarde 17. In bijlage vervalt.

Als bijlage bij dit besluit is een modelbeschikking fiscale eenheid vennootschapsbelasting opgenomen, waarin bovenstaande wijziging van de voorwaarden is verwerkt.

Bijlage

Inwilliging van verzoek om fiscale eenheid

Beschikking fiscale eenheid vennootschapsbelasting

Belastingdienst/

Beschikking



Datum:

De Inspecteur van de Belastingdienst/ ,

Beschikkende op het verzoek van te van , kenmerk , inzake de toepassing van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op de moedermaatschappij:


1. te en de dochtermaatschappij(en):


2a. te ;
2b. te :

Gelet op artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

Besluit:

Het verzoek van de hiervoor genoemde lichamen in te willigen met ingang van , onder de volgende voorwaarden.

Voorwaarden:

Aan de inwilliging van het verzoek zijn voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld in bijlage die deel uitmaakt van deze beschikking, met dien verstande dat deze voorwaarden zijn gewijzigd en aangevuld als volgt:


- voorwaarde 3g. in bijlage wordt gewijzigd en luidt thans als volgt:

Indien tot het vermogen van een moedermaatschappij dan wel een dochtermaatschappij een deelneming behoort waarvan op het tijdstip waarop de moedermaatschappij in het bezit is gekomen van alle aandelen in de dochtermaatschappij de onderneming geheel of nagenoeg geheel is gestaakt, dan wel daartoe besloten is, wordt een liquidatieverlies uit hoofde van die deelneming bij de bepaling van de winst van de combinatie slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de (overige) winst van de combinatie dat aan de moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij is toe te rekenen. Het op grond van het voorgaande in een jaar niet in aanmerking genomen bedrag is voorwaarts verrekenbaar met de winst van de combinatie van de daaropvolgende jaren, voor zover deze met inachtneming van het vorenstaande, is toe te rekenen aan de moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij.

Op verzoek kan een onverrekend bedrag als liquidatieverlies in mindering worden gebracht op en ten hoogste tot de positief belastbare bedragen van de moedermaatschappij respectievelijk de dochtermaatschappij van de drie voorafgaande jaren in de volgorde waarin deze zijn ontstaan. Hierbij dient tevens de winstsplitsing op basis van de eerste volzin in acht te worden genomen.

Voorzover een liquidatieverlies in een voorafgaand jaar op het belastbare bedrag in mindering wordt gebracht, zal de aanslag over dat jaar worden herzien. Over het bedrag van de herziening wordt geen heffingsrente vergoed;


- voorwaarde 14. In bijlage wordt tussen de eerste en de tweede volzin als volgt aangevuld:

Het vorenstaande vindt geen toepassing voor zover belastingplichtige aannemelijk maakt dat sprake is van realisatie van stille reserves inclusief goodwill die niet aanwezig waren op het overdrachtstijdstip;


- voorwaarde 15.a. in bijlage wordt als volgt aangevuld:
Het vorenstaande vindt geen toepassing met betrekking tot vóór het verenigingstijdstip door de dochtermaatschappij geleden verliezen en vóór het verenigingstijdstip bij haar ontstane nog te verrekenen investeringsbijdragen, voor zover de dochtermaatschappij aannemelijk maakt dat de transactie als bedoeld in voorwaarde 16 niet van invloed is geweest op de door de dochter via realisatie van stille reserves inclusief goodwill behaalde winst;


- voorwaarde 17. In bijlage vervalt;

- voorwaarde 19. in bijlage vervalt;

- voorwaarde 20. wordt in de bijlage opgenomen;
In de gestelde voorwaarden wordt onder artikel 11 (investeringsaftrek) en artikel 11a (desinvesteringsbijtelling) van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 mede begrepen artikel 3.40 en artikel 3.47 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en wordt een reserve als bedoeld in artikel 13 respectievelijk 14van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 mede begrepen een reserve in de zin van artikel 3.53, eerste lid, onderdeel a respectievelijk 3.53, eerste lid, onderdeel b van de Wet inkomstenbelasting 2001;


- .

Belastingdienst/

De Inspecteur,

namens deze



Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met deze beschikking kunt u binnen zes weken na dagtekening van deze beschikking een bezwaarschrift indienen bij de Belastingdienst. Het postadres staat op deze beschikking.

Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het binnen de bezwaartermijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan één week na afloop van de termijn is ontvangen.

Bijlagen:

voorwaarden