Centraal Planbureau


Onderwerp: persbericht
Nummer:12
Datum: 3 mei 2001
Inlichtingen bij: Erik Canton (tel: 070-3383451), of bij Dick Morks (tel: 070-3383410).

Deregulering van collegegelden kan hoger onderwijs efficiënter maken

Concurrentie op de markt voor hoger onderwijs zal toenemen wanneer instellingen meer ruimte krijgen om zelf het collegegeld vast te stellen. Daardoor kunnen instellingen beter inspelen op maatschappelijke behoeften. Dit bevordert differentiatie in het onderwijsaanbod, en vergroot de keuzevrijheid voor studenten. Heldere informatie over prijzen en kwaliteitsverschillen tussen opleidingen is dan wel vereist.
Top-instellingen zullen waarschijnlijk hogere collegegelden gaan vragen. Hierdoor kunnen zij beter concurreren op de wereldmarkt, omdat meer middelen beschikbaar komen om goede docenten en onderzoekers aan te trekken. Grote kwaliteitsverschillen tussen instellingen kunnen echter ongewenst zijn. Een dergelijke polarisatie binnen het hoger onderwijs is te voorkomen door collegegelden vrij te laten binnen een bepaalde bandbreedte.
Door studieleningen beschikbaar te stellen om het collegegeld te financieren, blijft de toegankelijkheid gewaarborgd. De bereidheid om te lenen kan worden vergroot door terugbetaling van de studieschuld automatisch te koppelen aan het toekomstige inkomen, bijvoorbeeld via de Belastingdienst. Afgestudeerden met een laag inkomen betalen dan in een rustiger tempo of hoeven tijdelijk zelfs niets terug te betalen. Zo lopen studenten minder risico bij hun onderwijsinvestering.

Dit zijn enkele conclusies uit het vandaag verschenen rapport 'Higher Education Reform: Getting the Incentives Right', gebaseerd op onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) en het Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS, Universiteit Twente). Na een overzicht van de belangrijkste economische mechanismen in het hoger onderwijs, gaat het boek in op interessante ervaringen met beleidsinstrumenten in het buitenland. Het rapport analyseert het Australische stelsel van collegegelden en studieleningen met inkomensafhankelijke terugbetaling, selectie-aan-de-poort en collegegelddifferentiatie in de Verenigde Staten, het Deense flexibele output-bekostigingsmodel voor hoger onderwijs, het prestatie-bekostigingsmodel voor wetenschappelijk onderzoek in het Verenigd Koninkrijk en stimulering van de relaties tussen industrie en universiteit in de Verenigde Staten. De studie sluit af met beleidsopties voor Nederland, mede op basis van de buitenlandse bevindingen.

Twee andere conclusies uit het rapport zijn:

1. Differentiatie in het onderwijsaanbod kan worden bevorderd door publieke en private instellingen volgens dezelfde principes te financieren

Alleen de publiek bekostigde instellingen komen voor publieke middelen in aanmerking. Particuliere aanbieders van onderwijs ondervinden hierdoor een concurrentienadeel. Studenten betalen namelijk een veel hoger collegegeld bij zulke particuliere instellingen. Door uitbreiding van het huidige bekostigingsmodel naar private aanbieders van hoger onderwijs ontstaat meer differentiatie. Zo kan worden voorzien in de toegenomen maatschappelijke behoefte aan flexibiliteit bij de keuze van een instelling.
Het volgen van vakken bij verschillende instellingen tijdens de studie ("de winkelende student") stuit vaak op allerlei belemmeringen. In Denemarken is dergelijke mobiliteit gestimuleerd door publieke bekostiging van instellingen direct te koppelen aan behaalde studiepunten. Hierin is men echter niet geslaagd. Invoering van de Bachelor-Master structuur biedt een goede kans om mobiliteit te stimuleren zonder zo'n vergaande aanpassing van de bekostigingssystematiek. Afronding van het Bachelor-programma is een natuurlijk moment om na te denken bij welke instelling het beste een Master-opleiding kan worden gevolgd. Mobiliteit van studenten stimuleert differentiatie in Master-opleidingen, evenals deregulering van collegegelden en toelatingsbeleid. Ook in de markt voor Master-opleidingen kan publieke bekostiging wenselijk zijn wanneer de opleidingen een groot maatschappelijk belang dienen.


2. Sterkere relatie bekostiging-prestaties kan wetenschappelijk onderzoek efficiënter maken

De publieke bekostiging van universiteiten voor onderzoek is voor een aanzienlijk deel historisch bepaald, en staat grotendeels los van geleverde prestaties. Ervaringen in het Verenigd Koninkrijk leren dat koppeling van deze zogeheten eerste geldstroom aan prestaties in voorafgaande jaren kan resulteren in een verbetering van de onderzoeksoutput. Goed meten van onderzoeksprestaties is daarbij uiteraard belangrijk, en de Engelse ervaring biedt hier nuttige lessen. Zo is de neiging om een hoge score te behalen door veel te publiceren, ten koste van de kwaliteit, daar ondervangen door slechts de beste vier publicaties per onderzoeker mee te rekenen. Een alternatieve manier om prestaties te bekostigen is vergroting van de tweede geldstroom (financiering van goedgekeurde projecten en programma's). De juiste balans tussen deze twee opties vergt nader onderzoek.
Octrooieren van resultaten van academisch onderzoek verstevigt de relatie met het bedrijfsleven. Dit bevordert de toepassing van nieuwe kennis. Maar volgens ervaringen in de VS kan het tevens de aandacht van wetenschap voor de lange termijn en vooral de open verspreiding van onderzoeksresultaten in het geding brengen. Stimulering van octrooieren door universiteiten moet de creatie en brede toepassing van publiek onderzoek dienen, en niet winstmaximalisatie tot een doelstelling van universiteiten maken.

De Speciale Publicatie, Higher Education Reform: Getting the Incentives Right, ISBN 90 5833 065 6, is te bestellen bij:

Sdu Servicecentrum Uitgeverijen
Postbus 20014
2500 EA Den Haag
Tel: 070 - 378 98 80
Fax: 070 - 378 97 83

Prijs: NLG 46,50

Tevens is de volledige publicatie (gratis) beschikbaar als PDF-file.