Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Antwoorden op kamervragen over het ronselen van moslims in Nederland voor de Jihad

Een parlementair stuk bij het onderwerp Binnenlandse Veiligheidsdienst
6 juni 2001
De Tweede-Kamerleden Wilders, Rijpstra en O. P. G. Vos (allen VVD) hebben vragen gesteld aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het ronselen van moslims in Nederland voor de Jihad. Deze zijn op 6 juni beantwoord.
Vraag 1
Heeft u kennis genomen van het artikel 'Werving van moslims voor Heilige Oorlog'? (Telegraaf, 9 april jl. en Metro, 9 april jl.) Antwoord
Ja.
Vraag 2
Bent u van mening dat het niet mogelijk moet zijn in Nederland mensen te ronselen voor een gewapende strijd?
Antwoord
Ja.
Vraag 3
Zo ja, welke middelen staan de regering ter beschikking om dergelijke activiteiten te bestrijden? Zo neen, waarom niet? Antwoord
De Binnenlandse Veiligheidsdienst verzamelt waar mogelijk informatie over dergelijke activiteiten en rapporteert hierover onder meer aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Wanneer er een vermoeden bestaat van een strafbaar feit, zal het Openbaar Ministerie worden ingeschakeld dat vervolgens zal bezien of het mogelijk (en/of wenselijk) is om tot vervolging over te gaan.
Vraag 4
Zijn deze middelen naar de mening van de regering voldoende en op welke wijze is er tot op heden gebruik van gemaakt? Antwoord
In principe zijn de middelen die ter beschikking staan voldoende. In de praktijk is het echter zeer moeilijk te bepalen of het ronselen ook daadwerkelijk zal leiden tot deelname in georganiseerd verband van Nederlandse ingezetenen aan gewapende conflicten of terroristische acties. In het verleden is in enkele gevallen bijvoorbeeld tijdens het conflict in het voormalige Joegoslavië met betrekking tot de extreemrechts georiënteerde Nederlands Kroatische Werkgemeenschap verstorend opgetreden tegen ronselpraktijken.
Vraag 5
Wat voor mogelijkheden heeft u om mogelijk oneigenlijk gebruik van de banenwinkels bij de Koninklijke Landmacht tegen te gaan? Is dit voldoende?
Antwoord
Gezien het laagdrempelig karakter zijn de banenwinkels voor iedereen toegankelijk waardoor het op voorhand niet mogelijk is bepaalde personen of groepen te weren. De aard van het materiaal dat daar ter informatie wordt aangeboden is wervend van aard en informeert belangstellenden over de Landmacht als werkgever. Oneigenlijk gebruik is in deze zin dan ook niet van toepassing. Vraag 6
Wat is uw mening over hetgeen op de website www.qoqaz.nl wordt verkondigd? Wat vindt u van uitspraken als 'Er bestaat geen scheiding tussen religie en politiek' en 'De westerse overheden ondersteunen Rusland met het zuiveren van de moslims in Tsjetsjenië'?
Antwoord
Enige tijd na het bekend worden van de website is deze van het internet verwijderd. Ten aanzien van de eerste uitspraak stel ik vast dat deze niet overeenkomt met de democratisch tot stand gekomen en wettelijk vastgelegde praktijk in Nederland. Ook de bewering over de stellingname terzake van westerse overheden kan ik niet onderschrijven.
Vraag 7
Is deze website naar uw mening opruiend? Zo ja, wat voor mogelijkheden heeft u om daartegen ook in strafrechtelijke zin op te treden?
Antwoord
Voor wat betreft het gedeelte van de website dat ingaat op de Jihad verwijs ik u naar het antwoord op de vragen van het Tweede Kamerlid Van Bommel die ik u gelijktijdig toestuur. Voor het overige beschik ik niet over de inhoud van de website, aangezien deze website zoals aangehaald in de beantwoording van vraag 6 enige tijd na het bekend worden van het internet is verwijderd. De door vragenstellers bij vraag 6 aangehaalde passages roepen niet op tot het plegen van enig strafbaar feit of tot het gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.
Vraag 8
Kunt u aangeven in welke omvang in ons land moslimextremisten op enigerlei wijze actief zijn? En op welke wijze treedt u hiertegen op?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar, in verband met de motie Wilders (TK 26 800 V, nr. 50), het rapport 'Islamitisch-radicalisme in het Midden-Oosten en Centraal-Azië en de mogelijke gevolgen voor Europa en Nederland', dat de Tweede Kamer spoedig zal worden toegezonden. In dit rapport wordt aangegeven dat er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat binnen afzienbare tijd sprake zal zijn van een opleving van radicaal-islamitische denkbeelden onder in Nederland verblijvende moslims, maar ook dat rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van kleine aantallen moslims in ons land, die bereid en in staat worden geacht ondersteuning te verlenen aan terroristische of andersoortige gewelddadige activiteiten in het buitenland.

Relevante links:
Antwoorden op kamervragen over de Jihad