Ministerie van Defensie



Brieven aan de Kamer

Onderzoek munitie stortlocaties (Oosterschelde)

22-08-2001

Begin 1999 is door Defensie aan TNO verzocht onderzoek uit te voeren naar de veiligheids- risicos van munitie die tussen 1945 en 1967 in de Oosterschelde werd gestort op een locatie ten zuidoosten van Zierikzee.

TNO heeft als uitgangspunt gehanteerd dat op deze stortplaats ongeveer 30.000 ton munitie aanwezig is.

Uit onderzoek dat door onder meer de Sectie Militaire Geschiedenis Koninklijke Landmacht is verricht, is gebleken dat er in de jaren 1946 en 1947 en de jaren 1961 1966 in totaal op deze locatie bijna 21.000 ton is gestort. Hoewel volledige documentatie ontbreekt, is er in de jaren 1948 1960 waarschijnlijk maximaal 6.500 ton gestort. In de jaren 1945 en 1964/1965 is een nog onbekende hoeveelheid gestort die echter de 3900 ton niet zal overschrijden.

Een nader overzicht treft u als bijlage aan. Slechts van een gering deel van de gestorte munitie is de soort in detail bekend. Dit betreft onder meer bijna 50.000 fosfor granaten kalibers 60 mm en 3 inch.

In het onderzoek stelt TNO onder meer vast dat de kans op explosies zeer gering is te achten. De resultaten en conclusies zijn midden 1999 aan betrokken overheden bekendgemaakt.

Over dit onderwerp heb ik mede namens de Ministers van VWS en LNV schriftelijke vragen van uw leden Buijs en Van der Knaap beantwoord (nr. 2989916040). Ik gaf daarbij aan voornemens te zijn nog een separaat onderzoek op te dragen om vast te stellen of en in hoeverre er een risico voor de volksgezondheid zou kunnen bestaan, bijvoorbeeld via het ophopen van milieubelastende stoffen in de voedselketen.

TNO heeft onlangs over dat onderzoek gerapporteerd: TNO-rapport PML 2000-A68, "Beoordeling van de milieurisicos van gestorte munitie in de Oosterschelde, Bureaustudie op basis van metingen in 1999". Bij de uitvoering was een begeleidingsgroep betrokken waarin op mijn verzoek werd deelgenomen door de ministeries van VROM, LNV en V&W, alsmede de provincie Zeeland en de gemeente Schouwen-Duiveland. Een belangrijke conclusie uit het onderzoek is dat op grond van de uitkomsten van worst case berekeningen, die uitgaan van de bij het onderzoek in 1999 gemeten stoffen, geen aanleiding bestaat voor ongerustheid.

Deze conclusie berust echter vooralsnog op eenmalig uitgevoerde metingen. Ter verificatie beveelt TNO daarom aan vervolgonderzoek te verrichten. Het betreft onder meer het opnieuw nemen van monsters van water en bodem ter plaatse van en in de omgeving van de stortlocatie alsmede het uitvoeren van analyses ter bepaling van het gehalte aan munitiegerelateerde stoffen, waaronder (witte) fosfor. Het advies omvat ook eco-toxicologisch onderzoek met mariene organismen en uitvoeren van actieve biomonitoring met mosselen.

Bij de beoordeling en duiding van de door TNO geformuleerde onderzoeksuitkomsten en aanbevelingen voor vervolgonderzoek is door de ministeries van V&W en LNV via consultatie en rapportage tevens de expertise van respectievelijk het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in de begeleidingsgroep ingebracht.

Inmiddels is TNO in mijn opdracht gestart met de uitvoering van het aanbevolen vervolgonderzoek. Over de resultaten van dit onderzoek zal ik u naar verwachting midden 2002 kunnen informeren.

In 1999 heb ik TNO eveneens opgedragen een nader onderzoek in te stellen naar elders gesitueerde munitie stortlocaties en de mate waarin de munitie is aangetast. Het rapport daarover kwam eind juni jl. beschikbaar: TNO rapport PML 2001-A6, "Onderzoek in zee gestorte munitie". Hierin wordt onder meer een uitspraak gedaan over de technische staat waarin de munitie thans verkeert en de termijn waarin de gestorte munitie naar verwachting geheel zal zijn gedegradeerd. Geschat wordt dat de totale hoeveelheid munitiegerelateerde stoffen -zeer geleidelijk- over een periode van ca 500 jaar vrijkomt. Hoge concentraties zijn daarbij niet te verwachten gezien de dagelijkse verdunning met miljoenen liters zeewater.

Bijgaand bied ik u beide rapporten aan.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,

H.A.L. van Hoof

Schatting van de hoeveelheid in de Oosterschelde gestorte munitie

Samengesteld door de Directie Materieel Koninklijke Landmacht

15 Augustus 2001

Verzamelstaat van de geschatte hoeveelheid in de Oosterschelde gestorte munitie (bruto, in tonnen)

Bij Zierikzee gestort

Bron

Opmerkingen.

Jaar

Gedocumenteerd

Mogelijk

Onzeker

1945

1000

* Eigen schatting

Zie noot 2

1946

4500

* OBD archieven

Zie noot 1, 2 en 3

1947

1948

500

* Incidentele rapportages

Zie noot 4

1949

500

1950

500

1951

500

1952

500

1953

500

1954

500

1955

500

1956

500

1957

500

1958

500

1959

500

1960

500

1961

1762

* "Munitievoorziening door de eeuwen heen", s Gravenhage, 1983, J.A. van Wiechen". * Diverse stukken en brieven van operatie "Overton".

Zie noot 5, 6 en 7

1962

3377

1963

1161

1964

7165

2900

1965

1773

1966

1163

1967

Totaal (ton)

20901

6500

3900

Cumulatief

27401

31301

1. In 1945 is geschat dat er op dat moment 80.000-120.000 ton munitie in Nederland lag die in zee gestort of vernietigd moest worden. Hiervan zou 38.000 tot 54.000 ton gestort moeten worden (ongeveer 45 50 %). Ook in de jaren hierna zijn deze schattingen gebruikt. De Sectie Militaire Geschiedenis KL (SMG) vermoedt dat de schatting van 80.000 ton al aan de hoge kant is geweest. De schatting van de te storten hoeveelheden is volgens SMG zelfs veel te hoog. Het TNO rapport "Onderzoek in zee gestorte munitie" (PML 2001-A6) gaat nog uit van de initiële schatting van 60.000 ton gestorte munitie in de Noordzee. Zelf als alle dubbeltellingen worden meegenomen, komt men voor de jaren 1945-1947 niet boven de 50.000 ton geruimde munitie uit. Hiervan is ook een substantieel deel op land gesprongen. Uit de archieven van de Opruimings- en Bergingsdienst (OBD) blijkt dat er van april 1946 tot november 1947 is bijgehouden hoeveel munitie er gestort is. Uit deze archieven blijkt dat er 12.000 ton in de Noordzee is gestort en 4.500 ton bij Zierikzee. Vooral voor de Noordzee is dit dus substantieel minder dan eerder werd aangenomen. 2. Vanaf april 1946 tot november 1947 is bijgehouden hoeveel munitie er gestort is. Hierbij werd alleen melding gemaakt van de hoeveelheden en niet van de soort. Vóór die tijd is er onder verantwoordelijkheid van de geallieerden munitie in zee gestort waarover geen nauwkeurige gegevens bestaan. Het ligt echter in de lijn van de verwachting dat er van 1944 tot april 1946 beduidend minder bij Zierikzee is gestort dan in de jaren daarna. De prioriteit lag bij het operationeel ruimen. Hierbij moet gedacht worden aan het maken van doorgangen door mijnenvelden en niet het opruimen van depots. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat er in 1945 al munitie gestort werd in de Oosterschelde, is toch een schatting van een maximale stort van 1000 ton opgenomen. Het rapport van SMG over munitieruiming 1944 - 1947 geeft aan dat er pas in februari 46 een plan was voor het op grote schaal in zee storten. Aanvankelijk werd voornamelijk gestort in de Noordzee, vanaf augustus 1946 pas bij Zierikzee. Er werd overigens gestort met een vergunning van het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw. Deze vergunning dateert van 2 juli 1946. 3. In de jaren 1944-1947 werd in de gehanteerde voorschriften separaat aandacht besteed aan het vernietigen van fosformunitie. Als de beste en veiligste methode gold aanvankelijk het in diep water dumpen van de munitie. Voor het vernietigen (springen) van fosformunitie bestonden strenge veiligheidseisen. Na een munitieongeval in juli 1946 waarbij 3000 ton munitie explodeerde in de magazijnen aan de Noordertocht, werden de regels aangescherpt. De vermoedelijke oorzaak was zelfontbranding van fosformunitie. 4. In de jaren vijftig is de stortplaats bij Zierikzee gebruikt door de KL munitiebedrijven en door de "HVD" (hulpverleningsdienst) van Binnenlandse Zaken. De HVD hield zich voornamelijk bezig met het opruimen van munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Overigens is op dit moment de verblijfplaats van de HVD archieven onbekend. Uit Zeeuwse archiefstukken blijkt dat er van november 1947 t/m november 1952 in totaal 28 maal militairen in Zierikzee werden ingekwartierd, gemiddeld 7 maal per jaar. Na deze periode stopte blijkbaar de inkwartiering. Verder is correspondentie teruggevonden uit de periode vanaf 1957 t/m 1960 waarin gesproken wordt over een éénmalige storing van 150 ton. Volgens een brief van 17 dec. 1959 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan de Minister van Verkeer en Waterstaat betrof dit "20 bommen van 500 kg, 8 bommen van 250 kg, ongeveer 16 ton phosphorrookgranaten met ontstekers in originele verpakking, 110 ton granaten, pantsergranaten, handgranaten, een 20 tal bommen van diverse gewichten en 4 ton z.g. uitvalmunitie van de Hispano Suiza fabrieken te Breda". Verder blijkt dat de HVD "in beton bevroren blindgangers" heeft gestort. Aangezien niet vaststaat dat het uitsluitend om grote blokken gaat, bestaat er theoretisch een potentieel risico dat vissers kleinere betonblokken niet als gevaarlijk herkennen. Een handhaving van het visverbod is dan ook van belang. In de stukken die betrekking hebben op een laatste storting door de HVD wordt gesproken van een dumping van 70 80 ton. Het betreft hier een brief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van 11 maart 1966 en het antwoord van de Chef van de Generale staf van 25 mei 1966. Vanwege de relatief grote hoeveelheid correspondentie en de hieruit gebleken onbekendheid met de materie lijkt het dat deze stortingen van 150 en 70 ton in resp.1960 en 1966 ongebruikelijk waren. De in de tabel genoemde 6.500 ton van 1948 t/m 1960 is derhalve hoog ingeschat. 5. Operatie "Overton" was een onderdeel van een bezuinigingsoperatie. Hierbij moest Defensie 16.000 ton munitie kwijt. Dit gebeurde op drie manieren: storting in zee, verkoop en afvoeren. De schatting was dat er 6.000 ton in zee gestort zou worden, 4.200 ton zou worden afgevoerd en 5.800 ton verkocht (bron is het concept operatie plan "Overton" van 22 april 1964). De 4.200 ton af te voeren zgn. M.D.A.P munitie is verkocht aan de Deense en Israëlische autoriteiten (bron: brief 23 juni 1964). Verder is het zeker dat er 1.700 ton mijnen zijn verkocht aan Israël (bron: brief 2 nov. 1964). De 6.000 ton te storten munitie is door militaire werkplaatsen en een civiele firma verwerkt. Volgens het operatieplan zouden de restanten worden afgevoerd naar Zierikzee én naar MGDM Noord en Zuid (de onschadelijke restanten). Als er niets naar MGDM zou zijn gegaan en alles naar Zierikzee zou de maximum gestorte hoeveelheid zijn geweest: {16.000 1.700 (verkoop) 4.200 (afvoer) }= 10.100 ton. 6. De bronnen van Van Wiechen zijn op dit moment helaas niet te achterhalen. Gezien de nauwkeurigheid van zijn getallen is dit waarschijnlijk een goede schatting. Voor 1964 (het jaar van de dumpingen van "Overton") geeft J.A. van Wiechen aan dat er 7163 ton is gestort. Een overzicht van de voortgang van "Overton" van 12 augustus 1964 (zie ook noot 7) geeft aan er op dat moment de ruim helft van de totale hoeveelheid was gestort, zijnde 4.169 ton. De 7.163 ton van J.A. van Wiechen zou derhalve goed kunnen kloppen. De 10.100 7.163 = 2.937 ton is dan ook de onzekere maximale hoeveelheid die ook gestort zou kunnen zijn. Er wordt echter ook gesproken van het onschadelijk maken van munitie, afvoeren en het mogelijk in zee storten van de slooprestanten. De schatting van 2.900 ton is dan ook een worst case aanname (zie ook noot 5). 7. Van een deel van de gestorte munitie van de operatie "Overton" (1966) is in detail bekend wat dat was. Het betreft:

* Patronen 40L60: 346.025 stuks 1.384 ton * Patronen 75 mm tlv: 68.102 stuks 1.226 ton * Schoten HE 4,2" mortieren: 40.327 stuks 605 ton * Schoten 3" mortieren: 76.235 stuks 508 ton * Brisantgranaatschoten 60 mm mortieren: 99.952 stuks 272 ton * Springrookgranaatschoten fosfor 60 mm mortieren:41.327 stuks 112 ton * Springrookgranaatschoten fosfor 3" mortieren: 6.901 stuks 44 ton * Brisantgranaatpatronen lichtspoor 40 mm L60: 2.688 stuks 10 ton * Losse schoten 75 mm: 2.231 stuks 8 ton

Totaal gewicht: 4169 ton

Voor zover van toepassing zijn in de rechterkolom de verpakte gewichten vermeld.

Ook is bekend dat er vele, mogelijk meer dan honderdduizend, mijnen van het type M6 en nr. 25 zijn gestort. Zo is er op 16 november 1964 gemeld dat er tot die datum 1.215 ton (ongeveer 72.000 stuks) mijnen nr. 25 zijn gestort.

Verder herinneren betrokkenen uit de periode tot 1967 zich storting van de volgende munitiesoorten (intern memorandum van DMKL/Afdeling munitie, dd 17 nov 1993):

* 4.2", 3" en ook 81mm 2" mortiermunitie: brisant, fosfor * PIATs (anti-tank projectielen) * Energa geweergranaten * Brisantgranaten 105 mm met bakelieten buisgatschroef, onverpakt, ook 6 pr, 37 mm en 40 mm. * Andere (onbekwame) munitie, handgranaten, o.a. HC (traangas) en WP (witte phosphor), rookmunitie, traangasgranaten, kleine landmijnen * Van sloop van kkmun (klein kaliber) afkomstige lsp-(lichtspoor) en brandkogels * Trotylmijnen nr 26, onverpakt, zonder ontstekers * In het eerste begin mogelijke ook afgedraaide buizen en ontstekers

Er is slechts van een relatief gering deel van de totale hoeveelheid munitie precies bekend om wat voor soort munitie het ging. Voor het bepalen van de totale hoeveelheden materialen en stoffen in de gestorte munitie heeft TNO er in de diverse rapportages dan ook voor gekozen om gebruik te maken van de gemiddelde samenstelling van het munitiepakket.

NB. De beide in de aanbiedingsbrief genoemde TNO-rapporten zijn niet digitaal beschikbaar. Belangstellenden kunnen zich wenden tot het TNO-PML-archief, telefoon 015-2843400 of per e-mail: vreese@pml.tno.nl