Actueel
Uitspraken meervoudige kamer, rechtbank Den Haag d.d. 24 augustus 2001
: belang van doorprocederen voor vvtv-houders.
Bron: Landelijk Stafbureau Vreemdelingenzaken 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 31-08-2001
Op 24 augustus 2001 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Den
Haag uitspraak gedaan in drie zaken van Afghaanse asielzoekers. Aan
deze Afghaanse asielzoekers was - onder de oude Vreemdelingenwet
(hierna Vw) - een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv)
verleend. Hun aanvragen om toelating als vluchteling zijn afgewezen,
de daartegen ingediende bezwaarschriften zijn ongegrond verklaard en
zij hebben tegen deze laatste beslissingen beroep ingesteld bij de
rechtbank.
De vraag die de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag allereerst
diende te beantwoorden was of de vreemdelingen belang hebben bij de
vaststelling dat zij voor 1 april 2001 aanspraak hadden op toelating
als vluchteling dan wel verlening van een vergunning tot verblijf.
Bij de inwerkingtreding van de Vw 2000 is namelijk bepaald dat een op
het moment van inwerkingtreding geldige verblijfstitel wordt
aangemerkt als een verblijfsvergunning op grond van de Vw 2000. Een
vvtv, zoals aan de betreffende vreemdelingen is verleend, wordt
aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Een
toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf zonder
beperkingen wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor
onbepaalde tijd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de vreemdelingen een
procesbelang hebben bij de door hen ingestelde beroepen. Hun beroepen
zijn ontvankelijk. Aan deze conclusie liggen de volgende overwegingen
ten grondslag. De rechtbank stelt voorop dat in het bestuursrecht
geldt dat een nieuwe regeling niet slechts van toepassing is op
hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen bij
haar inwerkingtreding bestaat. Indien de nieuwe regeling niet anders
bepaalt, is zij onmiddellijk van toepassing op de afdoening van de
aanvraag. In het vreemdelingenrecht is reeds lang het uitgangspunt dat
een aanvraag om toelating wordt getoetst aan het recht dat gold op het
tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij het nieuwe recht voor
de vreemdeling gunstiger is. Dit is het beginsel van de eerbiedigende
werking. Uit de wetsgeschiedenis van de Vw 2000 is op te maken dat het
uitgangspunt is dat geen wijziging is beoogd met de invoering van deze
wet. Noch uit de wetstekst noch uit de wordingsgeschiedenis is op te
maken dat het de bedoeling was het beginsel van de eerbiedigende
werking te verlaten. Als het de bedoeling was geweest ten aanzien van
asielzaken dit beginsel los te laten, dan had mogen worden verwacht
dat de wetgever dit expliciet had vermeld, hetgeen niet is gebeurd.
Nadat de rechtbank geconcludeerd heeft dat de beroepen van de
vreemdelingen ontvankelijk zijn komt de rechtbank vervolgens in alle
drie de zaken tot de conclusie dat de staatssecretaris van Justitie
zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdelingen niet
hoeven te worden toegelaten als vluchteling en dat hun geen vergunning
tot verblijf hoeft te worden verleend. De beroepen worden ongegrond
verklaard.
Zie betreffende uitspraak AD3255, zie ook uitspraken AD3260 en AD3261.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AD3255
(Zie het originele bericht)