Thema: Macro-economie, geld- en kapitaalmarkt
-Nationale rekeningen
De Nederlandse Economie 2000: enkele belangrijke uitkomsten
1. Macro-economisch overzicht
* In 2000 groeide de Nederlandse economie voorspoedig met 3,5%. Iets
minder dan in 1999, maar nog ruimschoots boven het langjarig
gemiddelde vanaf 1970. Nog steeds was de groei hoger dan het
gemiddelde in de Europese Unie.
* De export heeft in 2000 de rol van de motor van de economische
groei overgenomen van de binnenlandse bestedingen. De export steeg
in volume met 9,5% en daarmee sneller dan de afgelopen jaren. De
aantrekkende wereldhandel was een goede impuls hiervoor.
* Zowel de consumptieve bestedingen van huishoudens als de
investeringen groeiden, maar minder uitbundig dan voorgaande
jaren.
* De inflatie is in 2000 versneld, zowel door energieprijsstijgingen
als door toenemende loonkosten. Europees gezien is Nederland naar
een hogere plaats geklommen op de ranglijst voor inflatie.
* De werkgelegenheid is opnieuw fors toegenomen, waardoor de
werkloosheid in 2000 daalde naar 3,7% van de beroepsbevolking. De
groei van de potentiële beroepsbevolking blijft achter, waardoor
het aanbod van arbeid een knelpunt dreigt te worden voor het
handhaven van het hoge tempo van economische groei.
* De gemiddelde koopkracht verbeterde iets minder dan 1%.
* In 2000 namen, ondanks de economische hoogconjunctuur, de winsten
van bedrijven slechts zeer bescheiden toe.
* De consumptie van huishoudens steeg opnieuw sneller dan de groei
van het vrij beschikbaar inkomen in deze sector. Dit kon mede
gerealiseerd worden door stijgende aandelenkoersen in de afgelopen
jaren en het gebruik van de eigen woning als onderpand voor
krediet.
* Een recordoverschot van de overheid in 2000 van 2,2% van het BBP.
De inkomsten uit belastingen en premies vielen hoger uit, terwijl
een aantal uitgaven, zoals rente en bijstand, daalde. In de gehele
Europese Unie verbeterde het overheidsoverschot.
* De uitstoot van broeikasgassen is met 1% toegenomen in 2000.
2. Bestedingen
* Wereldwijd gezien is het groeitempo van de uitvoer in 2000 flink
versneld in vergelijking met 1999. De gemiddelde versnelling in de
EU (van bijna 5% groei naar ruim 11%) was iets hoger dan in de
Verenigde Staten.
* Onder invloed van de wereldwijd gunstige economische conjunctuur
groeide de Nederlandse export in 2000 met 9,5%; een dergelijk hoog
cijfer werd voor het laatst gerealiseerd in de eerste helft van de
jaren zeventig.
* Ook de groei van het invoervolume trok aan naar 9,4% dankzij de
krachtige ontwikkeling van de binnenlandse bestedingen en een
verdere invoerpenetratie.
* Voor het eerst sinds vier jaar overtrof de groei van het BBP in
2000 die van de nationale finale bestedingen. Dit is veroorzaakt
doordat de groei van de uitvoer hoger was dan de groei van de
invoer.
* In 2000 bleef de groei van de consumptieve bestedingen door
huishoudens hoog, maar minder uitbundig dan in beide voorgaande
jaren. Deze vertraging werd veroorzaakt door minder groei van de
bestedingen aan duurzame goederen. De groei bleef wel hoog voor
meubelen, huishoudelijke apparatuur en telecommunicatieapparatuur.
Bij de consumptie van diensten stegen met name de bestedingen aan
de vervoer- en communicatiediensten (mobiele telefonie, internet),
banken en verzekeringen en zakelijke diensten.
* Voor het derde achtereenvolgende jaar bleef de groei van de totale
consumptieve bestedingen van de overheid achter bij die van het
BBP en die van de consumptieve bestedingen door huishoudens. De
gemiddelde prijsstijging van 4,4% van de totale consumptie van de
overheid was echter hoger dan de prijsstijging van de andere
bovengenoemde posten. Per saldo daalde de relatieve omvang van de
totale consumptieve bestedingen van de overheid verder naar 23%
van de waarde van het BBP in 2000.
* De groei van de investeringen is gehalveerd in 2000 ten opzichte
van 1999. De nieuwbouw van woningen nam niet toe. Ook de
investeringen in computers stegen veel minder na de
millennium-impuls. De overheidsinvesteringen in grote
infrastructurele werken namen wel fors toe.
3. Productie
* Bedrijfstakken met een meer dan gemiddelde groei waren in 2000 de
industrie (4,7%), vervoer, opslag en communicatie (8,9%) en
financiële en zakelijke dienstverlening (4,1%). De landbouw,
bosbouw en visserij liet een tegenvallende groei van 0,9% zien.
* Vrijwel alle bedrijfstakken hadden te kampen met sterk gestegen
grondstofprijzen als gevolg van de oplopende olieprijs in
combinatie met het duurder worden van de Amerikaanse dollar. De op
export gerichte bedrijven waren doorgaans in staat om deze hogere
prijzen door te berekenen aan de afnemers.
* Binnen de industrie groeiden de chemische, machine- en
elektrotechnische industrie met meer dan 10%. De hoge groeicijfers
waren vooral te danken aan de export.
* De bouwproductie nam met 2,7% toe en bleef daarbij achter bij de
groei van 3,5% van de totale economie. Vooral de stabilisatie van
de woningbouw was hier debet aan.
* Binnen de detailhandel is nog steeds sprake van een snellere groei
in de non-foodsector dan in de foodsector. Parfumerieën,
speelgoedwinkels en winkels voor consumentenelektronica kenden een
hoge groei van meer dan 10%.
* De telecommunicatiesector groeit opnieuw stormachtig. De
toegevoegde waarde steeg met 19,8% tegen 18,0% in 1999. Door felle
prijsconcurrentie stond de winstgevendheid wel onder druk.
* Een daling van het aantal afgesloten hypotheken beperkte de groei
bij de financiële dienstver-lening. Het aantal nieuw ingeschreven
hypotheken nam met 23% af ten opzichte van 1999. Ook bij de
zakelijke dienstverlening loopt het tempo van de groei terug. De
volumegroei van de computerservicebedrijven daalde naar 7,2% door
aflopende werkzaamheden in verband met de millenniumwisseling en
de lagere groei van internet- en internetgerelateerde bedrijven.
* De loonsomquote (het gedeelte van de toegevoegde waarde in een
economie dat `opgaat' aan het uitbetalen van lonen) van de
marktsector loopt op. Dit duidt op een lagere winstgevendheid. Dit
is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de prijsimpuls
vanuit het buitenland die niet volledig kon worden doorgegeven.
* De kostenstijging van de gezondheidszorg in 2000 (6,3%) is lager
dan de waardestijging van het BBP (7,1%). Hierdoor daalt het
aandeel van de kosten van de gezondheidszorg in het BBP van 8,3%
in 1999 naar 8,2% in 2000. Over een periode van 10 jaar is dit
aandeel licht gestegen van 8,0% in 1990 naar 8,2% in 2000. In de
financiering van de gezondheidszorg nemen de ziekenfondsen het
grootste deel voor hun rekening.
* De bedrijfstakkenstructuur van Nederland wijkt niet veel af van
die van andere Europese landen (Duitsland, Frankrijk, Italië,
Verenigd Koninkrijk en België) en de Verenigde Staten en Japan.
Ook de toename van het aandeel van de dienstverlening ten koste
van landbouw en nijverheid is overal te zien.
* Opmerkelijk is wel dat in Nederland, Frankrijk en Italië het
aandeel van de landbouw twee keer zo groot is als in veel andere
industrielanden. De nijverheid (incl. bouw) is relatief sterk
vertegenwoordigd in Japan en Duitsland. In de Verenigde Staten.is
het aandeel van de nijverheid in de totale economie daarentegen
relatief laag.
* In Duitsland is de industrie veel belangrijker dan in Nederland.
Met name de metaalindustrie en de elektrotechniek springen in het
oog.
4. Productiefactoren
* Het aantal bedrijven is de afgelopen vijf jaar met bijna 15%
gestegen; het aantal faillissementen in 2000 is flink lager dan in
1995.
* De werkgelegenheid nam in 2000 met bijna 200 duizend banen toe; in
vijf jaar tijd kwamen er meer dan 1 miljoen banen bij.
* De werkloze beroepsbevolking nam af tot 3,7% van de totale
beroepsbevolking; Nederland heeft internationaal gezien een zeer
lage werkloosheid; het aandeel van langdurig werklozen in de
werkloosheid daalde fors, van 44% naar 33%.
* De arbeidsparticipatie is de afgelopen jaren flink gestegen en
internationaal gezien op een hoog niveau terechtgekomen; Nederland
heeft een hoog aandeel van deeltijdwerk; veel vrouwen werken in
deeltijd.
* De krapte op de arbeidsmarkt is in 2000 verder toegenomen; het
aantal openstaande vacatures bedroeg meer dan 200.000.
* De groei van de arbeidsproductiviteit ligt vanaf 1998 hoger dan in
de voorgaande jaren; de stijging ligt vanaf dat jaar in lijn met
die van de Europese Unie.
* Ondernemingen gaven in 1999 fors meer uit aan R&D; Nederland en
Europa gaven relatief minder uit aan R&D dan de Verenigde Staten
en Japan.
5. Vennootschappen, overheid en huishoudens
* De vennootschappen en de overheid zagen hun aandeel in het
beschikbaar nationaal inkomen toenemen ten koste van de
huishoudens; dit gebeurde ook al in 1999.
* De consumptiegroei van huishoudens ging opnieuw ver uit boven de
groei van de beschikbare inkomens.
* De vrije besparingen van huishoudens werden in 2000 zelfs
negatief.
* De commerciële ondernemingen zagen hun exploitatieresultaat
slechts beperkt toenemen; de stijging was minder dan de stijging
van de loonsom.
* Het vorderingenoverschot van de overheid is in 2000 opgelopen tot
2,2% van het BBP; met name de sociale verzekeringsinstellingen
hadden een groot overschot. De opbrengst van de veiling van
UMTS-frequenties deed het vorderingenoverschot van de overheid met
0,7%-punt stijgen, maar ook zonder deze opbrengst is er sprake van
een recordoverschot.
* De EMU-schuld daalde sterk tot 56% van het BBP; voor het eerst is
de EMU-schuld beneden de Maastricht-norm van 60% terechtgekomen.
* De vermogenspositie van de overheid verbeterde in mindere mate dan
de EMU-schuldquote, vanwege de waardedaling van het aandelenbezit
van de overheid.
6. Bevolking, welzijn, milieu en regio
* In 2000 is de bevolking met 120 duizend personen gegroeid. Dit was
de hoogste groei sinds 1975. Zowel het aantal geboorten als het
aantal immigranten was groot. Het aantal geboorten (207 duizend)
bereikte het hoogste niveau sinds 1972. Het aantal immigranten was
zelfs hoger dan ooit tevoren (90 duizend).
* In de periode 2001-2010 zal de totale bevolking met 900 duizend
personen groeien, waarvan het aantal dertigers met bijna 400
duizend zal teruglopen, terwijl het aantal zestigers met bijna een
half miljoen zal toenemen. Dit zal tot een 'vergrijzend'
consumptiepatroon en een teruglopend arbeidsaanbod leiden.
* Op 1 januari 1999 telde Nederland 6,75 miljoen huishoudens,
waarvan een op de drie eenpersoonshuishoudens waren. De
huishoudens wonen steeds meer in koopwoningen.
* Gezondheidsverschillen blijken doorgaans samen te hangen met
welvaartsverschillen. Gemiddeld geldt: hoe armer hoe minder
gezond. Deze verschillen in gezondheid zijn de afgelopen jaren
niet afgenomen.
* De belasting van het milieu blijft op alle milieuterreinen achter
bij de welvaartsgroei. De uitstoot van broeikasgassen is echter
wel toegenomen. De beoogde daling volgens de overeenkomst van
Kyoto heeft nog niet plaatsgevonden. De uitstoot van vermestende
stoffen is fors afgenomen, maar de ophoping van fosfaat in
landbouwbodems nam nog steeds toe.
* De verdeling van de welvaart naar regio verschilde in Nederland,
maar het verschil is geringer bij het gebruik van het beschikbaar
inkomen als maatstaf dan bij het gebruik van het bruto regionale
product. Die laatste maatstaf wordt tot nu toe in Europa toegepast
bij de verdeling van regionale fondsen.
7. De tijdreeks 1987-1995 na revisie
* In 1999 zijn de nationale rekeningen gereviseerd als gevolg van
het invoeren van het Europees Systeem van Nationale en Regionale
Rekeningen 1995 (ESR 1995). In dit systeem zijn de nationale
rekeningen aangepast aan recente ontwikkelingen en inzichten, mede
in het kader van EU-brede harmonisatie. De revisie is nu
teruggerekend tot 1987 (rekeningenstelsel tot 1990), zodat een
nieuwe tijdreeks 1987-1995 is ontstaan.
* Het BBP is na revisie hoger dan voor revisie. Het verschil loopt
op van ruim 15 miljard gulden in 1987 tot ruim 26 miljard in 1995.
Dit is 3% tot 4% van het BBP voor revisie. De BBP-prijs is vrijwel
niet veranderd. De economische groei is ook iets bijgesteld. Deze
is na revisie gemiddeld 0,1% per jaar hoger.
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2001
Bronvermelding is verplicht.
Verveelvoudiging voor eigen gebruik of intern gebruik is toegestaan.
Laatst gewijzigd: 06 september 2001