Ministerie van Buitenlandse Zaken

http:\\www.minbuza.nl\content.asp?Key=421972


---

Lijst van vragen en antwoorden m.b.t. HGIS
Antwoord:
Antwoord:

Lijst van vragen en antwoorden m.b.t. HGIS

---

Nr Vraag Blz van tot

1 Waaruit bestaat de pre-accessie component? Op welke landen heeft die betrekking? Antwoord: De pre-accessieprogramma's van de Nederlandse regering zijn gericht op de institutionele versterking van overheidsorganisaties in de doellanden met het oog op de overname, implementatie en handhaving van het acquis communautaire. Hierbij geldt dat PSO is gericht op de versterking van de markteconomie en de capaciteit om te gaan met de concurrentiedruk en de krachten van de vrije markt, terwijl Matra is gericht op capaciteitsversterking op de terreinen van: toenadering van wetgeving, hervorming van het openbaar bestuur, het gerechtelijk systeem en het wetgevingsproces, de ontwikkeling van sociaal beleid en de verbetering van arbeidsverhoudingen, milieubeleid, onderwijs, gezondheidszorg en volkshuisvesting. De pre-accessiecomponent van PSO bestaat uit de volgende onderdelen: - PSO 'lang' , in het kader waarvan substantiële bijstand wordt verleend over een langere periode en de uitvoering waarvan wordt gecoördineerd door Senter (uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Economische Zaken). - PSO 'kort', in het kader waarvan werkbezoeken en seminars worden aangeboden gericht op de samenwerking en kennisoverdracht tussen overheidsinstituties. Ook voor dit onderdeel geldt, dat de uitvoering wordt gecoördineerd door Senter. De pre-accessiecomponent in het Matra-programma bestaat uit de volgende onderdelen: - het Matra Pre-accessie Projectenprogramma, waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door Senter; - het Accession Oriented Dutch European Proficiency Training Programme (ADEPT), een opleidingsprogramma voor bij pre-accessie betrokken ambtenaren uit de doellanden, waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door Cross (uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen); - het Internships Matra for Preaccession Training Programme (IMPACT), een stageprogramma waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door Nuffic; - het Programma 'Gemeentelijke Samenwerking Toetredingslanden' (GST), waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten; - het Programma Uitzending Ambtenaren (PUA), waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door de VNO/NCW; - Departementale Initiatieven Pre-accessie (DIP), uitgevoerd door de bij de pre-accessiesamenwerking betrokken Haagse departementen. De Pre-accessieprogramma's hebben betrekking op de volgende landen: Hongarije, Polen, Slowakije, Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Slovenië, Bulgarije, Roemenië en Turkije. Voor Kroatië (immers een kandidaat-lidstaat in wording) is in 2001 een deel van het Matra pre-accessie-instrumentarium opengesteld. 8

2 Waarom werd de oprichting van European Aviation Safety Organisation (EASA) uitgesteld? Wat is de huidige stand van zaken (o.a. na aanleiding gebeurtenissen VS) met betrekking tot oprichting? Antwoord: Het besluitvormingsproces heeft enigszins langer geduurd dan aanvankelijk verwacht door de discussie of EASA een (EU)-agentschap of een Internationale Organisatie moest worden. Inmiddels is voor een agentschap gekozen. Op de Transportraad van 16 oktober 2001 zal een politiek debat worden gevoerd over de concept-verordening inzake de oprichting van EASA. De oprichting van het agentschap zal uiterlijk zes maanden na aanneming van de verordening plaats kunnen hebben. Het besluit tot oprichting van EASA heeft geen verband met de gebeurtenissen in de VS. 9

3 Is er binnen de HGIS begroting ruimte om de 19 miljoen euro voor vredesoperaties te overschrijden? Antwoord: De omvang van de voorziening voor vredesoperaties bedraagt voor 2001 EUR 201,7 miljoen en EUR 172,8 miljoen structureel. Dit is inclusief de genoemde verhoging van EUR 19 miljoen. Om het inzicht in de aard van de uitgaven voor vredesoperaties te vergroten worden in de HGIS-nota 2002 de uitgaven voor de inzet van Nederlandse troepen (structureel EUR 124,3 miljoen) en de VN-contributie (structureel EUR 48,6 miljoen) gesplitst. Er is momenteel geen vrije ruimte binnen het non-ODA deel van de HGIS om nog extra uitgaven te financieren. Indien de additionele kosten voor vredesoperaties en/of de contributie aan de VN de beschikbare middelen opnieuw te boven gaan, zal elders binnen non-ODA bezuinigd moeten worden. 9

4 Hoe verhouden de belangrijkste beleidsprioriteiten vrede en veiligheid, Europese Integratie en het internationaal milieubeleid zich ten aanzien van de doelstellingen verwoord vanaf blz. 21? Antwoord: In 2000 zijn door de regering onderwerpen geïdentificeerd die binnen het geheel van het buitenlands beleid speciale aandacht vragen en, in het verlengde daarvan, extra middelen uit het non-ODA deel van de HGIS. De beleidsprioriteiten zijn: vrede en veiligheid, Europese integratie en internationaal milieubeleid. Hoofdstuk 5 van de HGIS-nota is ingedeeld conform de doelstellingen van het buitenlands beleid als geheel. De genoemde beleidsprioriteiten vallen binnen deze doelstellingen. 8 21
5 Hoe verhoudt de inzet van civiele politie bij vredesoperaties (begroting BZK verhoogd met EUR 2 miljoen overgeheveld uit de HGIS met ingang van 2001) zich met de personele versterking van de KMar ter versterking van de Europese capaciteit voor politiemissies (EVDB)? Antwoord: Beide beleidsdoelstellingen- de inzet van civiele politie bij vredesoperaties en de personele versterking van de KMar ter versterking van de capaciteit voor politiemissies- moeten samen op termijn een substantiële verhoging bewerkstelligen van de personele capaciteit die Nederland ten behoeve van internationale politiemissies kan inzetten. Hierbij kan verder worden verwezen naar de notitie over de inzet van politie en Koninklijke Marechaussee bij internationale civiele politieoperaties en de brief over de implementatie van die notitie die de Tweede Kamer op 27 oktober 2000, resp. 4 april 2001 toegingen (TK 2000-2001, 27.476,nr.1 + 2) 9
6 De HGIS-nota 2002 en die van de komende jaren voorziet een groei in de economie en hiermee verbonden het HGIS budget. De recente gebeurtenissen in de VS hebben een negatieve invloed op de economische ontwikkeling. Hoe voorziet de regering het eventueel terugdraaien van uitgaven op basis van nieuwe economische ramingen? Is het mogelijk lopende uitgaven terug te draaien? Antwoord: De omvang van de HGIS is gekoppeld aan de geraamde omvang van het BNP. Tweemaal per jaar wordt de HGIS bijgesteld op grond van geactualiseerde ramingen voor het BNP. Dit gebeurt bij Voorjaarsnota op basis van de ramingen in het Centraal Economisch Plan (CEP) en bij Miljoenennota op basis van de BNP-ramingen in de Macro-economische Verkenningen (MEV). Het eerstvolgende bijstellingsmoment voor de HGIS is dus bij Voorjaarsnota 2002. Bij die gelegenheid zullen eventuele ombuigingen op HGIS-uitgaven voor 2002 als gevolg van minder gunstige groeiverwachtingen worden doorgevoerd. Het is ook mogelijk dat deze eventuele verlagingen (ten dele) getemporiseerd worden door gebruik te maken van de mogelijkheden van de eindejaarsmarge. De HGIS mag in enig jaar een uitgavenoverschrijding tot maximaal EUR 45 miljoen in latere jaren compenseren. 11
7 Is de wijziging in de budgettaire allocatie voor 2002 ten opzichte van 2001 op het onderdeel 'contributies vredesoperaties', dat de ophoging met EUR 19 miljoen uit 2001 nu structureel is geworden? Antwoord: Ja. De voorziening voor vredesoperaties op de begroting van Defensie is in 2001 incidenteel met EUR 23,6 miljoen opgehoogd voor de financiering van UNMEE. Daarnaast wordt het artikel vanaf 2001 structureel opgehoogd met EUR 18,6 miljoen in verband met de stijging van de verplichte VN-contributie voor vredesoperaties. De omvang van de voorziening voor vredesoperaties bedraagt voor 2001 EUR 201,7 miljoen en EUR 172,8 miljoen structureel. Om het inzicht in de aard van de uitgaven voor vredesoperaties te vergroten worden in de HGIS-nota 2002 de uitgaven voor de inzet van Nederlandse troepen (structureel EUR 124,3 miljoen) en de VN-contributie (structureel EUR 48,6 miljoen) gesplitst. 9 10

8 Klopt het dat de budgettaire voorziening getroffen voor het EU-voorzitterschap in 2004 (EUR 23 miljoen) verdeeld is over 2004 en 2005? Antwoord: Ja, dat klopt. De huidige raming van de kosten van het EU-Voorzitterschap in 2004 bedraagt EURO 22,7 miljoen. Ervaring leert dat voor een dergelijke omvangrijke activiteit, die gedurende de tweede helft van het jaar plaatsvindt, een deel van de kasuitgaven pas na de jaarovergang plaatsvindt. Derhalve zijn de kasmiddelen verdeeld over 2004 (EUR 18,2 miljoen) en 2005 (EUR 4,5 miljoen). 9 10

9 Kan nader worden toegelicht waarom bij de Allocatie van HGIS/non-ODA middelen voor de jaren 2001-2005 op het gebied defensie/vredesoperaties geen geld is uitgetrokken? Antwoord: In de HGIS-nota 2002 zijn wel bedragen opgenomen voor vredesoperaties voor de periode 2002-2005; zie hiervoor de tabel bij beleidsthema 2 (p. 25). Tabel 3.1 (p. 10) uit de HGIS-nota 2002 geeft een overzicht van de non-ODA mutaties ten opzichte van de meerjarencijfers uit de HGIS-nota 2001. De meerjarige HGIS-uitgaven per begroting en artikel staan vermeld in bijlage 2 (pp. 50- 55). In de HGIS-nota 2001 was voor de voorziening voor vredesoperaties op de begroting van Defensie vanaf 2001 structureel EUR 154,3 miljoen (NLG 340,0 miljoen) opgenomen. De voorziening is in 2001 incidenteel met EUR 23,6 miljoen opgehoogd voor de financiering van UNMEE. Daarnaast wordt het artikel vanaf 2001 structureel opgehoogd met EUR 18,6 miljoen in verband met de stijging van de verplichte VN-contributie voor vredesoperaties. De omvang van de voorziening voor vredesoperaties bedraagt voor 2001 EUR 201,7 miljoen en EUR 172,8 miljoen structureel. Om het inzicht in de aard van de uitgaven voor vredesoperaties te vergroten worden in de HGIS-nota 2002 de uitgaven voor de inzet van Nederlandse troepen (structureel EUR 124,3 miljoen) en de VN-contributie (structureel EUR 48,6 miljoen) gesplitst. 10
10 Kan nader worden toegelicht hoe de allocatie van HGIS/non-ODA middelen op het gebied van BZ/Kasritme Internationaal Strafhof te verklaren zijn? Antwoord: In 1997 werd besloten dat de incidentele kosten van de vestiging van het Internationaal Strafhof in Den Haag ten laste zouden komen van de HGIS. Deze kosten werden destijds geraamd op EUR 18,2 miljoen (NLG 40 miljoen), EUR 9,1 miljoen (NLG 20 miljoen) ten laste van non-ODA en EUR 9,1 miljoen (NLG 20 miljoen) ten laste van ODA. De non-ODA middelen waren aanvankelijk gereserveerd voor 2001 op de aanvullende post HGIS. Inmiddels is duidelijk dat de middelen voor het Strafhof pas vanaf 2002 zullen worden uitgegeven. Derhalve is de reservering die binnen non-ODA was gemaakt doorgeschoven naar 2002 en vervolgens geplaatst op de begroting van Buitenlandse Zaken, dat optreedt als coördinerend ministerie. De structurele kosten van de vestiging van het Strafhof werden in 1997 geraamd op EUR 45,4 miljoen (NLG 100 miljoen). Ter dekking van deze kosten is uit de generale middelen vanaf 2002 voor een periode van 10 jaar EUR 4,5 miljoen toegevoegd aan de begroting van Buitenlandse Zaken. 10

11 Waarom is er sprake van een piek in de omvang van het non-ODA aandeel van de HGIS-nota? Antwoord: De piek in 2004 bij de allocatie van non-ODA-middelen is met name toe te schrijven aan de toewijzing van EUR 18,2 miljoen ten behoeve van de financiering van de uitgaven in verband met het EU-voorzitterschap. 10

12 Waarom wordt het budget voor de post EU-fondsen voor 2002 vergeleken met de uitgaven in 2000 en niet die in 2001? Antwoord: Voor de vergelijking van de uitgaven in 2002 met die in 2000 is geen bijzondere reden. Het is een vergelijking van de laatste kolom met de eerste kolom in de toegelichte tabel (Tabel 4.1 uitgavencategorie Ontwikkelingssamenwerking). 13
13 Kan de regering in 2015 worden afgerekend op de seven-pledges doelstellingen? Antwoord: De seven pledges komen voort uit internationale consensus tijdens wereldtoppen van de afgelopen jaren. Het betreft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zuidelijke en noordelijke landen. De haalbaarheid hangt af van vele factoren. Het afrekenen van individuele landen op het behalen van de seven pledges is noch wenselijk noch mogelijk. Wel kan de regering worden aangesproken op zijn inzet in het proces ter realisatie van de doelstellingen. 13

14 Kan een overzicht gegeven worden van de totale financiële steun van Ontwikkelingssamenwerking de komende jaren voor de oprichting van het Internationale Strafhof in Den Haag, zowel in absolute zin als in relatie tot de totale kosten voor dit strafhof? Welk deel van deze steun mag geoormerkt worden als ODA? Antwoord: In 1997 werd besloten dat de incidentele kosten van de vestiging van het Internationaal Strafhof in Den Haag ten laste zouden komen van de HGIS. Deze kosten werden destijds geraamd op EUR 18,2 miljoen (NLG 40 miljoen). Van dit bedrag komt EUR 9,1 miljoen (NLG 20 miljoen) - dat wil zeggen 50% van de incidentele kosten - ten laste van ODA. De structurele kosten van de vestiging van het Strafhof werden in 1997 geraamd op EUR 45,4 miljoen (NLG 100 miljoen). Ter dekking van deze kosten is uit de generale middelen (geen ODA) vanaf 2002 voor een periode van 10 jaar EUR 4,5 miljoen toegevoegd aan de begroting van Buitenlandse Zaken. 12

15 Geven de ontwikkelingen rond de vluchtelingenstroom vanuit Afghanistan de regering nu reeds aanleiding tot het bijstellen van het humanitaire hulpbeleid in kwantitatieve en/of kwalitatieve zin? Antwoord: De ontwikkelingen in en rond Afghanistan laten zich moeilijk voorspellen. Bijstelling van het beleid is zeker aan de orde maar zal geschieden op basis van de ontwikkelingen in de komende periode. Zoals bekend heeft Nederland voor de komende zes maanden NLG 70 miljoen beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp aan Afghanen. De fondsen zullen onder andere beschikbaar gesteld worden aan WFP, UNHCR, OCHA en UNFPA voor opvang van vluchtelingen in buurlanden en voor hulp aan slachtoffers binnenlands. 12
16 Kan er worden aangegeven welke concrete overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan het feit dat de ODA-uitgaven betreffende de bilaterale ontwikkelingssamenwerking sterk verhoogd worden? Antwoord: Het aandeel van de hulp via het bilaterale kanaal (exclusief EKI) in de totale ODA blijft ongeveer gelijk (van 34% in 2000 en 35% in 2002). Nominaal betekent dat een sterke groei met EUR 140 mln. Deze groei wordt gerealiseerd door enerzijds hogere macrosteun (waaronder schuldverlichting in het kader van HIPC) en anderzijds intensivering in de gekozen sectoren in de landen waarmee een structurele samenwerkingsrelatie bestaat en themalanden. 12
17 Hoe verhouden deze bedragen zich ten aanzien van de dalende ODA-uitgaven: bilaterale betrekkingen op publiek-, economisch- en milieugebied? Antwoord: De ODA-uitgaven onder beleidsthema 13 "Bilaterale betrekkingen op het gebied van politiek, economie en milieu" betreffen het programma Exportfinanciering Indonesië (EFI) en het Programma Samenwerking Indonesië (PSI). Deze uitgaven dalen, omdat nog slechts oude verplichtingen worden uitgefinancierd. Er worden geen nieuwe verplichtingen aangegaan omdat deze programma's in 2000 respectievelijk 2001 zijn gesloten en opgegaan in respectievelijk ORET en het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM), beide vallend onder beleidsthema 12 "Samenwerking met het Bedrijfsleven". De daling staat los van de in vraag 16 genoemde stijging van de ODA-uitgaven onder beleidsthema 6 "Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking". 12
18 Waarom vallen niet alle ODA-uitgaven onder de HGIS en op grond van welk criterium vallen uitgaven onder de HGIS-nota? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 56. 12

19 Kan de regering concreet aangeven op welke wijze wordt toegewerkt aan sterkere coherentie binnen het Europese Ontwikkelingsbeleid? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de geboekte vooruitgang op thema's als herziening landbouwbeleid, harmonisatie productnormen etc? Antwoord: Binnenkort zal de kamer middels een brief geïnformeerd worden over de inbedding van coherentie binnen het Nederlandse beleid en het beleid van de Europese Commissie. 14

20 Is de OESO reeds bezig met het ongebonden maken van ontwikkelingshulp aan de MOL's? Houden de deelnemende landen zich aan de gemaakte afspraken? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 53. 14
21 Hoe reëel is de verwachting dat de verhoogde bijdrage met EUR 46 mln. van OS aan de EU in 2002 daadwerkelijk wordt uitgeput, gelet op het tevens doorschuiven van onbestede middelen uit het EOF naar 2002? Is het doorschuiven van onbestede EOF-middelen naar een volgend begrotingsjaar gebruikelijk? Welke systematiek wordt daarbij gehanteerd? Antwoord: Van de genoemde EUR 46 miljoen heeft EUR 21 miljoen betrekking op het EOF en EUR 25 miljoen op de toerekening van de EU-begroting. Naar verwachting zal in 2002 na de benodigde ratificaties de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou in werking treden. De onder de vorige Lomé-overeenkomsten vallende EOF's zullen dan worden opgenomen in het 9e EOF van de Cotonou-overeenkomst, hetgeen betekent dat de te besteden gelden in omvang zullen toenemen. Tot dusver is het doorschuiven van onbestede EOF-middelen naar een volgend begrotingsjaar gebruikelijk geweest. Daarbij werden de lidstaten voor een lager bedrag aangeslagen. De laatste jaren echter heeft, naar aanleiding van de uitvoeringsrapportage, steeds een neerwaartse bijstelling in het lopende boekjaar plaatsgevonden. Nederland heeft de Commissie meerdere malen aangesproken over de onderuitputting van het EOF. De Commissie heeft beterschap beloofd, maar wijst er tevens op dat er waarschijnlijk pas substantieel hogere uitputting zal plaatsvinden als het reorganisatieproces binnen de Commissie is voltooid, met inbegrip van het delegeren van bevoegdheden naar de EU-delegaties. Dit proces zal in 2003 worden afgerond. 13

22 Door welke instantie en bij welke gelegenheden wordt de voortgang in het nastreven van de seven pledges bijgehouden? Wat is het meest recente overzicht van de stand van zaken? Antwoord: De seven-pledges zijn gebaseerd op de slotverklaringen van diverse internationale conferenties. Het volgen van de ontwikkelingen op de afzonderlijke doelstellingen geschiedt door de lead-agencies van de verschillende conferenties. Bovendien wordt door de Wereldbank een publicatie uitgegeven waarin de stand van zaken wordt weergegeven op basis van 21 specifieke indicatoren. Het meest recente overzicht is de Wereldbankpublicatie "World Development Indicators 2001". Voorts is er een initiatief dat is ontstaan uit de UNDG, waarin de UN familie is vertegenwoordigd. Dit levert de komende jaren landenspecifieke rapportage op de ontwikkelingen rond de seven pledges op. De rapportage over Tanzania is inmiddels in februari 2001 uitgekomen, terwijl binnenkort de rapportages Vietnam, Kameroen en Nepal zullen volgen. 13
23 Hoe wordt de onafhankelijke advisering van de MFO's gewaarborgd? Antwoord: De adviescommissie zal bestaan uit een voorzitter en zes leden, allen externe deskundigen. In de commissie zal de nodige kennis en ervaring (zoals bedrijfseconomie, OS-deskundigheid, en kennis van het maatschappelijk middenveld in het Noorden en het Zuiden) vertegenwoordigd moeten zijn. Het spreekt voor zich dat de commissie een hoge mate van professionaliteit, onafhankelijkheid, integriteit en "gewicht" zal bezitten. 13
24 Wordt met 'stijgende lijn' bedoeld verhoging van de steun aan het basisonderwijs in OS-landen? Antwoord: Met de "stijgende lijn" wordt inderdaad bedoeld verhoging van de steun aan het basisonderwijs in OS-landen. 15

25 Staat en valt de continuïteit van het Utstein-samenwerkingsverband geheel met de sekse van de verantwoordelijke bewindspersonen in de betreffende landen? Zo ja, welke consequenties kan dat hebben o.a. voor de voorgenomen inspanningen voor verdergaande vormen van donorcoördinatie? Het Utstein-samenwerkingsverband betreft een groep van OS-ministers, die vanuit gelijkgezinde drijfveren en ambities de internationale OS-agenda aanjagen en initiatieven nemen, waar overigens in veel gevallen andere donoren zich vervolgens bij aansluiten. Sekse van de bewindspersonen is daarbij niet doorslaggevend. 14

26 In welke mate zullen meer dan tot nu toe het geval is, efficiency-overwegingen een grotere rol spelen bij de vaststelling van de vrijwillige bijdragen aan internationale organisaties van Nederland? Antwoord: De prestaties van organisaties en instellingen die gebruikt worden als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking zullen meer bepalend worden voor de (financiële) steun die Nederland verstrekt. Hierbij gaat het om de OS-beleidsrelevantie enerzijds en de doelmatigheid en doeltreffendheid anderzijds. Hiervoor bestaat een uitgebreid toetsingsinstrumentarium, zoals laatstelijk aangegeven in de rapportage over VN-organisaties en Internationale Financiële Instellingen in de brieven van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken d.d. 11 juni en 16 juli 2001. In laatstgenoemde brief wordt tevens onder de aandacht gebracht dat het bestaande toetsingsinstrumentarium binnenkort zal worden uitgebreid met een beoordelingskader multilaterale organisaties, dat gegoten is in de vorm van een enquêteformulier. 15

27 Kan de regering nader verklaren hoe 'breed' het werkterrein van de MFO's is en blijft? Waarop baseert de regering het feit dat het beleidskader open en transparant is? Antwoord: De breedte van het werkterrein van de MFO's laat zich op verschillende wijzen definiëren, in werkwijze, aantal landen en continenten en het scala van thema's en sectoren alsmede doelgroepen. Zo zullen de MFO' blijven werken langs drie interventiestrategieën: directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding. MFO's blijven werkzaam in veel landen - gemiddeld is dat nu 49 landen verdeeld over 4 continenten per organisatie - en op een veelheid van sectoren, thema's en doelgroepen.
Het brede karakter zal in de toekomst gewaarborgd blijven door: - een versterkte nadruk op strategische samenwerking met andere delen van het particulier veld en actoren uit het bilaterale en multilaterale kanaal; - allianties met het bedrijfsleven om maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen; - meer mogelijkheden voor activiteiten van MFO's gericht op educatie en lobby, gerelateerd aan hun programma's in ontwikkelingslanden. Het MFP was altijd een gesloten systeem - volgens sommigen een kartel - dat voortgekomen is uit de tijd van de verzuiling
Het nieuwe MFP-breed heeft een aantal kenmerken die leiden tot grotere transparantie en verbeterde kwaliteitsbeoordeling: eens per vier jaar worden bestaande MFO's op hun kwaliteit en hun plannen beoordeeld, wat kan leiden tot verhoging of verlaging (in extreme gevallen tot stopzetting) van hun subsidie. Automatische groei van het budget is geen vanzelfsprekendheid meer, zoals dat nu het geval is. De bestaande MFO's zullen zich telkens opnieuw moeten bewijzen.
Ook eens per vier jaar wordt bekeken of er nieuwe organisaties zullen toetreden. Omdat er één moment van beoordeling is, kunnen alle plannen met elkaar vergeleken worden en zal er dus sprake zijn van meer concurrentie op basis van kwaliteit. De nieuwe organisaties en de bestaande MFO's krijgen een gelijke behandeling.
Bij de beoordeling zal tweede ondergetekende zich laten adviseren door een externe adviescommissie (zie vraag 23). 15

28 Wat zijn de overwegingen van de regering om als uitwerking van de Nederlandse committering om 0,1% BNP aan ODA-uitgaven aan te wenden voor de internationale milieudoelstelling, daar in de ontwerpbegroting 2002 ruim EURO 26 mln onder te gaan zitten (zie tabel 4.2 extracomptabele milieustaat)? Hoe kan met het "delegeren van meer middelen naar de betrokken ambassades" gegarandeerd worden dat de kwantitatieve doelstelling van 0,1% BNP alsnog in 2002 gehaald zal worden? Antwoord: De Extracomptabele staat natuur- en milieu zoals deze is weergegeven in de HGIS nota 2002, is een conservatieve schatting van de uitgaven. Deze is gebaseerd op gegevens uit het management informatie systeem. Daarin staan uitgaven waarvan het op dit moment redelijk zeker is dat deze gerealiseerd zullen worden. Er zal een extra inspanning geleverd worden om de uitgaven voor 2002 te laten stijgen tot tenminste 0.1% BNP. Een van de voor de handliggende mogelijkheden is om het bilaterale milieuprogramma verder te laten groeien. Dit kan natuurlijk alleen op basis van vraag en behoefte van ontwikkelingslanden (ownership) met voldoende kwaliteit. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat met een extra inspanning in het bilaterale kanaal in 2002 de 0.1% BNP doelstelling zal worden gehaald. 15 18

29 Waarom komen de voor de CDM gereserveerde middelen ten laste van het non-ODA deel van de HGIS en waarom komt het niet ten laste van de begroting van VROM. Kan er tevens een nadere onderbouwing worden gegeven van de CDM-middelen? Antwoord: In het regeerakkoord is vastgelegd dat in 2001 en 2002 respectievelijk EUR 90,8 miljoen (NLG 200 miljoen) en EUR 136,1 miljoen (NLG 300 miljoen) zou worden uitgetrokken ten laste van het ODA-deel van de HGIS. In 2000 bleek dat CDM hoogstwaarschijnlijk niet als ODA kwalificeert. Daarop is besloten de uitgaven voor CDM ten laste van het non-ODA deel van de HGIS te brengen. De uitgaven die tot de HGIS behoren staan op de begrotingen van verschillende departementen. De uitgaven voor CDM zijn geplaatst op de begroting van VROM. De CDM-gelden worden besteed voor de aankoop van gecertificeerde
emissiereducties in ontwikkelingslanden waarbij tegelijkertijd een bijdrage wordt geleverd aan de duurzame ontwikkeling in betrokken landen (non-Annex I landen). Op dit moment worden verschillende organisaties benaderd teneinde duurzame projecten in ontwikkelingslanden te selecteren en daarbij de zogenaamde Certified Emission Reductions (CER's) voor Nederland aan te kopen. Deze organisaties zijn in te delen in de volgende drie "categorieën":

Internationale Financiële Instellingen zoals de Wereldbank, IFC en Regionale Ontwikkelingsbanken. De verwachting is dat eind 2001/begin 2002 de contractbesprekingen met de Wereldbank, IFC en de IDB kunnen worden afgerond.
SENTER Internationaal. Deze organisatie zal in navolging van de JI-tender ERUPT een CDM tender ERUPT uitvoeren. Deze zal per 1 november 2001 worden geopend.
Private financiële instellingen
Daarnaast wordt de mogelijkheid onderzocht via directe bilaterale contacten CER's te kopen van de zogenoemde non-Annex I landen. 17
30 Wat wordt bedoeld met de zinsnede dat de vertaling van het politiek akkoord (over de wijze van uitvoering van het Kyoto-protocol) "nog moet worden gecompleteerd op de COP-7 in Marokko (november 2001)"? Welke onzekerheden inzake deze vertaling liggen nog op tafel? Wat wordt bedoeld met de zin "De landen van de EU hebben besloten gezamenlijk te ratificeren"? Antwoord: Tijdens CoP6-bis (Bonn, juli 2001) is een politiek akkoord gesloten over de wijze van uitvoering van het Kyoto Protocol. Tevens is op Cop6bis begonnen aan de vertaling van het politieke akkoord naar gedetailleerde juridische teksten. Dit proces kon worden afgerond voor het geheel aan besluiten m.b.t. ontwikkelingslanden. Voor de overige dossiers, met name de gedetailleerde juridische teksten over het handhavingsregime en het gebruik van flexibele instrumenten zoals Joint Implementation, zal besluitvorming naar verwachting tijdens CoP7 in Marrakesh (29-okt-9 nov) worden afgerond. Vervolgens zal tijdens CoP7 het gehele pakket aan besluiten formeel kunnen worden aangenomen. De EG heeft in Kyoto aangegeven als regionale organisatie partij te worden bij het Kyoto Protocol en heeft daarbij een doelstelling van -8% op zich genomen. Tevens zijn ook alle lidstaten van de EU afzonderlijk Partij bij het protocol met een doelstelling van -8%. Dit betekent dat zowel de EG als de lidstaten van de EU afzonderlijk moeten ratificeren. Omdat na Kyoto er een herverdeling van de Kyoto targets binnen de EU heeft plaatsgevonden, waarbij bijvoorbeeld Nederland is uitgekomen op -6%, is het belangrijk dat de EG en de lidstaten tegelijkertijd ratificeren. 18

31 Op welke wijze wordt voorkomen dat economieën van ontwikkelingslanden onvoldoende zijn voorbereid op effecten van mogelijke toekomstige openstelling van hun markten? Welke ideeën heeft de regering over hoe bijvoorbeeld het 'Sovjet-scenario' kan worden voorkomen, dat illustratief is voor hoe schoksgewijze toegang tot de wereldeconomie faliekant kan mislukken? Antwoord: Aan ontwikkelingslanden wordt in WTO-kader meer tijd gegeven om hun markten open te stellen dan aan OECD-landen. Die tijd kunnen ontwikkelingslanden gebruiken om zich, met steun van donoren, voor te bereiden op de concurrentie die ontstaat als de markten worden opengesteld. Voor een groot deel hebben ontwikkelingslanden dat overigens in het kader van structurele aanpassingsprogramma's al gedaan. Ook moet niet vergeten worden dat ontwikkelingslanden door het openstellen van hun markten hun onderlinge handel enorm stimuleren, hetgeen een zeer positief effect heeft op hun economische groei. Waar liberalisatie negatieve effecten heeft op bepaalde, met name arme, bevolkingsgroepen, wordt in het kader van de Poverty Reduction Strategy Papers gekeken hoe die effecten kunnen worden gereduceerd met actief stimuleringsbeleid gericht op diversificatie of desnoods via adequate sociale vangnetten. De regering is van mening dat het binnenlands beleid van ontwikkelingslanden gericht moet zijn op het verbeteren van marktwerking en het faciliteren van economische groei, o.a. door het verbeteren van de fysieke en institutionele infrastructuur en door middel van een adequaat investerings- en mededingingsbeleid. Dat is een voorwaarde voor succesvolle handelsliberalisatie. In de voormalige Sovjet-unie heeft het met name aan dat flankerende binnenlandse beleid ontbroken. De toegang van de voormalige Sovjetunie tot de wereldeconomie is nog lang niet voltooid en kan zeker niet als een faliekante mislukking worden gekwalificeerd. Er gaat op dit moment zelfs een zekere disciplinerende werking vanuit op het binnenlandse economische beleid. 21

32 De regering noemt drie brede mogelijkheden om OS-landen meer te laten profiteren van internationale handel. Is de regering bereid om een interdepartementale notitie te maken, waarin de brede mogelijkheden concreet worden uitgewerkt? Antwoord: Versterking van de positie van ontwikkelingslanden in het internationale handelssysteem en in de WTO is een hoofddoelstelling van het Nederlandse handelsbeleid en bekleedt een centrale plaats in de instructie van de Nederlandse delegatie voor de Vierde WTO-Ministersconferentie in Doha. Deze conferentie moet het startsein zijn van een nieuwe handelsronde die het predikaat 'ontwikkelingsronde' met recht zal kunnen dragen. Nederland zet daartoe in op substantiële liberalisering in de industrielanden in de sectoren waar ontwikkelingslanden een comparatief voordeel hebben, vooral landbouw en textiel. Dit zijn ook de terreinen waarop het streven naar grotere beleidscoherentie zich richt, zoals uiteengezet wordt in de brief over Coherentie die de kamer van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal ontvangen. Daarnaast richt de Nederlandse inzet in EU-verband zich op concrete toezeggingen voor adequate technische assistentie en het uitwerken van bepalingen ten aanzien van speciale en differentiële behandeling van ontwikkelingslanden. Daarbij zal samenwerking en beleidsafstemming met andere internationale organisaties van groot belang zijn, met name teneinde een koppeling te kunnen leggen met armoedebestrijdingsstrategieën die door ontwikkelingslanden worden opgesteld in het kader van de Poverty Reduction Strategy Papers. De regering meent dat het thans, voorafgaand aan de Ministersconferentie te Doha, te vroeg is om een toezegging te doen voor een interdepartementale notitie. Na afloop van en aan de hand van de uitkomsten van Doha is de regering bereid een dergelijke notitie alsnog overwegen. 22

33 Hoe ziet de regering de toegevoegde waarde van de zogenaamde 'brandhaardenbeleidskaders' in verhouding met bijvoorbeeld rapporten van VN-instellingen? Betekend het opstellen van deze kaders ook een intensivering van Nederlandse activiteiten in deze gebieden? Antwoord: De 'brandhaardenbeleidskaders' worden sinds twee jaar geschreven als leidraad voor subsidiering van activiteiten van NGO's in langdurige man-made crisissituaties. Deze beleidskaders worden door middel van publicatie in de Staatscourant bekend gesteld. Rapporten van VN-instellingen, NGO's en van de Nederlandse ambassade ter plaatse, dienen als belangrijke input voor de opstelling van de subsidiebeleidskaders. Afhankelijk van de aard en omvang van de humanitaire noden en de fase waarin het conflict zich bevindt zal in het beleidskader uitspraak worden gedaan over de humanitaire strategie, de themakeuze en de sectoren waarvoor fondsen beschikbaar zijn. Wanneer zich een nieuw omvangrijk conflict voordoet zal in de meeste gevallen direct begonnen worden met het verlenen van humanitaire hulp. Duurt de crisis voort dan kan voor zo een gebied een subsidiebeleidskader worden geschreven. Het bestaan van een subsidiebeleidskader voor een bepaald gebied betekent dus niet noodzakelijkerwijs een intensivering van activiteiten. 26
34 Welke zijn de specifieke brandhaarden (of worden deze per jaar vastgesteld, zo ja hoe wordt dan ingesprongen op nieuwe brandhaarden)? Wat zijn de Nederlandse prioriteiten in deze? Antwoord: De keuze van de brandhaarden (langdurige humanitaire crises) wordt op jaarbasis vastgesteld. De volgende overwegingen spelen een rol bij de keuze: aard en duur van de Nederlandse betrokkenheid in relatie tot de inzet van andere donoren, het vermogen tot zelfredzaamheid van het betreffende land, aard en stadium van het conflict, perspectieven en kwaliteit van het VN-consolidated appeal process (CAP) en mogelijkheden voor parallelle inzet van politieke, militaire en andere Nederlandse middelen. Op basis van deze overwegingen kunnen dus op jaarbasis brandhaarden verdwijnen of juist toegevoegd worden aan de lijst van landen waarvoor reeds een subsidiebeleidskader wordt geschreven. In acute noodsituaties worden besluiten gebaseerd op de inschatting van de directe noden in het getroffen gebied en is een brandhaardenbeleidskader niet nodig. 27

35 Kan de regering nader onderbouwen op welke wijze zij zich in zal spannen voor de versterking van de (inter)nationale coördinatie? Antwoord: Nederland zet zich hier op de volgende wijze voor in: · financiële ondersteuning van OCHA (de coördinatiestructuur van de VN voor humanitaire hulp), · sluizen van steun voor VN-organisaties werkzaam in crisissituaties via de gecoördineerde Consolidated Appeals van de VN, · het mede organiseren van de jaarlijkse workshop ter verbetering van de VN-coördinatiemechanismen
· voortdurend aan de orde stellen van dit punt in internationale fora en het hanteren van deelname aan coördinatiemechanismen als uitdrukkelijke voorwaarde bij beslissingen over Nederlandse bijdragen. Binnen Nederland zal de interdepartementale coördinerende rol van BZ/OS ten aanzien van hulp in het buitenland worden versterkt door bestaande afspraken met betrokken ministeries nader uit te werken en vast te leggen. 26
36 Wat voor 'structuur' zal er in 2002 door Buitenlandse Zaken en andere departementen worden opgezet? Antwoord: Het ministerie van BZ/OS coördineert de Nederlandse inzet van hulp in het buitenland (m.u.v. de directe buurlanden en de Koninkrijksgebieden). Interdepartementaal zijn daarover afspraken gemaakt. Het voornemen is deze afspraken vast te leggen en waar nodig verder uit te werken of te verduidelijken ter vergroting van snelheid en kwaliteit van de Nederlandse inzet bij crisissituaties. Het komend jaar zal met dit doel nader overleg worden gevoerd met de betrokken departementen. 26

37 Kan er worden aangeven welk bedrag wordt besteed aan goed bestuur, welk bedrag aan vredesopbouw en hoeveel middelen worden besteed aan mensenrechten? Antwoord: Met inachtneming van het beleid uitvoering te blijven geven aan een verdergaande decentralisatie van taken en bevoegdheden richting de posten, zal ook in het komende begrotingsjaar de neerwaartse tendens te zien zijn bij de grootte van op het departement beheerde budget, alsmede de opwaartse tendens bij de grootte van het op de posten beheerde budget. Deze trend impliceert een structureel dalende begroting voor het centrale, op het departement beheerde, programma GMV in Ontwikkelingslanden (beleidsartikel 4) en een structureel groeiende begroting voor het decentraal uitgevoerde programma thematische samenwerking (beleidsartikel 6). De feitelijke invulling van deze begrotingsbedragen vindt jaarlijks plaats in het opstellen en goedkeuren van jaarplannen en jaarbegrotingen. Het opstellen van de jaarplannen vindt in de regel plaats aan het einde van het jaar voorafgaande aan het nieuwe begrotingsjaar, de vaststelling aan het begin van het begrotingsjaar, een en ander met inachtneming van de rapportage over de feitelijke uitgaven. Naar verwachting zal van het centraal beheerde budget voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw ongeveer 20% beschikbaar zijn voor mensenrechten en 80% voor goed bestuur en vredesopbouw. Er wordt geen nader onderscheid gemaakt tussen vredesopbouw en goed bestuur. Voor 2002 betekent dit dat van de EUR 24,9 miljoen circa EUR 20 miljoen bestemd is voor vredesopbouw en goed bestuur. Daarnaast is via het landenprogramma sectorale samenwerking (art. 6.1) budget beschikbaar voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw. Voor 2002 is daarvoor EUR 74 miljoen beschikbaar, waar naar verwachting 10% zal worden besteed aan mensenrechten en 90% aan goed bestuur en vredeopbouw. Een uitsplitsing van het programma Vredesopbouw & Goed Bestuur in een onderdeel Vredesopbouw en een onderdeel Goed Bestuur kan vanwege de administratieve vastlegging van het programma niet worden gegeven, nog daargelaten of zulks mogelijk is. 28

38 Welke oplossingen draagt de regering in Europees verband aan voor de financiële problemen bij de Raad van Europa? Antwoord: De regering heeft het afgelopen jaar diverse malen in het Comité van Ministers van de Raad van Europa het vraagstuk van de financiering van de organisatie en met name die van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan de orde gesteld. Het gevolg hiervan is geweest dat voor 2001 een oplossing is gevonden via de beschikbaarstelling van additionele middelen voor het Hof. Een meer permanente oplossing is gezocht door de op 7 februari 2001 door het Comité van Ministers ingestelde Evaluatie Groep inzake het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Deze groep heeft op 28 september jl. aan het Comité van Ministers een rapport uitgebracht, waarin aanbevelingen worden gedaan betreffende de begroting en de personele bezetting van het Hof. Onder meer wordt voorgesteld de reguliere begroting structureel te verhogen en in de toekomst een apart budget voor het Hof in te richten, zodat een verhoging van het budget voor het Hof niet ten koste gaat van andere activiteiten van de Raad van Europa. Eveneens wordt geadviseerd extra personeel aan te trekken om de werkdruk van het Hof beter te kunnen aanpakken. Dit rapport geeft naar het oordeel van de Regering goede handvatten voor een oplossing van de financiële problemen van het Hof en daarmee voor de Raad. In het kader van de vaststelling van het budget van de Raad van Europa voor 2002 zullen de voorstellen nader worden besproken (Het voorstel van de Secretaris-Generaal voor het budget 2002 van het Hof voorziet in een stijging van circa 15%, ofwel EUR 3,8 miljoen). 30
39 Waarom worden de afdrachten aan de EU (art. 05.01 t/m 05.04) niet tot de HGIS gerekend? Waarom staan ze dan wel op de begroting van Buitenlandse Zaken? Is dit consistent? Waarom staan de afdrachten aan de EU niet op de begroting van financiën? In 1999 heeft de minister van Financiën toegezegd de presentatie van de EU-afdrachten te verbeteren. Deze toezegging werd ingegeven door opmerkingen uit de Tweede Kamer over het voor kamerleden onduidelijke beeld van de EU-financiën. Zoals bekend is één van de uitgangspunten van de nieuwe begrotingsopzet de aansluiting van doelstellingen en middelen. Buitenlandse Zaken is coördinerend departement voor Europese aangelegenheden. Door de EU-afdrachten met ingang van het begrotingsjaar 2002 samen te brengen op de begroting van Buitenlandse Zaken worden de doelstellingen van de Europese Unie en de daaraan gekoppelde middelen voor het eerst gezamenlijk in de begroting gepresenteerd. De EU-afdrachten behoren niet tot de HGIS omdat uitgaven binnen het kader van de Europese Unie niet worden gerekend tot het buitenlands beleid. Aan de HGIS wordt wel toegerekend het Nederlandse aandeel in de uitgaven van de Europese Commissie voor extern beleid ("buitenlands beleid van de Unie"). 31

40 Waaruit blijkt dat het budget voor landenspecifieke sectorale samenwerking is verhoogd? Wordt een verhoging ten opzichte van 2000 bedoeld? Antwoord: Het budget voor landenspecifieke sectorale samenwerking toont een stijgende trend, niet alleen ten opzichte van 2000, maar ook in het algemeen (EUR 721 miljoen in 2000 via EUR 826 miljoen in 2002 tot EUR 846 miljoen in 2005), zoals blijkt uit de meerjarencijfers in bijlage 2 van de HGIS-nota. De tabel op blz. 33 van deze HGIS-nota toont slechts een deel van de meerjarencijfers (2000 t/m 2002). Er is wel sprake van incidentele schommelingen rond deze trend. 33

41 Wanneer heeft de laatste periodieke rapportage van de Europese Commissie over coherentiedossiers plaats gevonden? Kunt u deze rapportage aan de Kamer doen toekomen? Welke consequenties verbindt de regering aan deze rapportage? Antwoord: De Commissie informeert de Ontwikkelingsraad middels het Jaarverslag Ontwikkelingssamenwerking onder meer over de voorgang op het gebied van coherentiedossiers. Tijdens de komende Ontwikkelingsraad van 8 november zal een eerste bespreking van het Jaarverslag van 2000 plaatsvinden. Naar verwachting zal het Jaarverslag in oktober beschikbaar komen. 34

42 Kan de regering aangeven welk bedrag er ten behoeve van schuldverlichting in 2002 wordt uitgetrokken? 32

43 Wat wordt verstaan onder social impact assessments? Antwoord: Social Impact Assessments, door de Wereldbank en het IMF ook wel "Poverty and Social Impact Analyses" genoemd, zijn studies naar van de effecten van macro-economische en structurele beleidsmaatregelen op de armen. Zij dienen als basis voor beleidsoverwegingen in het kader van de formulering van de Poverty Reduction Strategy. Ook kunnen SIA-studies achteraf, na uitvoering van een bepaalde beleidsmaatregel, worden uitgevoerd om te toetsen wat het effect was op de armen. 37

44 Hoeveel geld, afkomstig uit het WB-partnershipprogramma, wordt er direct ingezet ter ondersteuning van het PRS-proces? Antwoord: Het is nog niet bekend hoeveel activiteiten en voor welk bedrag er door de Wereldbank in het kader van het partnership programma in 2002 aan activiteiten ter ondersteuning van het PRS-proces ter goedkering zullen worden voorgelegd. Dit onderwerp zal later dit jaar met de staf van de Bank tijdens het gebruikelijke halfjaarlijks overleg worden besproken. 39
45 Bij de Internationale Financiële Instellingen blijkt er sprake te zijn van een daling van zo'n 20 miljoen. Kan dit bedrag nader worden onderbouwd? Antwoord: Er is niet zozeer sprake van een daling in 2002 als wel van een incidentele verhoging in 2001 als gevolg van een stijging van het Partnership Programma met de Wereldbank met EUR 26,6 mln. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 199 n.a.v. de MvT 2002. Mede daardoor liggen de uitgaven voor het Wereldbank Partnership Programma in 2001 circa EUR 30 mln hoger dan in 2002. De uitgaven voor de Multilaterale Ontwikkelingsbanken en Fondsen als geheel liggen in 2002 ca. EUR 10 mln hoger dan in 2001. Dit wordt verklaard doordat deze bijdragen door de jaren heen schommelen afhankelijk van wisselkoersverwachtingen en verzilveringsschema's voor deelneming in kapitaaluitbreidingen en bijdragen aan de zachte fondsen. Totaal resulteert aldus een daling van EUR 20 mln. 39
46 Hoe reageert de regering op de constatering dat, gezien de scherpe kritiek die bestaat op de vage functieomschrijving, taakomschrijving en organisatiemodel waarbinnen de cultureel attaché's die in het postennetwerk functioneren (1), de door de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken in zijn antwoord op Kamervragen van het lid Dittrich, D66 (5 september 2001), genoemde voornemens ten aanzien van de positie van de cultureel attaché wel erg mager zijn? Welke nadere maatregelen stelt de regering voor? Antwoord: Zoals reeds eerder aan de Tweede Kamer gemeld bestaat er voor de functie van cultureel attaché wel degelijk een heldere functie- en taakomschrijving die in overleg met de attachés op de posten met versterkte culturele functie tot stand is gekomen. De taken en verantwoordelijkheden van de culturele attaché met betrekking tot de uitvoering van het Internationaal Cultuurbeleid zijn hierin duidelijk afgebakend en vastgelegd. Ook de organisatiestructuur waarbinnen de cultureel attaché functioneert is helder. Hij werkt onder verantwoordelijkheid van de chef de poste binnen de door de verantwoordelijke bewindslieden gegeven beleidskaders. Gezien de duidelijkheid van de positie van de culturele attaché en de toenemende professionaliteit van deze functionarissen is er geen aanleiding voor het nemen van nadere specifieke maatregelen. Het ingezette beleid wordt voortgezet. 46

47 Kan de regering aangeven welke rol het ministerie van OCW respectievelijk het ministerie van Buitenlandse Zaken spelen bij het opstellen van het onderdeel cultuur van het zgn. Landenrapport over de Verenigde Staten? Antwoord: Met het "Landenrapport over de Verenigde Staten" worden waarschijnlijk de jaarplannen van de Nederlandse vertegenwoordigingen in de Verenigde Staten bedoeld. De onderdelen cultuur worden door de betrokken vertegenwoordigingen opgesteld op basis van het beleidskader dat door het ministerie van Buitenlandse Zaken in overleg met het ministerie van OCW is gegeven. De ministeries van OCW en BZ zijn beide betrokken bij de goedkeuring en vaststelling van het onderdeel cultuur in de jaarplannen. 46

48 Wordt met de formulering van 5 doelstellingen inzake de bijdrage van Buitenlandse Zaken aan de regulering van het vreemdelingenverkeer gesuggereerd dat Buitenlandse Zaken bij het nastreven van deze doelstellingen een eerste verantwoordelijkheid draagt, ook bij de af te leggen verantwoording in het kader van het VBTB-proces? Zo neen, hoe zijn de verantwoordelijkheden voor het nastreven van deze 5 doelstellingen dan precies verdeeld over de ministeries en waarop is Buitenlandse Zaken aanspreekbaar? Antwoord: Voor wat betreft het behandelen van de visumaanvragen is BZ formeel verantwoordelijke voor het proces. Voor een aantal categorieën aanvragen heeft Justitie feitelijke beslissingsbevoegdheid. Ook worden niet alle aanvragen geïnitieerd binnen het BZ netwerk. De feitelijke afwikkeling met de cliënt vindt wel plaats met tussenkomst van BZ. BZ is eerstverantwoordelijke voor de realisering van de 2 geformuleerde doelstellingen in het kader van het uitbrengen van ambtsberichten. Justitie is eerstverantwoordelijke voor de realisatie van de geformuleerde doelstelling in het kader van het tegengaan van illegaal verblijf. BZ levert hierin wel een bijdrage. Voor wat betreft de geformuleerde doelstellingen inzake Europese Samenwerking is het ministerie van Buitenlandse Zaken eerstverantwoordelijke. 45 46
49 Hoe verhouden de doelstellingen van het 'Asiel en Migratie' beleid zich ten aanzien van de beschikbare financiële middelen? Antwoord: De beschikbare financiële middelen zijn voldoende om een verantwoorde invulling te geven aan de genoemde doelstellingen. 45 46

50 Kan de regering aangeven hoeveel asielzoekers opgevangen worden voor het op de begroting vermelde bedrag? Kan tevens worden aangegeven uit welke landen deze mensen afkomstig zijn? Antwoord: Het begrotingsbedrag van NLG 368.400 is opgenomen in de begroting 2002 van Buitenlandse Zaken. Dit bedrag is gebaseerd op een instroomcijfer van ongeveer 45.000 asielzoekers. De werkelijke bijdrage aan de eerste opvang van asielzoekers door Buitenlandse Zaken wordt bepaald op basis van een verrekenstuk van het ministerie van Justitie, op basis waarvan in december 2001 het voor het jaar 2002 verwachte aantal asielzoekers zal worden vermeld. Het is niet op voorhand mogelijk aan te geven uit welke landen asielzoekers in 2002 afkomstig zullen zijn, maar uitgaande van de ontwikkelingen gedurende dit jaar mag ervan worden uitgegaan dat grote instroomlanden als Afghanistan, Irak, Angola, Somalië en Turkije ook in 2002 weer belangrijke landen van herkomst zullen zijn. 46


51 - Kan een overzicht gegeven worden voor het jaar 2000 en voor 2001 tot 1 september jl. van de gelden besteed aan "gemeenschappelijk cultureel erfgoed", de daarbij gehonoreerde projecten én de niet gehonoreerde aanvragen? Antwoord: In de periode 2000 tot en met september 2001 zijn 9 subsidie-aanvragen gehonoreerd, waarbij een bedrag is gecommitteerd van ca. 8,7 mln NLG (ca. 3,95 mln Euro) met een kasbeslag op meerdere jaren. Er zijn 3 subsidie-aanvragen afgewezen. Zie de bijlage voor een nadere toelichting. Bijlage bij antwoord 51: OVERZICHT VAN GOEDGEKEURDE EN AFGEWEZEN GEMEENSCHAPPELIJK CULTUREEL ERFGOED SUBSIDIEAANVRAGEN IN DE PERIODE 2000 T/M SEPTEMBER 2001 GOEDGEKEURD archivalia B104/99 Rijksdienst Monumentenzorg - Atlas Mutual Heritage (tweede fase) WW156614 Bijdrage: NLG 177.500,00 In deze tweede fase van het project is het de bedoeling Atlas Mutual Heritage uit te dragen en te verbreden. In deze fase wordt het aantal pictorale bronnen en de informatie over erfgoed overzee vergroot middels: 1. uitbreiding van het project met de collectie van nieuwe (te werven) deelnemers 2. opzet van een projectplan voor de toevoeging van de WIC 3. breder publiek bekend laten maken met de Atlas. literatuur B050/00 P. Moree & Kegan Paul International - "A Concise History of Dutch Mauritius" WW156615 Bijdrage: NLG 40.000,00 Tweede fase van een kleinschalig project gericht op kennisoverdracht en de bevordering van het historisch bewustzijn m.b.t. het gemeenschappelijk erfgoed te Mauritius. weg- en waterbouwkunde B051/00 Technische Universiteit Delft - Civil Engineering in the Dutch East Indies WW157209 Bijdrage: NLG 100.000,00 Project van de Technische Universiteit Delft naar de ontwikkeling van de weg- en waterbouwkunde in Nederlands-Indië/Indonesië, met name in de periode 1800-1949, alsook daarna, voor zover het de uitvoering van in de Nederlandse tijd geconcipieerde plannen betreft. Een afsluitende publicatie in boekvorm geeft een overzicht van de prestaties en geschiedenis van de Indische waterstaat. Deze publicatie is tevens bedoeld als standaardwerk, gericht op breed publiek in Nederland en Indonesië. gebouwd erfgoed B079/00 Institute for Housing & Urban Development - Elmina Cultural Heritage Strategy WW156618 Management Program Bijdrage: NLG 595.297,00 De hoofddoelstelling van het project is een geïntegreerde strategie te ontwikkelen voor het behoud van wederzijds cultureel erfgoed tussen Ghana en Nederland en het voorzien in de noodzakelijke training, advisering en implementatie ter ondersteunig van de geformuleerde strategieën. maritieme archeologie/musea B009/01 Amsterdam Historisch Museum - Avondster project Galle 2001/2004 WW156621 Bijdrage: NLG 1.846.927,00 Het project vloeit voort uit een tienjarig samenwerkingsverband tussen Sri Lankaanse, Nederlandse en Australische erfgoedinstellingen waarbinnen historische scheepswrakken zijn geïnventariseerd in de baai van Galle, Sri Lanka. In de VOC-periode was Galle de belangrijkste haven na Batavia. De nog in gebruik zijnde oud-Hollandse vestingstad en historische haven staan op de Wereld-erfgoedlijst. Het project behelst de opgraving, conservering, onderzoek en presentatie van het in zijn behoud bedreigde vondstencomplex van het VOC-schip de Avondster (1659) dat in de haven van Galle ligt. Het project heeft het karakter van een on-the-job-training-programma voor Sri Lankaanse archeologen, conservatoren en museummedewerkers. Het is de bedoeling dat de betrokken Sri Lankaanse organisaties na afloop van het project zelfstandig maritiem-archeologische projecten kunnen uitvoeren. Voor de publiekspresentatie van de vondsten wordt gebruik gemaakt van een vleugel van het National Maritime Museum in het voormalige VOC-pakhuis in de Galle-vesting. archeologie B031/01 Mowic Foundation - Fort Oranje Project WW156626 Bijdrage: NLG 1.313.722,50 Het Fort Oranje Project richt zich op de restauratie van het in verval geraakte Fort Oranje dat volgens het voorstel als gemeenschappelijk cultureel erfgoed monument, model kan staan voor de relatie tussen Nederland en Brazilië. Om inzicht te krijgen in de (bouw-) geschiedenis van het fort wordt voorafgaand een archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten kunnen worden verwerkt in de restauratie. Het fort is in 1631 door de Westindische Compagnie gebouwd op de noordoost kust van Brazilië (Staat Pernambuco). In de jaren 70 van de vorige eeuw is het fort herondekt en ontdaan van een dikke zandlaag, waaronder het eeuwen had gelegen. Het projectvoorstel kent 4 stadia: 1 historisch archeologisch onderzoek, 2 restauratie, 3 aanbrengen van zeewering en 4 gebruik van het fort na restauratie De HGIS-cultuuraanvraag heeft betrekking op 2 stadia van het project (historisch archeologisch onderzoek en expositie van deze resultaten). De overige activiteiten worden op andere wijze gefinancierd. Het Fort Oranje Project beoogt in de eerste plaats permanent fysiek behoud van het 17e eeuwse fort. gebouwd erfgoed B032/01 Technische Universiteit Delft, Faculteit Bouwkunde - Restauratie Genadendal WW156625 (Zuid-Afrika) Bijdrage: NLG 2.238.449,20 Het driejarigproject omvat: 1. de restauratie van monumentale bebouwing, waaronder volkshuisvestings-monumenten, en landschapselementen van de missiepost Genadendal van de Evangelische Broedergemeente; 2. het trainingsprogramma dat een integraal deel van het project is; het richt zich op het uitvoerend ambacht (leerlingenbouwplaats) en op junior consultants stads- en dorpsvernieuwing in ontwikkelingslanden met gemeenschappelijk cultureel erfgoed. gebouwd erfgoed B035/01 Central Cultural Fund - Restauratie Nederlands Gereformeerde Kerk in Galle WW156627 Bijdrage: NLG 400.693,00 Het project behelst de volledige restauratie van de Nederlands Gereformeerde Kerk in de Galle-vesting door het Central Cultural Fund (CCF), een grote overheidsinstelling op het terrein van de archeologie en de monumentenzorg. De kerk is rond 1750 gebouwd en is de oudste Protestantse kerk te Sri Lanka. In de VOC-periode was Galle de belangrijkste haven na Batavia. De nog in gebruik zijnde oud-Hollandse vestingstad en historische haven staan op de Werelderfgoedlijst. De kerk wordt nog regelmatig gebruikt door het kerkgenootschap 'Dutch Reformed Church in Sri Lanka', die tevens de eigenaar is. Daarnaast wordt de kerk bezocht door toeristen die de Galle-vesting bezoeken musea B038/01 Stichting Ars Positum
- Castle of Good Hope Orientation Centre WW156628 Bijdrage: NLG 2.000.000,00 Het projectvoorstel van Stichting Ars Positum i.s.m. de Iziko Museums of Cape Town betreft een samenwerkingsverband tussen Zuid Afrika en Nederland met als doel een permanente historische tentoonstelling te creëren als oriëntatiecentrum in het 17e eeuwse Kasteel de Goede Hoop. De tentoonstelling zal zich toespitsen op de centrale rol die het kasteel gespeeld heeft gedurende de periode, dat het kasteel het hoofdkwartier van de VOC was. Het project zal daarnaast een sleutelrol spelen bij de revitalisering van de Nationale musea in Zuid Afrika. De presentatie brengt de bewogen geschiedenis van Kasteel de Goed Hoop voor het voetlicht. Het accent van de tentoonstelling ligt echter op de sociale geschiedenis, waarbij vooral sociale structuren in beeld worden gebracht. Er wordt aandacht besteedt aan het gemeenschappelijk verleden van de bewoners van het huidige Zuid-Afrika. De presentatie zal in de toekomst fungeren als een oriëntatie centrum waar heterogene bevolkingsproepen meer te weten komen over hun eigen 'roots'. AFGEWEZEN B017/00 Gemeentearchief Amsterdam - New Netherlands Program (startfase) WW156613 B056/00 Rijksmuseum voor Volkenkunde - Museologisch Trainingsprogramma in Sri Lanka WW156616 B062/00 Yayasan Grup Revitalisasi Kota - Graduate School WW156617 - Welke financiële relatie wordt er gelegd tussen de PCAP-gelden, HGIS-middelen en projecten die in de instituten gerealiseerd worden vanuit eigen middelen? Wordt in het meerjarenbeleidskader aan dit type samenwerking aandacht besteed? Antwoord: De PCAP-gelden, HGIS-cultuurmiddelen en budgetten voor de culturele instituten in Parijs en Jakarta zijn verschillende deelbudgetten die deel uitmaken van het beleidsartikel 15 (internationaal cultuurbeleid) van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De uitgangspunten van het internationaal cultuurbeleid zijn van toepassing op de besteding van deze middelen. De dertien posten met een versterkte culturele functie hanteren ieder een meerjarig beleidsplan. In deze plannen kunnen zij aangeven op welke wijze zij gebruik wensen te maken van de beschikbare financiële middelen. 47

52 Kan gespecificeerd worden op welke manier de post nader te verdelen over 2001 verdeeld is of verdeeld gaat worden? Antwoord: De negatieve post 'Nader te verdelen' in 2001 zal naar verwachting worden gecompenseerd door een onderuitputting die thans nog niet toewijsbaar aan specifieke HGIS-begrotingsonderdelen. In dit verband zij verwezen naar de tekst in de HGIS-nota 2001 (TK 27 405, nr. 2, 2000-2001, blz. 13) waarin over de 'taakstellende onderuitputting' het volgende is vermeld: 'De geplande kasuitgaven en reserveringen binnen het non-ODA deel van de HGIS overtreffen, mede in verband met de reservering voor CDM/JI in de komende jaren de beschikbare ruimte. Een deel van de geraamde uitgaven binnen de HGIS is echter onzeker, waardoor het waarschijnlijk is dat het tekort niet zal ontstaan. Gezien die onzekerheid is het niet opportuun om bij voorbaat al kortingen op bepaalde uitgaven door te voeren om het (geraamde) tekort te dichten. Derhalve wordt voor de HGIS/non-ODA als geheel een 'taakstellende onderuitputting' opgelegd voor de jaren 2000-2003. Deze taakstelling bedraagt NLG 70 miljoen voor 2000, NLG 156 miljoen voor 2001, NLG 97 miljoen voor 2002 en NLG 75 miljoen voor 2003.' 48

53 Waaruit werden loon-, prijs- en koersontwikkelingen in 2000 en 2001 gecompenseerd, waar de post HGIS-indexering nu ruim EUR 27 miljoen behelst? Antwoord: In 2000 en 2001 werden loon-, prijs- en koersontwikkelingen gecompenseerd uit de post HGIS-indexering. Dit wil zeggen dat middelen uit deze post werden overgeboekt naar HGIS-begrotingsonderdelen waar sprake was van dergelijke ontwikkelingen. Daardoor komt deze voorziening voor die jaren thans op nul uit. In 2002 zullen genoemde ontwikkelingen worden gecompenseerd uit voornoemde post die voor dat jaar ruim EUR 27 miljoen bevat. 48

54 Het onderdeel macro-geörienteerde programmahulp is ongeveer 14% gestegen in vergelijking met het afgelopen jaar. Kan dit bedrag nader worden onderbouwd? Antwoord: De extra middelen voor macro-georiënteerde programmahulp (macrohulp) in 2002 zullen onder andere worden aangewend voor
1) verhoging van het aandeel structurele macrohulp (algemene begrotingssteun, sociale fondsen, cofinanciering van programma's op multisectoraal en/of sectoroverstijgend niveau) in de bilaterale landenallocaties, 2) incidentele kwijtschelding van officiële en commerciële vorderingen voortvloeiend uit overeenkomsten die worden gesloten in de Club van Parijs naar aanleiding van het bereiken van HIPC-beslispunt of -eindpunt en 3) een nieuwe bijdrage aan het HIPC-initiatief (zie tevens vraag 228 n.a.v. de MvT 2002). Bovendien wordt op dit artikel de meerjarige groei van het ODA-budget geparkeerd, zoals toegelicht op blz. 31 van de HGIS-nota. 51

55 Waarom is er een forse stijging te constateren bij de Macro-geörienteerde programmahulp? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 54 51

56 Waarom vallen euro 4,725 mln. aan Instituten LNV, wel zijnde ODA, niet onder HGIS? 59
Antwoord:

Het ODA-deel in de HGIS is onder meer samengesteld uit het grootste gedeelte van de uitgaven die voorheen onder het OS-plafond vielen. Bepaalde uitgaven voor internationaal onderwijs en onderzoek van de LNV-begroting vielen sinds jaar en dag onder het OS-plafond en kwalificeerden tevens als ODA. Deze LNV-toerekening bestond uit enkele forfaitaire toerekeningen (Landbouwuniversiteit Wageningen NLG0,5miljoen, IAH Larenstein NLG0,8miljoen en wetenschappelijk onderzoek NLG1miljoen) en posten waarvan een percentage ten laste van het OS-plafond kwam (Subsidies IAC en ILRI). Bij de technische uitwerking van de HGIS werd afgesproken dat de HGIS-onderdelen van een begroting op aparte begrotingsartikelen zouden worden opgenomen. Het opsplitsen van de partieel op ODA betrekking hebbende LNV-begrotingsartikelen in een HGIS-artikel en een niet-HGIS-artikel werd niet doelmatig geacht. Deze begrotingsonderdelen zijn derhalve buiten de HGIS gebleven doch worden wel meegeteld in de ODA-prestatie en zijn om die reden vermeld in de HGIS-nota.