Besluit van 4 augustus 1999, nr. VB99/1303
(Besluit inzake organisaties)
Belastingdienst/Centrum voor proces- en
productontwikkeling, domein verbruiksbelastingen
Besluit van 23 oktober 2001, nr. CPP2001/2400M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
1. Bij besluit van 4 augustus 1999, nr.
VB99/1303 is onder meer het besluit van 16 april
1969, nr. D69/3462 (OB/BTW-100) ingetrokken. Op
grond van laatstgenoemd besluit konden
organisaties, die op grond van de Wet op de
omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) niet als
ondernemer in de zin van die wet kwalificeerden,
op verzoek worden aangemerkt als ondernemer.
Blijkens onderdeel 7 van het besluit van
4 augustus 1999 dienden dergelijke organisaties
het ondernemerschap uiterlijk met ingang van
1 januari 2001 te beëindigen.
Naar mij thans is gebleken heeft de beëindiging
van het ondernemerschap bepaalde ongunstige
gevolgen voor Verenigingen van Eigenaren van
onroerende zaken (hierna: VvE). Dergelijke
verenigingen, waarvan in beginsel lid kunnen
zijn ondernemers die vrijgestelde dan wel
belaste prestaties verrichten alsook
niet-ondernemers, vormen uit de van hun leden
ontvangen bijdragen onder meer reserves voor in
de toekomst uit voeren (groot) onderhoud. Voor
zover de VvE gebruik hebben gemaakt van de
faciliteit die hen is geboden bij OB/BTW-100,
hebben zij over de van hun leden ontvangen
bijdragen omzetbelasting op aangifte voldaan.
Het gevolg van het vervallen van deze faciliteit
is, dat ter zake van bestedingen ten laste van
de op het moment van beëindiging van het
ondernemerschap aanwezige reserves, doorgaans
BTW aan de VvE in rekening zal worden gebracht
welke BTW niet voor aftrek in aanmerking komt.
De VvE ervaren deze gang van zaken als een
dubbele heffing van omzetbelasting.
Mij is voorts gebleken dat niet alle VvE het
ondernemerschap uiterlijk met ingang van
1 januari 2001 hebben beëindigd.
Het vorenstaande geeft mij aanleiding het
volgende goed te keuren.
2. In afwijking van het besluit van 4 augustus
1999 beëindigen de VvE, die tot op heden het
ondernemerschap niet hebben beëindigd, het
ondernemerschap uiterlijk met ingang van
1 januari 2002. Zij bepalen de totale omvang van
hun voor toekomstig onderhoud gevormde reserves
op het moment van beëindiging van het
ondernemerschap, derhalve uiterlijk op
31 december 2001. Zij stellen de voor de heffing
van omzetbelasting bevoegde inspecteur hiervan
in kennis, onder overlegging van de op de VvE
betrekking hebbende jaarstukken en overige van
belang zijnde gegevens.
De omzetbelasting die, in verband met uitgaven
door de VvE tot maximaal het bedrag van deze
reserves en uiterlijk tot 31 december 2006, op
de wettelijk voorgeschreven wijze aan de VvE in
rekening is gebracht, komt op de voet van
artikel 15 van de wet voor aftrek in aanmerking
(de VvE blijft derhalve tot dat moment - de
uitputting van de op het moment van beëindiging
van het ondernemerschap aanwezige reserves dan
wel 31 december 2006 - in de administratie van
de belastingdienst opgenomen als ware zij voor
de heffing van omzetbelasting een ondernemer die
belaste prestaties verricht). In het kader van
deze regeling dienen alle uitgaven van de VvE
naar tijdsgelang in aanmerking te worden
genomen.
Over de door de VvE van haar leden ontvangen
bijdragen ná het tijdstip waarop het
ondernemerschap is beëindigd (uiterlijk met
ingang van 1 januari 2001), is de VvE geen
omzetbelasting verschuldigd.
De periodiek door de VvE in te dienen aangiften
gaan vergezeld van een toelichting waarin ten
minste is vermeld het (resterende) saldo van de
bij beëindiging van het ondernemerschap
aanwezige reserves voor toekomstig onderhoud,
het totaal van de in de periode van aangifte in
rekening gebrachte bedragen, de in die bedragen
begrepen BTW die op de voet van artikel 15 van
de wet voor aftrek in aanmerking komt alsmede
het na afloop van de aangifteperiode resterende
saldo van de reserves.
3. Zoals hiervoor opgemerkt heeft een deel van
de VvE naar aanleiding van het besluit van
4 augustus 1999 inmiddels het ondernemerschap
beëindigd. Deze verenigingen kunnen als volgt
handelen.
Overeenkomstig onderdeel 2 van dit besluit
bepaalt de vereniging de omvang van de reserves
ten tijde van de beëindiging van het
ondernemerschap en stelt de voor de heffing van
omzetbelasting bevoegde inspecteur daarvan in
kennis. Voor de omzetbelasting die aan deze
vereniging sinds de beëindiging van het
ondernemerschap in rekening is gebracht kan zij
een verzoek om ambtshalve teruggaaf indienen.
Het verzoek om ambtshalve teruggaaf bevat ten
minste de gegevens bedoeld in de laatste volzin
van onderdeel 2 van dit besluit. Indien na de
afwikkeling van het verzoek om ambtshalve
teruggaaf de reserves voor toekomstig onderhoud
nog een positief saldo vertonen, wordt de VvE in
de administratie van de belastingdienst
opgenomen als ware zij een belast ondernemer en
handelt zij overeenkomstig het bepaalde in
onderdeel 2 van dit besluit.
4. Er zijn VvE die nooit gebruik hebben
gemaakt van de faciliteit van OB/BTW-100. Ten
aanzien van deze VvE bestaat met betrekking tot
de als voorbelasting aan hen in rekening
gebrachte omzetbelasting een bestendige
gedragslijn, inhoudende dat de door de VvE niet
in aftrek gebrachte voorbelasting door de
leden-ondernemers, naar rato van hun bijdragen
en overeenkomstig de ter zake geldende
wettelijke bepalingen, in aftrek kan worden
gebracht. Ik heb er geen bezwaar tegen dat deze
gedragslijn tot nader order wordt voortgezet en
eventueel ook wordt toegepast ten aanzien van
een VvE die het ondernemerschap, in verband met
het vervallen van de faciliteit van OB/BTW-100,
heeft beëindigd. Indien evenwel een VvE gebruik
maakt van de in dit besluit gegeven
overgangsregeling, kan een handelen
overeenkomstig vorenbedoelde bestendige
gedragslijn eerst aanvangen vanaf het moment dat
de overgangsregeling op de desbetreffende VvE
niet meer van toepassing is.