Antwoorden op kamervragen over de tekorten aan goedkope
huurwoningen
Een parlementair stuk bij het onderwerp Grotestedenbeleid
17 november 2001
Vragen van het Tweede Kamerlid Van Gent (GroenLinks)
http://jasmine.dds.nl/~pdc/9222000/p/p102218.htm naar aanleiding
van uitspraken van minister Pronk (VROM) tegenover Radio Rijnmond,
1 oktober j.l., over het door hem gesignaleerde 'grote tekort aan
goedkope huurwoningen in een groot aantal steden', de groeiende
behoefte aan goedkope huurwoningen en het niet voldoen van
bouwprogramma's. (ingezonden 9 oktober 2001).
1. Vraag
Herinnert de minister zich zijn interview van 1 oktober jl. Met
Radio Rijnmond, naar aanleiding van uw bezoek aan Schiedam?
1. Antwoord
Ja.
2. Vraag
Kan hij zijn uitspraken bevestigen dat hij tijdens zijn
werkbezoeken in een groot aantal steden waarneemt dat er een
tekort ontstaat aan goedkope huurwoningen, en dat de behoefte aan
goedkope huurwoningen groeiende is, terwijl de bouwprogrammas niet
voldoen?
Heeft hij deze waarneming gecommuniceerd met de staatssecretaris
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer?
2. Antwoord
Ik heb opgemerkt dat het mijn waarneming is dat op een aantal
plekken in Nederland de behoefte aan goedkope huurwoningen
groeiende is, terwijl de bouwprogrammas hier niet in voorzien. Ik
heb deze waarnemingen gecommuniceerd met de Staatssecretaris van
VROM.
3. Vraag
Kan de minister daarnaast zijn uitspraken bevestigen dat er op dit
moment té veel goedkope huurwoningen worden gesloopt, en dat
hierdoor vooral starters op de (huur)woningmarkt in de problemen
komen? Kan hij deze door hem waargenomen specificeren?
3. Antwoord
Nee, ik heb opgemerkt dat er de komende kabinetsperiode een debat
nodig is omdat een probleem van de starters is dat een aantal
huizen verdwijnen, terwijl het aantal nieuwe huizen niet helemaal
tegemoet komt aan wat geïndiceerd is voor starters. De signalen
die ik ontvangen heb zijn niet zo gedetailleerd dat ik hiervan een
specificatie kan geven.
4. Vraag
Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de aantallen te slopen
goedkope en betaalbare huurwoningen in de G30 in de nu lopende
ISV-periode? Kunt u daarnaast aangeven in hoeverre de sloopplannen
in de G30 zijn gebaseerd op een robuuste analyse van de lokale en
regionale woningmarkt?
4. Antwoord
In de Meerjarige Ontwikkelingsprogrammas (MOPs) van de G-30 is
voor de periode 2000 t/m 2004 een aantal van ca 35.000 te slopen
woningen opgenomen, waarvan circa 18.000 in de G4. Het aandeel
goedkope en betaalbare huurwoningen is niet bekend. Overigens
heeft ongeveer een derde van de steden (uitgezonderd de G4) geen
concreet sloopprogramma in het MOP opgenomen. Dat was ook geen
vereiste. De in deze gemeenten te slopen woningen zijn dus niet
inbegrepen in het vermelde aantal van circa 35.000 woningen.
Sloop is in het algemeen een van de maatregelen van gemeenten om
de kwaliteit van het bestaande stedelijke gebied te kunnen
vergroten en de gewenste differentiatie in woonmilieus en
woningtypen te kunnen creëren. De MOPs bevatten weinig specifieke
informatie over de sloopplannen en de redenen daarvoor. De
genoemde aantallen zijn soms meer een indicatie van de omvang van
de herstructureringsopgave. De meeste steden geven in het MOP aan
dat men niet vooruit wil lopen op de uitwerking van de
herstructureringsopgave op wijkniveau. Het overleg met de partners
en de bewoners daarover is nog gaande. De resultaten daarvan
zullen een bijdrage leveren aan de robuustheid van de onderbouwing
van de definitieve sloopplannen.
De regionale afstemming heeft nog onvoldoende vorm gehad. Met elk
van de G30 is in de stadsconvenanten op dit punt dan ook een
verbetertraject afgesproken.
5. Vraag
Wat is de mening van de minister over de nota Mensen, Wensen,
Wonen, waarin het voornemen wordt genoemd om ongeveer 300.000
huurwoningen te slopen? Is hij bevreesd dat een dergelijke
grootschalige sloop de door hem waargenomen problemen zal
verergeren?
5. Antwoord
In de nota Mensen Wensen Wonen wordt door het kabinet de noodzaak
aangegeven tot kwalitatieve aanpassingen van de bestaande
woningvoorraad op grond van ontwikkelingen in de woningvraag. De
op grond hiervan gewenste aanpak in transformatiewijken maakt het
nodig dat een hoger niveau van sloop en vervangende nieuwbouw
wordt gerealiseerd dan trendmatig te verwachten is.
Uitgangspunt voor de bepaling van het ambitieprogramma is de
verwachte ontwikkeling van de woningvraag van alle categorieën
huishoudens. In het ambitieprogramma wordt er dan ook van
uitgegaan dat er ook voldoende betaalbare woningen voor de
doelgroepen met lagere inkomens beschikbaar blijven. Hierbij
spelen twee elementen een rol.
Ten eerste zal, door een verhoogd niveau van woningonttrekkingen
in de slechtere delen van de bestaande voorraad, en terugbouw van
kwalitatief betere woningen voornamelijk in de koopsector, het
doorstromingsproces in de bestaande stad een impuls ondergaan. Als
gevolg daarvan komen, aan het eind van de verhuisketen, op zich
weer huurwoningen in het goedkope segment beschikbaar die
toegewezen kunnen worden aan de doelgroepen met lagere inkomens.
Ten tweede geven de recente trends op de woningmarkt aan dat de
behoefte aan goedkope woningen afneemt. Daardoor zal de
discrepantie tussen het aandeel goedkope woningen in de bestaande
voorraad en de behoefte daaraan voor de doelgroep (die nu reeds in
vrijwel alle woningmarktgebieden groot is) zonder aanvullend
beleid verder toenemen.
Vandaar dat de goedkope woningen, gelegen in minder gewilde
woonmilieus, voor sloop in aanmerking zullen komen. Dit slopen zal
echter in die mate moeten en kunnen gebeuren, dat de
beschikbaarheid van kwalitatief goede en betaalbare woningen voor
groepen met lagere inkomens niet verslechtert en waar nodig wordt
verbeterd.
6. Vraag
Bent u bereid tot een herziening van het sloopbeleid uit de nota
MWW te komen? Zo neen, waarom niet?
6. Antwoord
Neen, gezien de in antwoord 5 geschetste achtergronden is
herziening niet noodzakelijk. Hierbij valt wel de volgende
kanttekening te maken. De opgave zoals vastgelegd in de nota
Mensen, Wensen, Wonen is uitgangspunt bij de regionale gesprekken
die de Staatssecretaris van VROM thans voert. Inzet hierbij is te
komen tot de afspraak dat de opgave, die hiertoe regionaal
uitgesplitst is, nader uitgewerkt wordt door de provincies, regios
en gemeenten teneinde hierover definitieve afspraken te maken in
2003. Uiteraard zullen de genoemde partijen in deze nadere
uitwerking rekening houden met eventueel gewijzigde omstandigheden
ten aanzien van de relatie tussen vraag en aanbod van woonruimte.
Het is niet uit te sluiten dat, indien bijvoorbeeld de recente
terugval in de woningbouwproductie zich onverhoopt gedurende een
langere periode voor blijft doen, een neerwaartse bijstelling van
de sloopopgave serieus overwogen moet worden.
7. Vraag
Kan de minister zijn opmerkingen bevestigen dat in de komende
kabinetsperiode een discussie dient plaats te vinden over het
behoud en de versterking van de sociale huursector? Bent u dan
niet van mening dat een herijking van het beleid uit de nota MWW
zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden, voordat deze discussie
wordt achterhaald door een onomkeerbare sloop-operatie van
goedkope huurwoningen?
7. Antwoord
Ja, ik heb aangegeven dat in de komende kabinetsperiode een
discussie dient plaats te vinden over het behoud en de versterking
van de sociale huursector. Deze discussie is dan niet achterhaald
door een onomkeerbare sloop-operatie van goedkope huurwoningen,
aangezien voor fysieke veranderingsprocessen van de omvang als
vastgelegd in de nota Mensen, Wensen, Wonen de nodige jaren
gemoeid zijn.
Relevante links:
Biografie Tweede Kamerlid Van Gent
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties