Ministerie van Economische Zaken
Berichtnaam: Persbericht
Nummer: 001
Datum: 03-01-2002
NIEUWJAARSARTIKEL ESB VAN DE SECRETARIS-GENERAAL JAN WILLEM OOSTERWIJK VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De verkiezingsprogramma's zijn door de verslechterde economische omstandigheden op een te optimistisch beeld gebaseerd en de daarin geformuleerde ambities kunnen alleen worden gerealiseerd door extra ombuigingen en grondslagverbredende maatregelen. Nederland moet de verleiding weerstaan om de doelstelling van aflossing van de staatsschuld in 25 jaar te relativeren, teneinde een scherpere prioritering van budgettaire wensen te ontlopen. Een stapsgewijze verlaging van de wig op arbeid en van de overige lasten voor bedrijven , zoals de vennootschapsbelasting, is noodzakelijk. Dit stelt secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken drs. J.W. Oosterwijk in het traditionele nieuwjaarsartikel in Economisch Statistische Berichten (ESB).
De wereldwijde groeivertraging stelt de Nederlandse economie op de proef.
Daardoor komen zwakke plekken aan het licht. Om de economische groei
veilig te stellen moet het komende kabinet een beleidsagenda maken, die
het aanpassings- en groeivermogen van de economie versterkt. Hierbij gaan
keuzevrijheid en prikkels voor consumenten, werknemers en ondernemers hand
in hand met publieke belangen.
Het aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie is nog steeds
onvoldoende. Dit is zorgelijk in het licht van winstgevendheid en
werkgelegenheid en toenemende inactiviteit. Door zwakke plekken in het
Nederlandse sociaal-economische stelsel bestaat het risico dat deze
tijdelijke schommelingen net als in het verleden langdurige effecten
zullen hebben.
Een zo'n zwakke plek is de armoedeval. Het bij de wortel aanpakken hiervan
vereist het afbouwen van inkomensafhankelijke subsidies in combinatie met
lastenverlichting. Andere oplossingen, zoals het introduceren van een
inkomensafhankelijke arbeidskorting aan de onderkant van het loongebouw,
vormen alleen een stap vooruit als ze worden gecombineerd met een
substantiele verlaging van de marginale druk in het hele inkomensgebouw.
Anders wordt het probleem van de hoge marginale druk slechts verplaatst
naar werkenden hoger in het loongebouw.
Een andere zwakke plek is de WAO, die zelfs bij een krappe arbeidsmarkt
beleidsresistent is gebleken. Financiele prikkels voor werkgevers en
werknemers, ook in het eerste ziektejaar, zijn cruciaal. Dit naast een
duidelijker en objectiveerbaar arbeidsongeschiktheidscriterium waarmee
wordt voorkomen dat mensen met kans op herstel permanent afhankelijk
worden van een uitkering.
De beleidsagenda moet voor een belangrijk deel ook gericht zijn op het
verhogen van de groei van de arbeidsproductiviteit. Dit heeft onder meer
gevolgen voor marktordening en mededinging.
Een nieuw kabinet staat voor een flinke uitdaging op dit terrein. In
netwerksectoren zijn er het afronden van de herordening van de
energiesector en de telecomsector, alsmede het herstructureren van het
openbaar vervoer. In de (semi-) publieke sectoren valt te denken aan
nieuwe ordening op het gebied van onderwijs, onderzoek en zorg.
Nieuwe marktordeningsoperaties zouden moeten starten met een uitgewerkt
ordeningsplan, waardoor vooraf meer helderheid en transparantie wordt
gecreeerd over de toekomstige marktsituatie en de weg daar naar toe. Deze
operaties worden namelijk gekenmerkt door transitieproblemen, de
overgangsfase waarin oude marktpartijen hun positie aangetast zien,
terwijl nieuwe partijen, maar ook consumenten met ongeduld wachten tot ze
de vruchten van de nieuwe ordening kunnen plukken. Het adequaat borgen van
het publiek belang is weerbarstig, temeer daar de afbakening van het
publieke belang door voortschrijdend inzicht een 'bewegend doel' vormt.
Dit onderstreept het belang van het goed en zorgvuldig aansturen en
beheersen van zowel het transitieproces als de verwachtingen hierover.