Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
GRR-2001-1052
datum
09-01-2002

onderwerp
brief inzake de toekomst van het landelijk gebied doorkiesnummer

bijlagen

Groene lijnen naar de toekomst: een verkenning van de veranderende beleidsomgeving in het landelijk gebied

Vooraf Wordt er niet teveel gebouwd in het landelijk gebied? Kunnen gewone burgers daarin nog genieten en kunnen ze er nog komen? Waarom zie ik geen beesten in het landschap? Zijn er over vijf jaar nog wel boeren in Nederland? Dat zijn vragen die menige burger zich stelt wanneer hij of zij het landelijk gebied bezoekt en de grote veranderingen aanschouwt van de afgelopen jaren. Met deze brief wordt een samenhangend beeld getekend van de toekomst van de groene ruimte, wat er thans gebeurt en wat we daar door gericht beleid aan kunnen verbeteren en bijsturen.

Het landelijk gebied is volop in beweging en in de belangstelling. De toekomst van de landbouw, het Europees beleid, de investeringen in het landschap, de druk vanuit de stad en een aantal recente crisissen (MKZ, BSE, dioxine en varkenspest) vragen continu aandacht van radio, tv en schrijvende pers. Met de brief beogen wij: a. een nadere uitwerking te geven van het ruimtelijk beleid voor het landelijk gebied zoals dat in deel 3 van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening is vastgelegd en tevens een aanzet te geven voor een lange termijn visie op de toekomst van het landelijk gebied. Dit als koepel en kader waarbinnen in het Structuurschema Groene Ruimte 2 de ruimtelijke implicaties van het beleid voor het landelijk gebied kunnen worden vastgelegd. Daarnaast als opmaat voor een nieuw regeerakkoord en de ICES-besluitvorming, b. een bijdrage te leveren aan de discussie over het gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid.

Deze brief is toegezegd aan de Tweede Kamer tijdens het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 25 januari 2001. Deze brief sluit aan op recent aan de voorzitter van de Tweede Kamer verzonden kabinetsstandpunten te weten: * Het kabinetsstandpunt inzake het advies van de commissie Herstructurering Melkveehouderij (Kamerstukken II, 2000/2001, 26 729, nr. 45)
* De kabinetsreactie op het rapport van de denkgroep Wijffels (Kamerstukken II, 2000/2001, 26 729, nr. 46) * Het kabinetsstandpunt over de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na uitbreiding van de EU (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 912, nr. 1) * Het kabinetsstandpunt over het EU-structuurbeleid in het perspectief van de uitbreiding (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 913, nr. 1)

In paragraaf 1 van deze brief wordt ingegaan op de hoofdlijnen van beleid en de daarmee samenhangende keuzen, in paragraaf 2 gaan wij in op de Europese context, in paragraaf 3 komen de meest relevante thema's aan de orde en in paragraaf 4 behandelen wij de beleidsagenda voor de toekomst.

datum
09-01-2002

kenmerk
GRR-2001-1052

bijlage

1. Een samenhangend beleid gericht op kwaliteit

Kwaliteit centraal
In het kader van een duurzame ontwikkeling van het platteland zijn de centrale thema's: economische concurrentiekracht, ecologische duurzaamheid, sociale cohesie en culturele identiteit. Het is van belang dat alle vier aspecten worden meegewogen bij de beleidsbepaling. Een leefbaar landelijk gebied vraagt om bevordering van duurzaamheid in brede zin: economisch, ecologisch, sociaal en cultureel.

Het landelijk gebied verandert. De kwaliteit staat onder druk: zowel in economisch, ecologisch als sociaal opzicht. Het landelijk gebied moet vele functies vervullen: het is economische productieruimte, het is een plek om te wonen, te werken en te recreëren en het is een plek om strategische voorraden als natuur, landschap, biodiversiteit, rust en stilte te behouden en te ontwikkelen. Dat is dan ook de reden waarom in het beleid voor het landelijk gebied, o.a. in aansluiting op het kwaliteitsbeleid uit de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening, kwaliteit centraal zal staan. De landschappelijke kwaliteit, de kwaliteit van de natuur maar ook de kwaliteit van agrarische producten en de kwaliteit van de wijze waarop voedsel geproduceerd wordt.

Ook in sociaal en cultureel opzicht verandert het landelijk gebied sterk. Het landelijk gebied is inmiddels de woon- en werkplek van 6 miljoen burgers en 16 miljoen inwoners van Nederland en vele (buitenlandse) toeristen zoeken er regelmatig rust, ruimte en stilte op. Grote delen van het landelijk gebied liggen in de directe omgeving van steden. In deze gebieden neemt de wederzijdse afhankelijkheid tussen stad en land alleen maar toe. Voor een vitale stad mogen natuur en recreatie niet ver weg liggen. En voor een vitaal landelijk gebied zijn stedelijke voorzieningen vaak onmisbaar. Trends als toenemende individualisering, vergroting automobiliteit, stedelingen die in het landelijk gebied gaan wonen, plattelandsbewoners die in de steden werken, hebben grote gevolgen voor sociale netwerken in het landelijk gebied en het aanwezige voorzieningenniveau.

Beleidsopgaven voor de toekomst
Het beleid voor het landelijk gebied zal de komende periode nadrukkelijk gericht zijn op alle inwoners van Nederland: 6 miljoen mensen die leven en werken in het landelijk gebied (waaronder nu nog 95.000 agrarische ondernemers) en de 10 miljoen burgers die leven in de steden en medegebruiker zijn van het landelijk gebied.

De ambities voor het landelijk gebied vragen om het trekken van krachtige lijnen voor de toekomst, waarin duidelijk wordt waar het rijk op wil inzetten. Lijnen die gaan over de ruimte, over de economie (van aanbod naar vraag), over de welvaart en over de cultuur van het landelijk gebied. In die zin sluit deze brief goed aan bij initiatieven zoals die ondernomen zijn door bijvoorbeeld LTO, LLTB, WLTO, de stichting Natuur en Milieu, de ANWB en Natuurmonumenten, die zich nadrukkelijk present hebben gemeld voor een brede discussie over de toekomst van het landelijk gebied. De veranderingen zijn zodanig van omvang dat van een transitie gesproken kan worden die veel inventiviteit van alle betrokkenen zal vergen.

Wij zien in dat dit een zeer ingrijpend proces is dat van de kant van de overheid vraagt om een slagvaardige organisatie en een intensieve dialoog met alle betrokkenen.

Voor het landelijk gebied is bestuurlijke coördinatie van groot belang, immers, het beleid raakt veel beleidsterreinen en niet alleen beleidsterreinen waarvoor LNV primair verantwoordelijk is. Veranderingen kunnen alleen plaats vinden wanneer sprake is van afstemming tussen functies in het landelijk gebied, wanneer sprake is van afstemming binnen ketens (van primaire productie naar consument) en wanneer sprake is van afstemming tussen rijk, provincies en gemeenten, die allemaal voor onderdelen van het beleid verantwoordelijkheid dragen. In het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) hebben de gemeenten, de provincies en het rijk initiatief genomen om de vitalisering van het landelijk gebied gezamenlijk te agenderen. De opgave kan worden vergeleken met het draaien aan de kubus van Rubic. Om één vlak groen te maken, moet je over vele vlakken draaien.

Het is noodzakelijk om het sectorale rijksbeleid om te vormen tot een integraal rijkskader, waarbinnen op gebiedsniveau oplossingen gevonden kunnen worden die recht doen aan de gewenste kwaliteiten. In de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en het Structuurschema Groene Ruimte 2 zijn daartoe belangrijke beleidskeuzes gemaakt. Het departement van LNV zal samen met collega-departementen, provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties een bijdrage leveren aan het nader concretiseren van de rijksinzet voor het landelijk gebied.

Een nieuwe koers in hoofdlijnen
De navolgende punten vormen in hoofdlijnen de belangrijkste strategische keuzen die voor het landelijk gebied zijn gemaakt. Deze punten worden in het vervolg van deze brief verder uitgewerkt. * De groene ruimte is voor iedereen. Het landelijk gebied is een multifunctionele ruimte voor de 16 miljoen inwoners van Nederland. Om dat daadwerkelijk te realiseren kiezen wij voor een heldere beleidsafstemming tussen de verschillende overheidslagen (gemeente, rijk en provincie) en meer afstemming en samenhang op rijksniveau. Onze eerste stap zal zijn de opstelling van een agenda voor het landelijk gebied met inbegrip van de rijksinzet voor het landelijk gebied op doelstellingenniveau. Uitwerking zal in eerste instantie plaatsvinden In het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) waarbij de gemeenten, de provincies en het rijk initiatief genomen hebben om de vitalisering van het landelijk gebied gezamenlijk te agenderen. Intensivering van contacten met andere departementen en verkennende studies op terreinen zoals ICT, veiligheid, mobiliteit zijn daarbij belangrijke bouwstenen.
* Duurzame grondgebonden landbouw hoort bij het landelijk gebied. In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 is het transitieproces beschreven om te komen tot een duurzamere landbouw in 2030. Zoals in de Nota Voedsel en Groen aangegeven heeft landbouw een dubbele functie:
+ de productie van voedsel met zorg voor kwaliteit van de omgeving waarbinnen die productie plaats vindt; + de productie van groene diensten; de landbouw vervult een belangrijke functie bij de zorg voor groene kwaliteit in het Nederlandse cultuurlandschap.
De verdere ontwikkeling van groene diensten is één van onze speerpunten in het Structuurschema Groene Ruimte 2. Daarnaast vraagt de logistieke kant van de landbouw meer aandacht. Bundelen van stromen tussen de primaire productie en de consument en het bereiken van meer doelmatigheid door de totstandkoming van agribusinesscomplexen te stimuleren, krijgen om die reden in het structuurschema meer aandacht dan tot voor kort het geval was. * Wij zetten in op een fundamentele omslag van het Europees landbouwbeleid gericht op
+ landbouw met kwaliteit (voedsel, dierenwelzijn, omgeving) + verbreding van agrarisch ondernemerschap; + verbreding van het beleid voor het landelijk gebied. * De ontwikkeling en verspreiding van kennis en innovatie, gericht op verdere ontwikkeling van het ondernemerschap, opdat de positie van de Nederlandse landbouw ook op langere termijn kan worden veiliggesteld zien we als een belangrijk speerpunt van ons beleid. Hierop wordt in de brief aan de kamer over het innovatiebeleid uitgebreid ingegaan.
* Meer aandacht voor landschap. Met de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie wordt beoogd de dynamiek in de groene ruimte te begeleiden door meer energie te steken in vormgeving, ontwerp en het voorkomen van nadelige effecten. In de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en het Structuurschema Groene Ruimte 2 is dit nader uitgewerkt zowel inhoudelijk als ook organisatorisch. * Een betere benutting van het landelijk gebied voor diverse vormen van recreatie en toerisme. Recreatie en toerisme zullen een herkenbare plaats krijgen binnen het beleid voor het landelijk gebied, het ruimtelijk beleid, het natuurbeleid, het milieubeleid en het waterbeleid. In januari 2002 zullen wij een integraal beleids- en actieprogramma Toerisme en Recreatie aan de 2e Kamer doen toekomen. Dit als uitwerking van de Beleidsbrief Toerisme & Recreatie (kamerstuk 2000-2001, 26419, nr.6 dd. 4 juli 2001). * De acceptatie van de gedachte dat onderwerpen die horen bij sociale cohesie en culturele identiteit een geïntegreerd onderdeel zijn van ontwikkeling van het landelijk gebied. Verkennende onderzoeken op terrein van sociale uitsluiting en de combinatie van arbeid en zorg zijn daarbij onze eerste initiatieven. * De introductie van nieuwe economische dragers, veelal gekoppeld aan vrijkomende bedrijfsgebouwen, waarbij ontwikkelingen zodanig moeten worden ingepast in het landschap dat de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied hierdoor wordt bevorderd. Mogelijkheden zullen worden onderzocht om de ruimte voor ruimte regeling ook buiten de reconstructiegebieden in oost en zuid Nederland toe te passen.
* Een vereenvoudiging van het instrumentarium en dit geschikt maken voor de opgaven van vandaag. Met de nieuwe Subsidieregeling gebiedsgericht beleid en reconstructie concentratiegebieden (SGB) en de met de provincies afgesloten bestuursovereenkomst gebiedsgerichte inrichting landelijk gebied zijn hiervoor de eerste stappen gezet. Deze inzet zal verder geïntensiveerd worden waarbij samenhang tussen economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten gewaarborgd zal worden.

2. De Europese context in beweging

Maatgevend voor de verdere ontwikkeling van het landelijk gebied in Nederland is het Europese kader. Het gaat daarbij niet alleen om het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Evenzeer daarvoor bepalend zijn de Europese structuurfondsen, het Europese veterinaire en fytosanitaire beleid en -regelgeving alsmede het Europese natuur- en milieubeleid en -regelgeving. Dit kader moet het perspectief bieden voor een verdere ontwikkeling van het Nederlands landelijk gebied.

Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat de landelijke gebieden zich in Europa zich in hoge mate van elkaar onderscheiden. Dat betekent dat de Europese kaders voldoende ruimte moeten bieden voor een regionale en nationaal specifieke invulling. Zo verschilt ook de Nederlandse situatie met die van andere landen van Europa. Naast een intensieve en hoog productieve landbouw als een belangrijke economische drager voor het Nederlandse landelijk gebied, zijn er veel andere functies die een plek zoeken in het landelijk gebied.

Binnen de Europese kaders is sprake van een omslag in beleid. Deze omslag biedt kansen en perspectieven voor het beleid voor het landelijk gebied voor de komende jaren. Redenen voor deze omslag zijn de uitbreiding van de Europese Unie, de internationale handelsbetrekkingen in de WTO en het toenemend streven naar een meer maatschappelijk verantwoorde landbouw. Naast het streven naar vermindering van bescherming en ondersteuning van de landbouw wordt meer aandacht gegeven aan de rol die de landbouw speelt bij beheer en het vitaal houden van het landelijk gebied. Het proces van vermindering van de steun en bescherming van de landbouw moet met kracht worden voortgezet. Een geleidelijke vermindering van de directe inkomenstoeslagen is het meest wenselijke instrument om vermindering van de ondersteuning aan de landbouwsector te bereiken en tegelijkertijd de Europese uitgaven beheersbaar te houden. In het recent uitgebrachte kabinetsstandpunt over de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na uitbreiding van de EU is hierop nader ingegaan.

Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Hervorming van het EU-landbouwbeleid, gericht op geleidelijke vermindering van de prijs- en inkomensondersteuning t.b.v. de agrarische productie en op het ontwikkelen van het landelijk gebied, is wenselijk. Naast de steeds hogere eisen die gesteld worden aan de kwaliteit en veiligheid van landbouwproducten, wordt ook steeds meer nadruk gelegd op de wijze waarop deze tot stand komen. Dat betreft onder meer het rekening houden met de belangen van milieu, de natuurlijke omgeving en het welzijn van dieren bij de productie. Dit is niet alleen in Nederland het geval, ook op Europees niveau is er sprake van veranderende voorkeuren. Bij alle verschillen tussen de lidstaten zijn de belangrijkste zorgen toch in de meeste landen gelijk: meer vraag naar kwalitatief goede en veilige producten met een 'plus', gedefinieerd in termen van extra aandacht voor waarden als dierenwelzijn, natuur(lijk), milieu en duidelijkheid over de herkomst van het product. Ook de publieke functie van de landbouw staat steeds meer in de belangstelling. De landbouw bevindt zich wat dat betreft in een spagaat tussen een economisch gezonde en concurrerende bedrijfsvoering en de toenemende eisen die door de consument worden gesteld. Het beleid zal zich minder richten op (bevordering van) de landbouwproductie en zich meer gaat richten op de vitalisering van het landelijk gebied. Daarmee richt het landbouwbeleid zich vooral ook op verbreding van de activiteiten van die agrarische ondernemers. Alternatieve en nieuwe bronnen van inkomens worden belangrijker voor deze ondernemers. Als agrarische ondernemers hebben ze de afgelopen decennia blijk gegeven een hoge mate van innovatie in hun productieprocessen in te willen brengen. Diezelfde innovatieve kracht zal nu benut kunnen worden om nieuwe markten aan te boren, andere diensten te leveren zowel in de publieke sfeer (bijv. natuurbeheer) als in de commerciële sfeer (recreatie, toerisme, zorg, etc.).

Tegen deze achtergrond zijn voor een verdere ontwikkeling van het landelijk gebied de volgende uitgangspunten bij verdere aanpassingen van het beleid van groot belang:

* Maatschappelijk verantwoord ondernemen als norm: nog te vaak worden de ongewenste effecten van de productie naar anderen of naar elders doorgeschoven. Het is duidelijk dat de landbouwsector -zowel het primaire bedrijfsleven als de verwerkende en toeleverende industrie- nieuwe wegen moet inslaan. Uitgangspunt daarvoor moet zijn dat de ondernemer produceert wat de markt vraagt en in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor zijn producten en de manier waarop die zijn voortgebracht. De overheid stelt de kaders waarbinnen dat kan plaatsvinden. Op deze wijze kan de landbouw haar economische functie voor het landelijk gebied ook in de toekomst handhaven.
* Meer markt, meer eigen verantwoordelijkheid: Marktwerking moet bij hervorming van het beleid een leidend principe zijn, zonder de publieke aspecten van voedsel en groen te verwaarlozen. Daarbij speelt mee dat de Nederlandse agrarische sector over het algemeen internationaal een redelijk sterke positie heeft. Sterkere concurrentie en verlaging van de ondersteuning zal daarom in Nederland niet direct leiden tot drastische saneringen in de landbouw. Bovendien valt een belangrijk deel van de Nederlandse landbouw (zeker 50% van de productiewaarde) in het geheel niet onder een Europese steunregeling.
* Integratie: Een belangrijke uitdaging in het toekomstige beleid wordt de sterkere integratie van de nu nog veelal afzonderlijk bekeken pijlers markt- en prijsbeleid, beleid voor het landelijk gebied en voedselveiligheidsbeleid. Er is alle reden deze terreinen veel meer vanuit een geïntegreerde visie te benaderen. Het markt- en prijsbeleid richt zich tot nu toe vooral op het direct steunen van het inkomen van de producent. Gezien de maatschappelijke veranderingen die vragen om een 'andere' landbouwproductie, is het nodig dat het beleid veel meer ingezet wordt om veranderingen te stimuleren door middel van (eenmalige of kortlopende) publieke ondersteuning van investerings- en transitieprojecten. Dit is des te meer van belang daar de noodzaak tot verandering niet altijd direct in de vraag van de consument tot uiting komt. Het beleid zou in de patstelling (burger vraagt veel; consument reageert nog bescheiden; producent zit gevangen tussen kostprijs en nieuwe eisen) een belangrijke rol kunnen spelen, door met name die producten en productiewijzen te bevorderen die wel rekening houden met zaken als duurzaamheid, milieu, natuur en landschap en dierenwelzijn. Uiteraard blijft het streven dat de consument bereid moet zijn extra te betalen voor producten die als gevolg van nieuwe maatschappelijke eisen duurder zijn geworden.

Versterking Europees beleid voor het landelijk gebied Het beleid voor het landelijk gebied is naar zijn aard beter geschikt om ingezet te worden voor het oplossen van specifieke problemen in de landbouw. Dat beleid richt zich reeds op de omschakeling naar een concurrerende landbouw die rekening houdt met de maatschappelijke randvoorwaarden. In dat opzicht is het beleid voor het landelijk gebied meer gericht op de huidige wensen van de samenleving, dan het klassieke landbouwbeleid. Een verschuiving van gelden uit het marktbeleid naar beleid voor het landelijk gebied (2E pijler GLB) ligt in dat perspectief dan ook in de rede. Het wordt bovendien steeds duidelijker dat in EU-kader het beleid voor het landelijk gebied meer en meer gezien wordt als een voorwaarde voor het tot stand brengen van de gewenste hervormingen van het marktbeleid. Dat laat onverlet dat ten aanzien van de langere termijn een discussie gevoerd moet worden over de vraag of voor wat betreft het beleid voor het landelijk gebied niet meer ruimte voor modaliteiten op nationaal niveau gezocht zouden moeten worden. Vanzelfsprekend dient dit in verband met een goed functionerende interne markt en het waarborgen van gelijke concurrentieverhoudingen, te gebeuren binnen duidelijk omschreven Europese beleidskaders. Een dergelijk beleid vertoont overeenkomsten met het huidige structuurbeleid van de EU. Mede daarom is het kabinet van mening dat de hervorming van het EU-landbouwbeleid in samenhang moet worden gezien met hervormingen van het EU-structuurbeleid, waarbij de gesignaleerde knelpunten zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

Thans biedt het Europese kader reeds belangrijke instrumenten op dit terrein, namelijk:
* Cross compliance
Cross compliance biedt de mogelijkheid om de hectare toeslagen en dierpremies te koppelen aan randvoorwaarden op het terrein van natuur en milieu. In Nederland wordt daarvan, op beperkte schaal, gebruik gemaakt. In een inmiddels afgerond IBO-onderzoek naar cross compliance wordt geconstateerd dat de effectiviteit van het instrument beperkt is. Het kabinet zal hierover op korte termijn een standpunt formuleren.

* Modulatie
Met het instrument modulatie kan een deel van de directe EU-inkomenstoeslagen voor agrariërs worden afgeroomd en vervolgens worden ingezet als extra EU-bijdrage ter verbetering van de kwaliteit van het landelijk gebied. Op deze manier kunnen extra EU-middelen beschikbaar komen voor bijvoorbeeld agrarische ondernemers die bepaalde inspanningen verrichten ten behoeve van natuur, milieu of landschap. In de komende periode willen wij de discussie hierover nadrukkelijk met de sector voeren.

* Plattelandsontwikkelingsprogramma
In 2000 is met het Nederlandse Plattelands Ontwikkelingsprogramma een verdere invulling gegeven aan het Europees beleid voor het landelijk gebied. Op basis van de ervaringen van het afgelopen jaar is een versterking van dit programma wenselijk. In de periode tot en met 2006 zal in het Nederlandse
Plattelandsontwikkelingsprogramma een sterkere nadruk liggen, ook wat betreft de inzet van middelen, op het stimuleren van een duurzame land- en tuinbouwsector. Inzet is om de beschikbare middelen uit het POP optimaal in te zetten. Daarbij zal een verdere verschuiving worden aangebracht in de richting van de ondersteuning van de landbouw. Daarnaast staan we een meer integrale en gebiedsgerichte benadering voor. Daarbij lopen we aan tegen de grenzen van de Europese kaders. Wij zullen bezien in hoeverre verruiming van die kaders tot de mogelijkheden behoort.

3. De thema's op de agenda
Duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied is gebaseerd op een samenhangend beleid rond vier centrale thema: economische concurrentiekracht, ecologische duurzaamheid, sociale cohesie en culturele identiteit. Nadat eerst in wordt gegaan op het gebruik van de ruimte worden deze vier thema's nader besproken. Recent heeft een aantal adviesraden aandacht besteed aan het landelijk gebied. Deze adviezen vormen belangrijke bouwstenen voor de maatschappelijke discussie de komende periode over de toekomst van het landelijk gebied. Met name de adviezen van de RLG ('Het belang van samenhang'), de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling ('Ongekende aanknopingspunten') en de Raad voor het Openbaar Bestuur ('De kunst van het overlaten') zijn in dit kader van betekenis

3.1 Het gebruik van de ruimte
Met de totstandkoming van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het Structuurschema Groene Ruimte 2 heeft het rijk de kaders vastgelegd waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het daarin vervatte beleid met betrekking tot de contourenbenadering, de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie en de Nationale en Provinciale Landschappen zijn bepalend voor het beleid van het landelijk gebied.

Het landelijk gebied - het niet verstedelijkte deel van Nederland - staat in zijn huidige vorm onder druk. Er is een grote behoefte aan ruimte voor functies die het huidige landelijk gebied (dus binnen de huidige functies) niet of onvoldoende kan vervullen. De ruimtebehoefte komt met name vanuit de stedelijke omgeving. Het landelijk gebied vervult vele functies voor alle 16 miljoen inwoners van Nederland en is er niet meer alleen voor agrarische productie. Er is behoefte aan meer kwaliteit, kwantiteit en diversiteit vanuit water(beheer) (berging, overlopen t.b.v. veiligheid, peilverhoging), recreatie, natuur, infrastructuur, wonen, leefbaarheid en industrie.

De wederzijdse afhankelijkheid tussen stad en landelijk gebied zal alleen maar verder toenemen. We kunnen en moeten stad en landelijk gebied dan ook niet meer zien als twee gescheiden werelden. Als voorbeeld van deze integratie kan genoemd worden dat door compacter bouwen in de stad de behoefte aan toegankelijk groen buiten de stad sterk toeneemt. De 30 grote steden hebben in dit kader verzocht om ruim 5 miljard voor de realisering van extra natuurgebieden.

Ruimtelijk gezien is de landbouw een belangrijke grondgebruiker in het landelijk gebied. De landbouw zal zich steeds meer oriënteren op de stad, de consumenten en op de zorg voor andere gebruiksvormen (water, recreatie, natuur en landschap). Voor de agrarische ondernemers is een nieuwe rol weggelegd in gebieden waar voedselproductie en de zorg voor de groene ruimte goed te combineren zijn. De hoofdlijnen van het beleid op het gebied van natuur en landschap richten zich op vergelijkbare accenten: het beschermen van kwaliteit, variatie en biodiversiteit, het meekoppelen met water (veiligheid, watervoorraden) en op het welkom heten van de burger, die er voor zijn recreatiebehoefte op is aangewezen. Het recreatiebeleid speelt hier op in en zoekt een plaats binnen (en niet naast) het natuur- en landbouwbeleid. Aldus komen beelden bijeen die ontstaan door te kijken met de ogen van de boer, de burger en de grutto naar het landelijk gebied.

Voldoende schoon water is voor alle functies, zoals landbouw, natuur en recreatie, in het landelijk gebied cruciaal. Water speelt een belangrijke rol bij de beleving van de groene ruimte. Onder meer door bodemdaling, grondwatergebruik en de gegroeide praktijk van de waterhuishouding zijn er in toenemende mate problemen met water in het landelijk gebied: in grote delen van het jaar staat de veiligheid onder druk en doen zich al dan niet plaatselijk (bijna)overstromingen voor. In andere delen van het jaar verdrogen natuurgebieden door een tekort aan schoon water. Als gevolg van de klimaatsverandering zal o.a. de zeespiegel stijgen en zullen de rivierafvoeren extremer worden (zowel hoger als lager). In Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) heeft de regering aangegeven dat deze verandering om een andere aanpak in het waterbeheer vragen. Oplossingen moeten niet alleen in techniek worden gezocht, maar juist ook in de ruimte. Daarmee is water van toenemende invloed op het ruimtegebruik in de groene ruimte. Water zal meer dan voorheen, als een ordenend principe worden gebruikt. Dit betekent een belangrijke accentverschuiving in de richting van een natuurlijker en minder gemanipuleerd watersysteem.

Gericht investeren in bodem en water biedt kansen aan de ontwikkeling van een vitaal natuurlijk systeem. Vergroten, verbinden en een betere milieukwaliteit staan centraal in het natuurbeleid. Door het scheppen van betere condities kan op termijn een nieuwe balans worden gevonden tussen milieu-omstandigheden, het grondgebruik en het voorkomen van levensgemeenschappen.

Van defensief conserveren naar een offensieve kwaliteitstrategie Om de maatschappelijke behoeften in het landelijk gebied beter tot hun recht te laten komen, is een andere ruimtelijke ontwikkelingsstrategie noodzakelijk. Tot nu toe richtte de ruimtelijke ordening zich op het beheersen van de verstedelijking. In feite bestond er zo een coalitie tussen de planologische wens om het buitengebied in esthetische zin open en groen te houden, en de functionele toewijzing van dit gebied aan de voedselproductie. Nu deze functionele druk in belangrijke mate wegvalt, zal ook het uiterlijk van het buitengebied kunnen veranderen. Voor het openhouden van gebieden tussen de steden is de landbouw dus geen vanzelfsprekend meekoppelend belang meer. 1 Daarentegen neemt de betekenis van het landelijk gebied voor de samenleving juist sterk toe. De rol van de landbouw verschuift daarmee van monofunctioneel agrarisch gebruik en daarmee als restpost in ruimtelijke discussies naar multifunctioneel beheer van de groene ruimte.

Multifunctioneel gebruik van de ruimte stelt eisen aan en vraagt aanpassingen van de wijze waarop met name de landbouw wordt bedreven: extensiever en met oog en zorg voor andere gebruiksfuncties. Dit betekent voor de overheid een degelijke organisatie om een dergelijk transitiebeleid vorm te geven en voor de ondernemer veelal een ander bedrijfsplan en een andere bedrijfsvoering.

Openheid, rust, stilte en schoonheid van de groene ruimte zijn van grote betekenis voor mens en dier. Het beschermen van deze kwaliteiten door ongewenste ontwikkelingen te weren en noodzakelijke ontwikkelingen liefdevol te begeleiden, zijn dus belangrijk. De in de nota Natuur voor mensen en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening deel 1 aangekondigde ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie gaat hieraan vorm geven. Deze strategie is vooral bedoeld om nieuwe ontwikkelingen, waarvoor een plaats moet worden gezocht in het landelijk gebied beter vorm te geven, beter in te passen in de omgeving en daaraan ook een kwaliteitsimpuls te koppelen. De uiterlijke verschijningsvorm van het landschap is het gevolg van het ruimtegebruik; in die zin is het landschap levend en voortdurend in ontwikkeling. De landschappelijke inpassing van storende bebouwing kan aldus plaats maken voor mooi en aantrekkelijk bouwen; het cultureel erfgoed van het jaar 2050 wordt immers vandaag aangelegd.

Nederland is qua landschap en grondgebruik divers. Om verbreed beleid voor het landelijk gebied hierin vorm te geven is gebiedsgericht maatwerk nodig. Het verder ontwikkelen van gebiedsgericht beleid is essentieel, niet alleen om goede oplossingen te verkrijgen voor complexe problemen, maar ook om daar elan, draagvlak, een betere koppeling met uitvoering en meer kwaliteit aan te verbinden. In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en in het Structuurschema Groene Ruimte 2 neemt de verdere ontwikkeling van gebiedsgericht beleid een vooraanstaande plaats in. Hierin is het beleid voor Nationale en Provinciale Landschappen uitgewerkt. In deze gebieden wordt ingezet op het aanbrengen van kwaliteit en samenhang door enerzijds bestaande waarden te koesteren en aan de andere kant gericht te investeren in nieuwe ontwikkelingen. De ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie is hierbij behulpzaam.
Daarnaast zal aandacht worden gegeven aan gebieden met een grote achterstandssituatie met betrekking tot economie, ecologie of beleving, of waar vanwege nieuwe ruimtenbehoeften sprake is van een ingrijpende nieuwe inrichtingsopgave. Een gebiedsgerichte aanpak wordt voorbereid ten behoeve van de zandgebieden van oost- en zuid Nederland (reconstructie), de revitalisering van het Westland en de Drentse en Groningse Veenkoloniën. Hierbij zal de samenhang gewaarborgd worden tussen de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten.

3.2 De economische concurrentiekracht

Naast de landbouw dragen ook andere functies in het landelijk gebied fors bij aan het nationaal inkomen. Met name binnen de sector recreatie en toerisme groeit dat al enkele jaren enorm. Ook de dienstensector, de zorg en het midden- en kleinbedrijf zoeken steeds meer een plaats in de groene ruimte. Tezamen bepalen zij de economische vitaliteit, zowel op regionaal- als op nationaal niveau.

Landbouw
In het landelijke gebied heeft de landbouw een economische functie zowel op regionaal als op nationaal niveau. Wereldwijd is Nederland een van de grootste exporteurs van agrarische producten; een positie om trots op te zijn. De landbouw levert bovendien een belangrijke bijdrage aan de openheid en de kwaliteit van het landelijk gebied. Maar, de landbouw maakt thans ook grote veranderingen door als gevolg van nationale en internationale ontwikkelingen. In de kabinetsstandpunten over het rapport van de denkgroep Wijffels en het advies van de Commissie Herstructurering Melkveehouderij is hierop al nader ingegaan.

Kwaliteit landelijk gebied
Ondernemers zien zich derhalve geplaatst voor belangrijke beslissingen in de bedrijfsopzet. In de nota Voedsel en Groen hebben wij reeds uiteengezet dat de landbouw in principe als een normale, economische sector fungeert die producten voortbrengt met een sterke publieke dimensie: voedsel en groen. Agrarische ondernemers hebben derhalve als belangrijkste grondgebruikers in het landelijk gebied de verantwoordelijkheid voor een veilige voedselproductie en een zekere basiskwaliteit van de groene ruimte. De wettelijke vereisten op het gebied van de thema's milieu, meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen, diergezondheid en dierenwelzijn zijn inmiddels als goede landbouwpraktijk (GLP) opgenomen in het POP 2000. Voor de thema's natuur, landschap en waterbeheer is een nadere uitwerking gewenst. Het kabinet wil de verantwoordelijkheid van agrarische ondernemers voor een zekere basiskwaliteit van de groene ruimte op het niveau van vereisten en voorwaarden uit relevante vigerende wet- en regelgeving ook beschrijven. Het kabinet gaat hiertoe de komende periode, in overleg met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, de vereisten en randvoorwaarden uit relevante vigerende wet- en regelgeving op het vlak van natuur, landschap en waterbeheer van rijk, provincie, gemeente, waterschap en/of publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties analyseren op de rechtstreekse doorwerking naar een individuele ondernemer of onderneming. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawet, Boswet, Grondwaterwet, streek- en bestemmingsplannen,
landschapsontwikkelingsplannen, provinciale en gemeentelijke verordeningen, peilbesluiten, waterschapskeur, e.d. Omdat verschillende gebieden verschillende kwaliteiten hebben kan GLP naast generieke componenten ook heel nadrukkelijk gebiedsgerichte componenten bevatten. In kwetsbare en waardevolle gebieden gelden immers andere maatstaven dan elders.
Uiteindelijk zal elke ondernemer voor zijn bedrijf op zijn locatie op eenvoudige wijze zicht moeten kunnen hebben over de maatschappelijke randvoorwaarden waaraan hij is en wordt gehouden. De voorwaarden vanuit het thema agrobiodiversiteit zullen op termijn hieraan kunnen worden toegevoegd. Bij de uiteindelijke besluitvorming over de vraag of en welke randvoorwaarden op het gebied van natuur, landschap, waterbeheer en agrobiodiversiteit in GLP worden opgenomen zullen de aan GLP gekoppelde uitvoerings-, controle- en handhavinglasten expliciet worden betrokken.

Vanuit de Nederlandse beleidsinzet op verschuiving van middelen van het markt- en prijsbeleid naar het plattelandsbeleid zal de betekenis van GLP in de toekomst verder toenemen. Het beschrijven en handhaven van de GLP is namelijk voorwaarde voor Europese cofinanciering in het kader van het subsidiekader voor het plattelandsbeleid. Het niet voldoen aan GLP zal gevolgen hebben voor verleende subsidies.

Grondgebonden landbouw
De grondgebonden landbouw is naast leverancier van primaire producten ook een van de aanbieders van groene diensten, zoals landschapsbeheer, natuurbeheer, instandhouding van cultuur, biodiversiteit en een prettige leefomgeving. De bedrijfsvoering wordt, tot op zekere hoogte, gevoegd naar de natuurlijke mogelijkheden van bodem en water in een bepaald gebied. De ambitie van het Kabinet om de identiteit, kwaliteit en variatie in het landschap te behouden en te versterken, betekent dat de kenmerken van de verschillende landschapstypen van grote invloed zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw in een regio. De eisen aan grondgebonden landbouw verschillen daarom per type gebied.

Het kabinet wil in bepaalde gebieden ambities realiseren die duidelijk verdergaan dan GLP. Dan zal eerst bezien moeten worden of de markt op een andere wijze in deze diensten kan voorzien. Indien dit niet het geval is of kan zijn en de samenleving het toch van belang vindt dat deze kwaliteiten worden gerealiseerd, is er sprake van publieke groene diensten. Deze zullen vooral liggen op het vlak van natuur, landschap en waterbeheer. Ondernemers kunnen overigens ook inspelen op marktgerichte maatschappelijke behoeften in de samenleving zoals recreatie en zorg.

Niet-grondgebonden landbouw
De technologische georiënteerde, intensievere vormen van land- en tuinbouw leveren weliswaar een grotere bijdrage aan de beoogde economische kwaliteit, maar hebben veelal een negatieve impact op de gewenste landschappelijke en ecologische kwaliteit. Op basis van op te stellen gebiedsplannen en conform maatschappelijke wensen en behoeften, zullen deze vormen van land- en tuinbouw steeds meer (moeten) verdwijnen van die delen van het landelijk gebied waar veel waarde wordt gehecht aan de landschappelijke en/of ecologische kwaliteiten. Door de lage mate van grondgebondenheid is deze landbouw wellicht meer op zijn plek op bijvoorbeeld hoogwaardige vestigingslocaties of agribusiness-complexen. Deze ruimtelijk-structurele herschikking van de niet-grondgebonden landbouw vergt een actief stimulerend beleid, dat de markt voor bedrijfslocaties niet verstoort. Het is wel van belang dat dat gebeurt om de discrepantie op te heffen tussen het beschermen van kwaliteit en het houden van ruimte om economisch gezond te kunnen produceren. Dat vergt van het rijk een dubbele inspanning: enerzijds duidelijke kaders scheppen en deze vervolgens ook te handhaven en aan de andere kant een gerichte ondersteuning bij verplaatsing, sanering en landschappelijke inpassing. In dit herstructureringsproces moet ook zorgvuldig rekening worden gehouden met de mobiliteitseffecten. Bedacht moet worden dat binnen het goederenvervoer het aandeel dat agro-gerelateerd is bijzonder groot is. In het Structuurschema Groene Ruimte 2 zijn de ruimtelijke consequenties nader uitgewerkt.

Ondernemerschap in de groene ruimte
De balans in de productie van voedsel, het aanbieden van vermarktbare maatschappelijke diensten en de levering van publieke groene diensten wisselt regionaal in aard en omvang, al naar gelang de keuze van de ondernemer en de mogelijkheden in de verschillende regio's. Alle denkbare perspectieven voor de landbouw zijn ruimtelijk verspreid in Nederland; ze zitten overal en door elkaar heen. Regionale samenwerking kan tot stand komen, waarbij sommige boeren zich in belangrijke mate richten op de zorg voor natuur en landschap en andere zich vrijwel uitsluitend richten op productie. Het is vanzelfsprekend dat de mogelijkheden zich daarbij mede laten richten door de ligging ten opzichte van bijvoorbeeld de EHS en de ligging in rode of groene contouren zoals die in de vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zijn omschreven. In andere delen van het land zullen daarvoor minder goede mogelijkheden zijn. Dit alles vergt een 'nieuw' ondernemerschap, dat begeleiding en ondersteuning behoeft. Ontwikkeling en verspreiding van en toegang tot kennis, ondersteunen van innovatie en bevordering van samenwerking tussen producenten en in de ketens zijn daarbij belangrijke aandachtsvelden.

Recreatie en toerisme
Het economisch belang van recreatie en toerisme is groot, omdat het bijdraagt aan gezondheid en welbevinden van mensen, maar zeker ook omdat binnen deze sectoren sprake is van een grote omzet en daarmee van een forse bijdrage aan de Nederlandse betalingsbalans. Overigens: het uitgaand toerisme is groter dan het inkomend toerisme. Het beleid is dan ook gericht op een betere balans. Investeren in landschapskwaliteit dient derhalve directe en indirecte belangen.

De kwaliteit van het Nederlandse landschap is de bodem onder het recreatiebeleid. Rust, stilte, variatie en schoonheid zijn kenmerken waaraan het landschap moet voldoen om te kunnen voorzien in de behoefte van recreërende mensen. Dit geldt zowel voor de dag- als de verblijfsrecreatie. Daarom zal in die kwaliteit voortdurend moeten worden geïnvesteerd.

Mensen hebben een steeds meer gevarieerd patroon van vrijetijdsbesteding: dynamisch, rust, individueel en collectief, variatie in belevingen. Er ontstaat een 'markt van belevenissen', waarbij verwachtingen en ambities fors worden opgeschroefd. Recreatie, het belang van gezondheid en welzijn, sport, toerisme en cultuur overlappen elkaar hierbij steeds meer. Vrijetijdsbesteding in al zijn facetten wordt in ons werelddeel in toenemende mate niet meer als luxeartikel, maar als een basisbehoefte gevoeld. Om aan deze vraag te voldoen is het van belang beleid en activiteiten op elkaar aan te laten sluiten. Er is een toenemende behoefte aan mogelijkheden om te fietsen, wandelen en varen naar en in het landelijk gebied. Om de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het landelijk gebied te verbeteren dienen de verbindingen tussen de stad en het landelijk gebied en de landelijke routenetwerken versterkt (kwaliteit paden/vaarwegen, oplossen knelpunten, bewegwijzering, aandacht voor kwaliteit omgeving) en uitgebreid te worden. Nederland kent unieke en veelzijdige mogelijkheden voor watersport waarbij zowel het accent kan liggen op sport, natuurbeleving als op cultuurhistorie. De mogelijkheden voor recreatie toervaart en voor recreatie langs de waterkanten kan aanmerkelijk worden verbeterd door investeringen gericht op het oplossen van fysieke knelpunten op de waterwegen en het toegankelijk maken van de oevers.

De recreatieondernemers hebben uiteraard zelf een groot belang bij een aantrekkelijk landelijke gebied. Van hen mag dan ook een actieve bijdrage aan het investeren in en in stand houden van de kwaliteit ervan verwacht worden. Enerzijds door zeker te stellen dat hun eigen bedrijf goed past in de omgeving en geen nadelige gevolgen heeft op het terrein van milieu en natuur en landschap. Daarnaast mag van de recreatieondernemers ook verwacht worden dat ze een actieve bijdrage leveren aan het in stand houden of ontwikkelen van de kwaliteit van de wijdere omgeving, van het gebied waarbinnen dit bedrijf functioneert. Op 4 juli 2001 hebben de Staatssecretarissen van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Economische Zaken u een beleidsbrief over het beleidsveld toerisme en recreatie doen toekomen. Wij hebben in het Structuurschema Groen Ruimte 2 een nadere ruimtelijke concretisering opgenomen.

Bedrijven
Naast de landbouw en de recreatie zijn MKB, kleine ambachtelijke werkgelegenheid, maar ook grotere bedrijven belangrijk voor de economie van het landelijke gebied. Van de werkgelegenheid in het landelijk gebied is ongeveer 10% gekoppeld aan landbouw, ongeveer 25 % aan industrie en ongeveer 65% aan dienstverlening. Deze percentages liggen overal in het landelijk gebied ongeveer gelijk. Voor steeds meer bedrijven vormen de kwaliteiten van het landelijk gebied een argument om zich ergens te vestigen. Dit zowel in de vorm van vestigen in vrijkomende agrarische gebouwen als ook in het vestigen op de bedrijven die in het landelijk gebied zijn gelegen. Juist de ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie en ICT maken het, meer dan vroeger, mogelijk het landelijk gebied als vestigingslocatie op te zoeken.

Verder is de woonfunctie een belangrijke economische drager van het landelijk gebied. De vraag naar landelijk wonen neemt toe. De komst van stedelingen die in het buitengebied willen wonen draagt bij aan de bestedingen (voorzieningen) en aan een breed draagvlak voor het behoud van rust en groen.

Net als van de landbouw- en de recreatieondernemers, mag ook van de andere ondernemers en ook van de bewoners en gebruikers een bijdrage verwacht worden aan de - landschappelijke - kwaliteit van het landelijke gebied. Meer aandacht voor ontwerp en een landschappelijke inpassing van vestigingen is uiteraard een vereiste, maar andere actieve bijdragen liggen ook voor de hand. In het Structuurschema Groene Ruimte 2 is dit nader uitgewerkt.

3.3 De ecologische duurzaamheid
Nederland, de Europese Delta. Vanaf Lobith en Maastricht tot aan de Waddenzee en de Zeeuwse Delta zijn water en natuur op elkaar aangewezen. De verschillende landschappen binnen de Delta zijn uniek in Europa: uiterwaarden, veenweidegebieden, brakke getijdengebieden en (deels afgesloten) zeearmen. Daarom verdienen ze maximale bescherming. Nederland ligt ook op een knooppunt van vogeltrekroutes, waardoor onze natuurgebieden een essentiële schakel vormen in de mondiale bescherming van vogels. Ook de duinen, het getijdengebied en belangrijke delen van de kustzone van de Noordzee zijn internationaal belangrijke ecosystemen. Onder meer onze duingraslanden en duinheide, kalkgraslanden, hoogveen en de veen- en beekdalbossen hebben in Europees verband het predikaat 'prioritaire habitats' gekregen. Het predikaat 'internationaal belangrijk' ging naar onze veenlandschappen, zeekleigebieden, veenkoloniën en droogmakerijen. Droogmakerijen en polders komen vrijwel nergens anders in Europa voor. De polders zijn erg belangrijk als weidevogelgebieden.

Het beschermen en ontwikkelen van die kwaliteiten vergt inspanningen op het gebied van bodem en water (saneren en koesteren), op het gebied van verwerving, inrichting en beheer gericht op de realisering van de EHS en een aantal andere wensen uit de nota NVM en op de (planologische) vormgeving van het landschap (landbouw, wonen, recreatie). In de nota Natuur voor mensen, mensen voor Natuur is ingezet op verbreding van het natuurbeleid, het natuurbewustzijn in de samenleving te vergroten en de samenleving aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid voor natuur en landschap. In onze verstedelijkte samenleving en de waarde die het landelijk gebied heeft is op lange termijn betrokkenheid van belanghebbenden een voorwaarde om draagvlak voor de natuur en het natuurbeleid te houden. Aan bewoners, bezoekers en gebruikers van het landelijk gebied zal een grotere verantwoordelijkheid worden gegeven bij het tot stand brengen van groene kwaliteit.

3.4 De sociale cohesie en culturele identiteit
Sociale cohesie veronderstelt een onderlinge betrokkenheid van bewoners in het landelijk gebied inclusief de dialoog tussen boeren en burgers. Deze betrokkenheid is en kan opnieuw ontstaan door verschillende motieven zoals bijvoorbeeld een levend verenigingsleven, zoektocht naar nieuwe sociale verbanden, afwezigheid van allerlei voorzieningen of gezamenlijke bedreigingen van buiten. In de samenleving gaan steeds nieuwe verbanden o.a. via ontwikkeling rond ICT ontstaan die veel minder plaats en tijd gebonden zijn dan ooit. Allerlei vormen van vrijwilligerswerk is daarbij van wezenlijk belang om de sociale cohesie te behouden en nieuwe vormen te ontwikkelen.

De identiteit van een gebied wordt bepaald door mensen, hun gebruiken, dialecten, het gebruik dat ze maken van de ruimte en het landschap waarbinnen dat plaats vindt. Veel waarde wordt toegekend aan het benutten van kansen om die identiteit te beschermen en te accentueren. Die kansen liggen in de sfeer van zorg voor en onderhoud van gebouwen (restauratieteams van vrijwilligers), het vrijwillig landschapsbeheer (via provinciale stichtingen), het stellen van eisen aan nieuwe bebouwing, het bereikbaar maken van mooie plekken voor recreanten en toeristen (recreatie kan belangrijk zijn voor de ontwikkeling van draagvlak voor investeringen) en het (planologisch) weren van ongewenste ontwikkelingen. Voor bescherming van culturele identiteit is sociale cohesie van belang. De mensen zien hun gebied als een gezamenlijke woning, waarbij men op elkaar kan terugvallen, kan helpen, waar samengewerkt kan worden, waar het verenigingsleven bloeit. De vitaliteit van een gebied wordt door sociale binding bepaald. De mate waarin de eigen leefomgeving vormgegeven kan worden bepaalt de betrokkenheid bij het gebied en bij elkaar, en voedt tegelijkertijd het zelfvertrouwen en het lokale bewustzijn.

Bewoners van dorpen, maar ook andere lokale initiatiefgroepen in het landelijk gebied, zijn vanwege de verbanden die van oudsher op het landelijk gebied aanwezig zijn bereid om te investeren in de kwaliteit van hun leefomgeving. Ze hebben de energie en de belangen, maar vaak ook goede ideeën. Het rijk wil deze initiatieven ondersteunen en daarnaast de bewoners betrekken bij het ontwikkelen van gebiedsgerichte plannen. Daarbij zal worden gebruik gemaakt van de aanbevelingen zoals die recent in het rapport van Wageningen Universiteit zijn gepubliceerd ('Initiatiefgroepen op het landelijk gebied: naar het creëren van koppelingen tussen praktijk en beleid'). Initiatiefgroepen bieden perspectief op de invulling van een nieuwe relatie tussen burger en overheid.

De Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) concludeert, evenals de Raad voor het Landelijk Gebied, dat zowel de omvang van de problematische groepen als de cumulatie van problemen minder groot zijn dan in de stad. Er zijn wel bepaalde kwetsbare groepen in het landelijk gebied die aandacht verdienen: jongeren, ouderen, eenoudergezinnen, arbeidslozen en WAO-ers. Deze groepen vragen specifieke aandacht.

4. De ambities voor de komende 10 jaar - actieplan voor de groene ruimte

4.1 Inzet in EU: omslag van landbouwbeleid naar beleid voor het landelijk gebied
Een belangrijke uitdaging in het toekomstige beleid is de sterkere integratie van de nu nog veelal afzonderlijk bekeken pijlers van het beleid voor het landelijk gebied, markt- en prijsbeleid en voedselveiligheidsbeleid. Een omslag van landbouwbeleid naar beleid voor het landelijk gebied dient daarvoor de markering te zijn. Wil de landbouw de economische kracht voor het landelijk gebied blijven, dan zal de sector bij een verdere hervorming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid en een verdere liberalisering van de wereldhandel nieuwe wegen moeten inslaan. Tegelijkertijd moet worden beseft dat een omslag alleen mogelijk is indien daarvoor voldoende steun binnen de EU is te vinden. In dat verband zal ook het tijdpad van belang zijn. Een versterking van het EU-beleid voor het landelijk gebied stelt de Europese Commissie steeds centraler als voorwaarde voor hervormingen van het landbouwbeleid. Verder is het duidelijk dat de noordelijke lidstaten, waaronder met name Duitsland, Denemarken, Zweden en het VK, een dergelijk omslag voorstaan. Ook Frankrijk stelt zich steeds meer open voor een dergelijke benadering, zij het dat het tijdspad daarbij bepalend is. Hoewel de bestaande financiele kaders nog tot en met 2006 door lopen, acht het kabinet het gewenst de discussie over de toekomstige beleidshervormingen en daarbij behorende budgettaire kaders zo spoedig mogelijk aan te vangen. Dit om wezenlijke problemen in een later stadium te voorkomen. De aangekondigde 'mid-term review' van de Agenda 2000 besluiten is daarvoor naar het oordeel van het Kabinet het gewenste moment.

De Nederlandse inzet zal gericht zijn op een optimale benutting van de reeds bestaande mogelijkheden van het Europees beleid voor het landelijk gebied en een verbreding van de Structuurfondsen, zodat deze beter kunnen worden benut voor de gewenste omslag. De Nederlandse inzet zal voor het Plattelands Ontwikkelingsprogramma gericht zijn op een verbreding van het maatregelenpakket. Zonder exclusiviteit na te streven, zal het pakket van maatregelen meer aan de agrarische ondernemer gerelateerd moeten zijn en ook een verdere verbreding dienen te kennen.

4.2 Investeren in het landelijk gebied
In de nota's Voedsel en Groen en Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur zijn belangrijke ambities voor het landelijk gebied verwoord. Ambities die veel inspanningen vergen en waarbij financiële steun van het Kabinet in een aantal gevallen onontbeerlijk is. Veel ambities op het terrein van een samenhangend beleid waarin kwaliteit centraal staat, zijn uitgewerkt in plannen op hoofdlijnen en voor een aantal van deze plannen is inmiddels geld gereserveerd op de meerjarenbegroting. Inmiddels zijn we weer een slag verder met het concretiseren van de ambities om de leefbaarheid en duurzaamheid van het landelijk gebied te versterken en liggen er plannen op de plank die bij het beschikbaar komen van financiële middelen gerealiseerd kunnen worden. Wat betreft de ruimtelijke aspecten vindt in het Structuurschema Groene Ruimte 2 een verdere operationalisering plaats.

4.3 Ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie
Het landschap staat onder druk in het landelijk gebied. Het beleid is erop gericht dat dynamiek behouden blijft en dat het landelijk gebied geen museum wordt, maar essentiële kenmerken van de verschillende landschappen moeten meer dan tot nu toe gebeurt behouden en verstrekt worden. Daarom kiest het kabinet voor een ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie gericht op de essentiële waarden van de verschillende landschappen. Daarmee wordt vervlakking van het landschap tegengegaan en wordt de diversiteit versterkt.

4.4 Ontwikkelen van een slagvaardig systeem van instrumenten Voor het welslagen van beleid, leidend tot realisering van goede plannen met draagvlak en betrokkenheid in de regio, is gebiedsgericht maatwerk een voorwaarde. Het gebiedsgericht werken neemt binnen het instrumentarium van de toekomst dan ook een centrale plaats in. In de afgelopen jaren is een ingewikkeld systeem van subsidieinstrumenten ontstaan, vooral omdat gedurende een groot aantal jaren het instrumentarium is aangepast en gemodelleerd aan nieuwe vragen en problemen. Daarbij valt een verschuiving te zien van sectoraal naar meer gebiedsgericht. Met de Subsidieregeling gebiedsgericht beleid en reconstructie concentratiegebieden (SGB) is reeds een eerste stap gezet op weg naar bundeling en vereenvoudiging. Wij willen ons samen met collega-departementen en provincies inzetten om de SGB in de komende jaren verder uit te bouwen tot een instrument voor breed gebiedsgericht beleid voor het landelijk gebied . Een voorbeeld hiervan is het budget voor landinrichting, dat hierbinnen een plaats kan krijgen en een stimuleringsimpuls combinatie van arbeid en zorg in het landelijk gebied.
Over de inzet van deze middelen zijn in het sturingsmodel met de provincies reeds belangrijke afspraken gemaakt over de wijze van programmering. Ook de verdere ontwikkeling van gebiedscontracten (BANS) maakt hiervan onderdeel uit. In het Structuurschema Groene Ruimte 2 zijn de contouren van deze structuur verder uitgewerkt. In het landelijk gebied gaat het om meer dan slagvaardige instrumenten gericht op investeren. Strikte uitvoering en handhaving van het wettelijk kader is eveneens een essentiële voorwaarde voor behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.

4.5 Kennisontwikkeling en innovatie stimuleren
Onze keuze voor een vitaal landelijk gebied en een gebiedsgerichte benadering in aanvulling op het generieke beleid stelt andere eisen aan de kennisontwikkeling, de aansturing daarvan en de verspreiding van kennis. Voor een succesvol gebiedenbeleid is een goede toegang tot het kennisdomein noodzakelijk. Duidelijk is dat alle beschreven veranderingen hoge eisen stellen aan het innovatievermogen van alle betrokkenen. De ontwikkeling van het innovatievermogen van de agrarische ondernemers en de wijze waarop zij daarmee invulling geven van hun ondernemerschap is bepalend voor de toekomst van het landelijk gebied. In de brief over het innovatiebeleid voor Voedsel en Groen is hierop nader ingegaan.

4.6 Bestuurlijke coördinatie
Voor het landelijk gebied is bestuurlijke coördinatie van groot belang, immers, het beleid raakt veel beleidsterreinen en niet alleen beleidsterreinen waarvoor LNV primair verantwoordelijk is. Coördinatie heeft betrekking op inhoud, sturing, instrumenten en regelgeving, op afstemming tussen overheden en op samenwerking binnen ketens. In het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) hebben de gemeenten, de provincies en het rijk initiatief genomen om de vitalisering van het landelijk gebied gezamenlijk te agenderen. Op basis van werken in 13 pilots zal dit najaar gezamenlijk worden overlegd waarbij inzet aan de orde is op het verder verhelderen van knelpunten en het zoeken naar oplossingsrichtingen.

Het beleid voor het landelijk gebied kan alleen slagen wanneer alle betrokken departementen samenwerken. Belangrijke partners daarbij zijn de Ministeries van VROM (RO en milieu), VWS (sport, gezondheid, sociaal beleid), BZK(Bans), OCW (onderwijs, cultuurhistorie), VenW (water, wegen), EZ (toerisme, midden- en kleinbedrijf). Wij zullen, gezamenlijk met andere actoren in het landelijk gebied, naast de inzet van de eigen instrumenten op het gebied van voedsel en groen, proberen bruggen te slaan, samenhang te ontwikkelen en ruimte te bieden voor innovatie in brede zin. Door samenwerking te verbeteren kan het resultaat van onze inspanningen aanzienlijk worden vergroot.

4.7 Sociale cohesie en culturele identiteit
De veranderingen in sociaal en cultureel opzicht vragen nadere aandacht. Het landelijk gebied is inmiddels de woon- en werkplek van 6 miljoen burgers en 16 miljoen inwoners van Nederland zoeken er regelmatig rust, ruimte en stilte op.
Dat houdt in dat verbreding van beleid voor het landelijk gebied in de toekomst onder meer ook betrekking zal hebben op bij voorbeeld: * combinaties van arbeid en zorg
* mobiliteit
* armoede en sociale uitsluiting
* veiligheid
* de verhouding tussen overheden en lokale initiatiefgroepen

Voor het nader bepalen van de agenda en de benodigde inzet zijn verkennende onderzoeken gestart op bovengenoemde terreinen. Hierbij zullen de Raad voor het Landelijk Gebied en het Sociaal Cultureel Planbureau betrokken worden.

5. Tenslotte

De in deze brief beschreven inzet t.a.v. het landelijk gebied betekent een grote transitie. Dit zal zijn weerslag hebben in de vormgeving van het landelijk gebied, de functies van het landelijk gebied en in het beleid- en sturingsmodel. Wij zijn er van overtuigd dat deze duurzame strategie onvermijdelijk en noodzakelijk is, willen we ook op de lange termijn de kwaliteit van het landelijk gebied kunnen garanderen.

In de samenleving is een verwijdering en een gebrek aan vertrouwen zichtbaar tussen het agrarisch bedrijfsleven en de overheid. Deze zijn deels het gevolg van botsende belangen op individueel en maatschappelijk gebied. Het gebrek aan vertrouwen wordt ook gevoed doordat het beleid onder invloed van diverse ontwikkelingen stap voor stap is aangescherpt en veranderd in een tempo dat voor sommige individuele bedrijven bij het doen van investeringen veelal niet te volgen is.

Dit type problemen komt niet exclusief voor tussen boeren en overheid. Vergelijkbare tendensen zijn ook waarneembaar in sectoren van welzijn, sport, onderwijs en gezondheidszorg, met name daar waar publieke belangen strijden met individuele belangen in een almaar drukker Nederland. Om deze situatie te verbeteren zal stevig moeten worden geïnvesteerd in communicatie en voorlichting, met name ook door direct betrokkenen nadrukkelijk te betrekken bij veranderingen en te koersen op echt partnership.

Het geven van vorm en inhoud aan verbreed beleid voor het landelijk gebied nu meer dan nodig. Wij willen die uitdaging oppakken, coördineren en, samen met anderen, een heldere visie ontwikkelen die operationeel wordt door aan te haken bij de instrumenten en regelingen die daarvoor beschikbaar zijn.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst

De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

G.H. Faber

1 WRR(1998): 'Ruimtelijke ontwikkelingspolitiek', Advies 53


---