Ministerie van Financien

Persbericht
PERS-2002-015
Den Haag, 16 januari 2002

Antwoorden van de Staatssecretaris van Financiën op vragen van het lid van de Tweede kamer der Staten-Generaal De Vries over de maaltijdenproblematiek

Vragen


1.
Veroorzaakt uw Besluit van 26 oktober 2001, nr. DGB 2001-438 waarbij voor maaltijden verstrekt door werkgevers in een bedrijfskantine - tot tevredenheid van bedrijven en organisaties met een bedrijfskantine - de forfaitaire waardering voor verstrekte maaltijden opnieuw is ingevoerd, een verschil in behandeling ten opzichte van werknemers aan wie werkgevers geen kantinefaciliteiten kunnen bieden?


2.
Onderkent u dat het in vraag 1 bedoelde verschil in behandeling in de praktijk niet goed wordt begrepen, soms ook binnen de kringen van de belastingdienst niet?


3.
Is het u bekend dat uitbreiding van de goedkeuring en aankondiging in het Besluit van 26 oktober tot alle maaltijden die gelijkt te stellen zijn met maaltijden verstrekt via bedrijfkantines, door de fiscale praktijk en werkgeversorganisatie zeer zou worden toegejuicht uit het oogpunt van eenvoud en (nog meer) doelmatigheid?


4.
Bent u bereid dit relatief kleine laatste stapje voor de wetgever, dan een toch wel heel grote sprong voorwaarts voor de uitvoeringspraktijk zou zijn, te zetten, ter vervolmaking van fuw Besluit van 26 oktober 2001?

Antwoorden


1.
In mijn antwoorden op eerdere vragen van mevrouw De Vries heb ik aangegeven dat de bijzondere regeling voor maaltijden in bedrijfskantines bedoeld is om de waardebepaling van deze verstrekkingen in natura te vergemakkelijken. Bij werknemers die geen gebruik maken van kantinefaciliteiten doen zich zulke waarderingsproblemen niet voor. Dit zijn verschillende gevallen, die ook verschillend dienen te worden behandeld.


2.
Uit de reacties uit het bedrijfsleven is mij niet gebleken dat het verschil tussen de uniforme waardering van massaal voorkomende beloningen in natura en het belasten van loon in geld (of in met geld gelijk te stellen waardebonnen) tot het nominale bedrag, niet begrepen zou worden.


3.
Ook zonder de gevraagde uitbreiding geldt de regeling voor maaltijden in bedrijfskantines al voor maaltijden die daarmee kunnen worden gelijkgesteld. In de toelichting op art. 55 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is aangegeven dat de regeling ook geldt als er geen bedrijfskantine is, maar de maaltijd wordt gebruikt in een met een bedrijfskantine op een lijn te stellen ruimte op de plaats waar de arbeid wordt verricht, zoals de vergaderkamer. Het vergoeden van maaltijden in geld of het verstrekken van maaltijdbonnen is, zoals ik hiervoor al heb aangegeven, evenwel niet gelijk te stellen aan het verstrekken van maaltijden in bedrijfskantines.


4.
Als loon in geld of in waardebonnen tot een lager bedrag dan de nominale waarde in aanmerking zou worden genomen, zou een deel van het loon feitelijk worden vrijgesteld. Voor een vrijstelling van vergoedingen voor privé-maaltijden bestaat naar mijn oordeel geen aanleiding. Bovendien zou deze vrijstelling leiden tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling ten opzichte van werknemers die geen maaltijdvergoeding van hun werkgever krijgen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2000 - 2001, Aanhangsel 1649