Ministerie van Buitenlandse Zaken


1 Inleiding

---

In dit rapport wordt de actuele situatie in Rwanda (tot half juni 2000) beschreven en enkele recente ontwikkelingen, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van asielaanvragen en het vaststellen van de mogelijkheid van terugkeer van afgewezen asielzoekers uit dat land.

Het rapport begint met, in hoofdstuk twee, een beschrijving van land, bevolking en geschiedenis, gevolgd door een overzicht van de recente politieke ontwikkelingen, de veiligheidssituatie en de economische achtergronden van de huidige situatie.

Hoofdstuk drie gaat in op de mensenrechtensituatie in Rwanda, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de positie van enkele specifieke groepen.

Vervolgens komen, in hoofdstuk vier, de binnenlandse vestigingsvrijheden aan de orde, evenals het asiel- en terugkeerbeleid van een aantal westerse landen en het beleid van de UNHCR.

Het rapport wordt afgesloten met een samenvatting (hoofdstuk vijf) en een overzicht van de gebruikte openbare bronnen (hoofdstuk zes).

Bij de opstelling van het rapport is gebruik gemaakt van vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse ambassades in de regio en in andere westerse landen, naast de openbare bronnen genoemd in de literatuurlijst.


2 Landeninformatie

---

2.1 Basisgegevens

---
De Republiek Rwanda onderscheidt zich zowel door de geringe oppervlakte als door de hoge bevolkingsdichtheid. Op een oppervlakte van 26.338 km wonen naar schatting 8,08 miljoen mensen (1998), waarvan 500.000 (1997) in de hoofdstad Kigali. In 1994 leidden politiek en etnisch geweld tot de dood van circa 800.000 mensen en de vlucht uit het land van naar schatting twee miljoen mensen. Sindsdien is het grootste deel van de vluchtelingen van 1994 teruggekeerd naar Rwanda, evenals ongeveer 700.000 Tutsi die in de decennia vóór 1994 uit Rwanda naar Uganda gevlucht waren. Vóór de crisis van 1994 bestond de bevolking uit circa 85% Hutu, circa 14% Tutsi en circa 1% Twa.

De officiële talen zijn het Kinyarwanda (een Bantu taal die verwant is aan het Kirundi, de taal van Burundi), het Frans en het Engels (met name gesproken door Tutsi die zijn teruggekeerd uit Uganda).

Het grootste gedeelte van Rwanda is heuvelachtig. In het noordwesten worden de heuvels naar de Virunga bergen toe bergachtiger. Het land ligt net ten zuiden van de evenaar en heeft een tropisch klimaat. Het regenseizoen duurt van half oktober tot begin december, en de belangrijkste oogsten volgen dan in januari. Vervolgens is het droog tot aan de kleinere regens in maart en april, waarna de tweede oogst volgt in juli en augustus.

Ongeveer 75% van het land is geschikt voor landbouw. Een groot deel van het land wordt te intensief bebouwd en bodemuitputting is sinds tientallen jaren een probleem.

In dit hoofdstuk wordt de geschiedenis beschreven tot begin 1999. De recentere ontwikkelingen staan in hoofdstuk 2.3 (Politieke ontwikkelingen).

Samenvatting

Een samenvatting van de geschiedenis van de tweede helft van de vorige eeuw geeft het volgende beeld. In deze periode leidde de strijd om de macht, die voornamelijk langs etnische lijnen tussen Tutsi en Hutu werd uitgevochten, een aantal malen tot heftige botsingen tussen beide bevolkingsgroepen. Dit ging gepaard met massamoorden en grote aantallen, voornamelijk Tutsi, vluchtelingen naar de buurlanden Uganda, Tanzania, Burundi en het toenmalige Zaïre. De belangrijkste botsingen vonden plaats in 1959/1960, 1963/1965 en 1973. In 1990 vielen Tutsi vluchtelingen, onder de naam Rwandan Patriotic Front (RPF), vanuit Uganda Rwanda binnen in een poging om de macht te winnen. Onderhandelingen over een machtsdeling waren gaande, toen in 1994 de zittende Hutu president onder nooit opgehelderde omstandigheden werd vermoord, waarna in een genocide honderdduizenden (voornamelijk Tutsi, maar ook gematigde Hutu) door extremistische Hutu groepen werden vermoord. Uiteindelijk veroverde het RPF militair de macht op de extremistische Hutu groepen. Ongeveer twee miljoen mensen, voornamelijk Hutu, vluchtten naar de Democratische Republiek Congo (DR Congo). Sindsdien is een overgangsregering aan de macht waarin formeel zowel Hutu als Tutsi partijen deelnemen.

In de jaren na 1994 zijn de vluchtelingen grotendeels teruggekeerd naar Rwanda. Sinds de 'tweede rebellie' van augustus 1998 in de DR Congo, waarbij een coalitie van Congolese rebellengroepen met Rwandese en Ugandese steun het bewind van president Kabila omver trachtte te werpen, heeft de strijd tussen het Rwandan Patriotic Army (RPA) en extremistische Hutu groepen zich verplaatst naar de DR Congo.

In het volgende gedeelte wordt deze geschiedenis in meer detail uitgewerkt, waarbij zes perioden worden onderscheiden:


· de prekoloniale periode


· de koloniale periode, waarin de Tutsi minderheid in toenemende mate macht kreeg over het binnenlands bestuur;


· de periode 1961 - juli 1994: de periode van onafhankelijkheid waarin de regering werd geleid door een Hutu president, met een Hutu meerderheid in de regering (1961 - april 1994) gevolgd door de crisis van april tot juli 1994;


· de periode juli 1994 - eind 1996: de overgangsregering bestaande uit een coalitie beheerst door het Rwandan Patriotic Front (RPF), tot aan de 'eerste rebellie' in de DR Congo;


· oktober 1996 - augustus 1998: de 'eerste rebellie' in de DR Congo;

· augustus 1998 - begin 1999: de 'tweede rebellie' in de DR Congo.
Ten slotte worden korte beschrijvingen van de berechting van de daders van de genocide en van de rol van de internationale gemeenschap gegeven.

De prekoloniale periode

De geschiedenis van de mens in Rwanda (en Burundi) is begonnen met de Twa, die als jagers en verzamelaars gedurende duizenden jaren de tropische regenwouden bewoonden. Tussen de vierde en zevende eeuw vestigde een groep Bantu volkeren zich in het gebied, en ontgon het regenwoud voor landbouw. Volgens sommige historici ontwikkelden de Tutsi zich uit deze volkeren als een veebezittende klasse. Andere historici echter menen dat de Tutsi een andere afstamming hebben en zich als veehouders gevestigd hebben in een voornamelijk agrarische Hutu samenleving, waarschijnlijk rond de elfde en twaalfde eeuw.

Een Tutsi koning begon in de vijftiende eeuw Tutsi gebieden te verenigen. Hierop volgde een lange periode van gestage uitbreiding van de monarchie. In 1895 bracht de toenmalige koning het laatste Tutsi gebied onder koninklijke controle. Noch hij noch zijn voorgangers hadden evenwel veel invloed in het noorden, waar de traditionele Hutu leiders hun onafhankelijkheid bewaarden.

De koloniale periode

In de koloniale tijd werden Rwanda en Burundi opgenomen in Duits Oost-Afrika (1899). Duitsland regeerde Rwanda (en Burundi) tot aan zijn nederlaag in de Eerste Wereldoorlog. Vanaf 1920 werd Rwanda, als onderdeel van Ruanda-Urundi, als mandaatgebied van de Volkerenbond en later als Voogdijgebied van de Verenigde Naties (VN) beheerd door België. In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw voerden de koloniale autoriteiten op grote schaal koffieteelt in, evenals belastinginning in geld. Ook stroomlijnden zij het lokale bestuur. Zo voegden zij in 1926 de traditioneel gescheiden besturen over het land, het vee en het leger op iedere 'heuvel' (traditioneel een bestuurlijke eenheid in Rwanda) samen tot één centrale functie, die bijna onveranderlijk naar een Tutsi ging. Hiermee nam de politieke macht van de Tutsi op lokaal niveau aanzienlijk toe, en daarmee de onvrede bij de Hutu.

Vanaf 1950 vonden, bij wijze van proef, beperkte democratische hervormingen plaats. In 1959 stierf de toenmalige (Tutsi) koning en werd opgevolgd door Kigeri V. In hetzelfde jaar richtten de monarchisten de Union Nationale Rwandaise op, terwijl een Hutu leider de Mouvement Démocratique Républicain-PARMEHUTU (MDR-P) oprichtte. Deze politieke veranderingen leidden tot spanningen die zich vertaalden in geweld, met als gevolg duizenden, meest Tutsi, doden en de vlucht van ongeveer 300.000 Tutsi naar Burundi en Uganda. De MDR-P won vervolgens de gemeentelijke verkiezingen van 1960, hetgeen leidde tot nieuwe politiek geïnspireerde etnische moorden en de vlucht van Tutsi.

De periode 1961 - juli 1994

In 1961 wierp de MDR-P de monarchie omver. In 1962 verwierf de republiek volledige onafhankelijkheid. Grégoire Kayibanda werd de eerste president. De parlementaire verkiezingen van 1963 werden gewonnen door de MDR-P.

Invallen door Tutsi vluchtelingen leidden in de jaren 1963-1965 sporadisch tot ernstig geweld tussen de Hutu meerderheid en hun vroegere overheersers, de Tutsi. Tegelijkertijd kwam de macht over de staat in toenemende mate in handen van Hutu uit de centrale provincie Gitarama, waardoor spanningen ontstonden tussen deze Hutu en de traditionele Hutu leiders in het noorden. In 1973 voerde de legerleider generaal-majoor Juvénal Habyarimana, wiens schoonvader een Hutu leider uit Gisenyi in het noorden was, met succes een staatsgreep uit.

De staatsgreep leidde opnieuw tot politiek geweld, met ongeveer 100.000 doden als gevolg. Onder de doden waren prominente aanhangers van de MDR-P maar de meesten waren Tutsi burgers. Tienduizenden Tutsi vluchtten naar Burundi en Uganda.

Habyarimana ontbond het parlement, verbood de MDR-P en richtte de Mouvement Révolutionaire National pour le Développement (MRND) op. In 1978 voerde Habyarimana een burgerbestuur in onder een eenpartijbewind, en in 1981 stelde hij een wetgevende raad in, genaamd de Conseil National de Développement (CND). De macht bleef berusten bij Habyarimana en de MRND.

Tegen het eind van de jaren tachtig nam de roep om democratisering toe. Medeoorzaak vormde de publieke onvrede over het bezuinigingsbeleid van de regering. In 1989 waren de overheidsinkomsten namelijk scherp afgenomen door problemen in de landbouw (bodemdegradatie, daling van de wereldmarktprijs voor koffie), waardoor bezuinigingen noodzakelijk werden. In juli 1990 gaf Habyarimana toe dat hervormingen noodzakelijk waren en in september werd een nationale commissie voor dat doel opgericht.

In oktober 1990 vielen enkele duizenden guerilla's vanuit Uganda Rwanda binnen. Velen van hen waren in Uganda woonachtige Rwandese Tutsi die in de jaren zestig en zeventig uit Rwanda gevlucht waren en zich sindsdien hadden aangesloten bij het National Resistance Army (NRA) van de Ugandese president, Yoweri Museveni. Zij noemden zich het Rwandan Patriotic Front (RPF) of de Inkotanyi. Hun leider werd binnen een maand gedood en opgevolgd door generaal-majoor Paul Kagame. Het conflict duurde voort in 1991 en 1992, en het RPF veroverde grote gebieden in de noordelijke provincies Ruhengeri en Byumba. Duizenden slachtoffers vielen aan beide zijden en honderdduizenden Hutu vluchtten naar het regeringsgebied. In 1993 trok het RPF op naar Kigali en werd het op minder dan 70 km van de stad tegengehouden.

De inval van het RPF droeg bij aan een versnelling van het politieke hervormingsproces. Daarnaast oefende de internationale gemeenschap druk uit. In 1991 boog de Rwandese regering voor de druk en liet meer partijen toe. Tientallen partijen ontstonden, waaronder een vernieuwde MDR. Midden 1992 werd een kabinet gevormd dat was gebaseerd op een brede coalitie met vier oppositiepartijen. De nieuwe premier behoorde tot de MDR, maar de MRND behield de meerderheid (zij het onder de in april 1991 aangenomen naam MRNDD, Mouvement Républicain National pour la Démocratie et le Développement). Habyarimana bleef president. Toenemend uitzicht op een akkoord in de onderhandelingen met het RPF leidde tot politieke spanningen binnen de coalitie.

In augustus 1993 leidden de onderhandelingen tussen de regering en het RPF tot een aantal akkoorden, in Arusha (Tanzania). Overeengekomen werd onder meer dat een overgangsregering gevormd zou worden waarin RPF-leden sleutelposities zouden krijgen, en dat het Rwandese leger en het RPF een nieuw nationaal leger zouden vormen met een ongeveer gelijke bijdrage van beide. Het RPF zou 600 man legeren in Kigali (hetgeen gebeurde in december 1993).

De veiligheidssituatie bleef echter fragiel, met geweldsuitbarstingen in Kigali en Butare. Beide partijen drongen aan op steun vanuit de VN. Op 5 oktober 1993 keurde de VN de oprichting van de UN Assistance Mission to Rwanda (UNAMIR) goed, die uit 2.500 man zou bestaan, met als mandaat onder meer het controleren van de naleving van de wapenstilstand en het bijdragen aan de veiligheid in Kigali.

De uitvoering van de akkoorden van Arusha liep vertraging op, daar zij onaanvaardbaar waren voor machtige facties binnen de MRNDD, die verlies van hun macht vreesden evenals mogelijke vervolging. Eerst op 5 januari 1994 werd Habyarimana benoemd tot president van de overgangsregering. Enkele MRNDD-leden richtten de extreme Hutu partij Coalition pour la Défense de la République (CDR) op. Habyarimana deed zijn uiterste best het CDR opgenomen te krijgen in de overgangsregering, maar alle andere partijen verwierpen deze optie. Tegen april 1994 raakten Habyarimana's mogelijkheden om de installatie van een overgangsregering nog langer tegen te houden, uitgeput. Op 6 april 1994 werd het vliegtuig waarin Habyarimana, samen met de Burundese president Ntaryamira, terugkeerde naar Kigali neergeschoten, waarbij alle inzittenden omkwamen.

Op 7 april 1994, de dag na de moord op Habyarimana, begon de eliminatie van zijn politieke tegenstanders (waaronder gematigde Hutu) en een genocide op Tutsi. Ook werden tien Belgische UNAMIR-leden gedood. Op 21 april waren naar schatting al 250.000 Tutsi gedood. Een week later was ongeveer de helft (350.000 personen) van de Rwandese Tutsi bevolking gedood. In de daarop volgende 2,5 maand ging het doden in langzamer tempo door. Uiteindelijk werd zo'n tweederde van de Tutsi bevolking van Rwanda (500.000 personen) omgebracht. Ook gematigde Hutu die zich tegen de genocide verzetten werden gedood, naar schatting tenminste 200.000 personen. In de twee noordwestelijke provincies, Gisenyi en Ruhengeri, waar Hutu extremisten grote invloed hadden, vonden relatief weinig moordpartijen plaats daar de meeste Tutsi al gevlucht waren.

De genocide werd georganiseerd door de kringen rond de overleden president Habyarimana en was vanaf het begin van de jaren negentig voorbereid door een haatcampagne tegen Tutsi en tegen Hutu politieke tegenstanders, waarbij gebruik werd gemaakt van aanslagen (onder andere door gewapende jongerenvleugels van politieke partijen, zoals de Interahamwe, de militie van Hayarimana's MRNDD) en giftige propaganda (onder meer via de krant Kangura en vanuit de in 1993 opgerichte Radio-Télévision Libre des Milles collines / RTLM). De beslissing de genocide te starten werd genomen door een kleine groep militairen, ambtenaren, politici en zakenmensen , die zich gaandeweg meester maakte van de staatsorganen om mede-organisatoren en -uitvoerders te recruteren, te beginnen met de nationale leiders en de presidentiële garde via de lokale militaire commandanten, politieke en bestuurlijke leiders tot aan soldaten, politieagenten en burgers. Velen werden zo met behulp van bedreigingen en beloften gerecruteerd voor milities als de Interahamwe of voor 'civilian self-defence' groepen. In feite werd de (politieke, bestuurlijke en militaire) organisatie van de staat gebruikt om de genocide uit te voeren.

De VN-Veiligheidsraad was enkele maanden eerder geïnformeerd over de plannen voor de genocide, maar greep niet in. In april 1994 trok de VN haar troepen terug, op 270 man na. Op 8 april vormde zich een nieuwe regering onder leiding van premier Jean Kambanda. De wettigheid van de nieuwe regering werd onmiddellijk aangevochten door het RPF en later door facties van de regeringspartijen.

Het RPF hervatte zijn offensief en trok op naar Kigali. Er waren berichten dat het RPF in zijn opmars wraakacties uitvoerde tegen Hutu burgers. De VN bleek niet in staat voldoende troepen te mobiliseren voor de bescherming van vluchtelingen. Daarop lanceerde de Franse regering in juni 1994 Opération Turquoise, met het humanitaire doel vluchtelingen te beschermen. De Fransen creëerden in de zuidwestelijke driehoek van het land een tijdelijke 'veilige zone' waar inderdaad bescherming werd geboden aan vluchtelingen. Deze operatie had echter ook tot gevolg dat de machtsovername door het RPF vertraagd werd. Onder andere via deze zone zijn zo'n twee miljoen Hutu gevlucht naar (het toenmalige) Zaïre. Ook een groot aantal daders van de genocide wist op deze wijze aan berechting te ontsnappen.

Op 19 juli 1994 nam het RPF de macht over in Kigali. Deze machtsovername maakte een einde aan de genocide, maar niet dan nadat naar schatting 800.000 personen waren gedood en meer dan twee miljoen Rwandezen waren gevlucht naar Zaïre, Tanzania en Burundi.

Pasteur Bizimungu, een Hutu en vooraanstaand lid van het RPF , werd benoemd tot president. Een nieuwe regering van nationale eenheid werd gevormd, met Faustin Twagiramungu (MDR) als premier. De meerderheid van de kabinetszetels werd toegewezen aan RPF-leden. Paul Kagame werd vice-president en tevens minister van Defensie. De overige zetels gingen naar leden van de vier oppositiepartijen die ook in 1992-1994 al deel hadden uitgemaakt van de regering. De nieuwe regering gaf aan dat zij zich zou houden aan de akkoorden van Arusha en zichzelf dan ook beschouwde als overgangsregering. De MRNDD en de CDR werden echter uitgesloten van deelname in de regering vanwege hun aandeel in de genocide. De regering werd in september 1994 erkend door de Europese Unie (EU).

De periode juli 1994 - eind 1996

Samenvattend, in de periode 1994-eind 1996 keerde een groot aantal vluchtelingen naar Rwanda terug, waaronder Rwandezen die vóór 1994 het land ontvlucht waren (met name Tutsi uit Uganda) alsook het grootste deel van de in 1994 gevluchte Rwandese Hutu. Deze laatsten keerden terug ondanks enerzijds intimidatie door ex-FAR en Interahamwe en anderzijds angst voor het Rwandan Patriotic Army (RPA). Leden van het ex-FAR en de Interahamwe hergroepeerden zich in de vluchtelingenkampen in de DR Congo en Tanzania en voerden aanvallen uit op Rwandees grondgebied, waarop het RPA antwoordde met hardhandige tegenaanvallen.

De nieuwe regering riep alle vluchtelingen op terug te keren naar Rwanda en te helpen de economie weer op te bouwen. Ongeveer 700.000 Rwandese Tutsi uit Uganda (gevlucht tussen 1959 - 1973) keerden kort na de machtsovername terug naar Rwanda. De levensomstandigheden van de Hutu vluchtelingen van 1994 in UNHCR-kampen in Zaïre en Tanzania waren zeer slecht. Hulporganisaties brachten langzaam en moeizaam verbetering in de situatie. Vroegere Hutu leiders namen echter de politieke leiding in de kampen over, mede door de distributie van voedsel en onderdak naar zich toe te trekken. Deze leiders weerhielden met behulp van intimidatie en propaganda vele vluchtelingen ervan terug te keren. De angst werd versterkt door berichten over moordpartijen en arrestaties begaan door het RPA tegen teruggekeerden. Militieleden onder de vluchtelingen begonnen zich te hergroeperen en voerden herhaalde aanvallen uit op Rwandees gebied. Het RPA antwoordde met hardhandige tegenaanvallen, waardoor het vele Hutu van zich vervreemdde. Vanaf eind augustus zette de VN 2.500 UNAMIR troepen in, terwijl de Franse troepen zich terugtrokken (uiteindelijk verliet UNAMIR Rwanda op 19 april 1996).

In de eerste maanden na de machtsovername liet het RPF toe dat zijn soldaten op grote schaal ongewapende burgers doodden; schattingen spreken van 30.000 doden. Verreweg het grootste deel van deze moorden was willekeurig tegen burgers gericht en blijkbaar niet gepleegd vanwege enige verdenking van persoonlijke deelname van de slachtoffers aan de genocide van april 1994. Na september 1994 nam het aantal moorden onder internationale druk aanzienlijk af. Begin november meldde het RPF dat het 25 militairen gearresteerd had voor halsmisdrijven (in de loop van 1997 en 1998 werden zes militairen veroordeeld).

Begin 1995 nam de regering een aantal maatregelen om de terugkeer van binnenlands ontheemden uit de vluchtelingenkampen te bewerkstelligen. Het merendeel van de ontruimingen van de kampen verliep rustig. Bij de zeer gewelddadige ontruiming door het RPA van het Kibeho-kamp in Zuid-Rwanda echter verloren duizenden ontheemden het leven.

In augustus 1995 was de veiligheidssituatie in de vluchtelingenkampen langs de Zaïrese grens zo slecht geworden dat de Zaïrese regering overging tot gedwongen repatriatie van ongeveer 15.000 vluchtelingen in enkele dagen. Onder internationale druk stemde Zaïre er vervolgens mee in dat de UNHCR in het vervolg verantwoordelijk zou zijn voor de repatriëring. In 1995 repatrieerde de UNHCR bijna 250.000 Rwandese vluchtelingen uit de buurlanden. Een klein aantal van de teruggekeerden zou volgens berichten zijn gearresteerd in Rwanda op beschuldiging van deelname aan de genocide

Een politieke crisis ontstond in augustus 1995, nadat premier Twagiramungu zijn ontevredenheid had uitgesproken daar zijns inziens de overheid zich in onvoldoende mate hield aan de bepalingen met betrekking tot het delen van de macht, zoals die waren opgenomen in de akkoorden van Arusha. De premier kritiseerde ook het herhaalde gebruik van geweld door de veiligheidstroepen bij de aanpak van het ontheemdenprobleem. Twagiramungu en vier andere ministers werden daarop vervangen, en bij een kabinetswijziging eind augustus 1995 werd Pierre Célestin Rwigyema van de MDR, de vroegere minister van Onderwijs, benoemd als de nieuwe premier. In de nieuwe ministerraad hadden opnieuw vertegenwoordigers van beide etnische groepen en vier politieke partijen (naast het RPF) zitting.

Oktober 1996 - augustus 1998: de 'eerste rebellie' in de DR Congo

Vanaf eind 1996 hielpen troepen uit Rwanda, Uganda en Angola Laurent Kabila, de leider van Zaïrese rebellen, het bewind van Mobutu omver te werpen. Vluchtende ex-FAR/Interahamwe-leden ontketenden in Noordwest-Rwanda een opstand met als doel de macht over Rwanda te heroveren. Deze opstand verliep aanvankelijk in het voordeel van de ex-FAR/Interahamwe.

Reeds vanaf 1995 bereidden ex-FAR/Interahamwe-leden vanuit Zaïre de hervatting van de strijd tegen het RPA voor.

In oktober 1996 steunde het RPA de 'eerste rebellie' in de DR Congo. Rwandese, Ugandese en Angolese troepen hielpen Zaïrese Tutsi en andere opstandelingen, verenigd in de Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo (AFDL) onder leiding van Laurent Kabila, om de Zaïrese regering Mobutu omver te werpen (in mei 1997 vluchtte Mobutu en nam Kabila het presidentschap over). Tijdens de opmars van de opstandelingen in de DR Congo werden de bewoners van de vluchtelingenkampen uiteengejaagd en werden vele ongewapende burgers vermoord, evenals ex-FAR/Interahamwe-leden. Het RPA heeft hierin, naar het schijnt, een belangrijke rol gespeeld. Tussen november 1996 en januari 1997 keerden 1,2 miljoen vluchtelingen gedwongen of vrijwillig terug naar Rwanda, waaronder 30-40.000 ex-FAR/Interahamwe-leden. Daarnaast dwong de Tanzaniaanse overheid vanaf december 1996 500.000 Rwandese vluchtelingen terug te keren. In Rwanda werden de teruggekeerden opgevangen in doorgangskampen. De ex-FAR/Interahamwe-leden onder hen begonnen in het noordwesten van Rwanda (de bakermat van de genocide-ideologie) direct gericht tegenstanders te doden: Tutsi overlevenden, teruggekeerde Tutsi vluchtelingen, Congolese Tutsi die het geweld in de DR Congo ontvlucht waren en Hutu die de ex-Far/Interahamwe weigerden te steunen. In mei 1997, na de val van Mobutu in Zaïre, ontwikkelde deze opstand in Rwanda zich tot een bedreiging voor het Rwandese bewind. De leiders van de opstand waren soldaten van het ex-FAR, die behoorden tot het Armée pour la Libération du Rwanda (ALIR), de gewapende vleugel van het Peuple Armée pour la Libération du Rwanda (PALIR); de manschappen bestonden uit ex-FAR-soldaten, leden van de Interahamwe, vroegere vluchtelingen die waren getraind in de kampen in Zaïre en nieuwe rekruten uit de bevolking van Noordwest-Rwanda.

De strijd tussen milities en leger verliep aanvankelijk in het nadeel van het leger. De milities mengden zich onder de burgerbevolking, die (voor een deel) gedwongen werd met hen samen te werken. Een keiharde aanpak van het leger was het gevolg, waarbij de burgerbevolking niet werd ontzien. Bij de onderdrukking van deze opstand doodden RPA-troepen, net als in de 'eerste rebellie' in de DR Congo, tienduizenden ongewapende burgers. Het geweld joeg zeker 600.000 burgers op de vlucht, die tenminste een half jaar lang rondzwierven.

Eind 1997 echter wijzigde de Rwandese overheid haar strategie in een meer politieke en sociale aanpak, die binnen een jaar de opstand brak. De overheid riep de hulp in van Hutu leiders in het noordwesten voor de nieuwe aanpak: scheiding van militieleden en burgers, hulp aan teruggekeerden en ontheemden, tegengaan van vergelding tegen de duizenden die zich van de milities afkeerden, inschakelen van burgers en lokale leiders tegen de opstandelingen, oprichting en training van local defence forces (LDF; zie ook hoofdstuk 2.4) en met name integratie van ex-FAR-soldaten in het RPA en inzet van deze soldaten in het noordwesten. Ook dwong de regering honderdduizenden burgers zich in kampen, onder toezicht, te vestigen. Deze strategie had als resultaat dat de meeste ex-FAR/Interahamwe milities de DR Congo ingedreven werden.

Augustus 1998 - begin 1999: de 'tweede rebellie' in de DR Congo

Al snel na de machtsovername van Kabila in de DR Congo keerde deze zich tegen zijn bondgenoot Rwanda en begon hij contacten te leggen met de Rwanda vijandig gezinde groepen in het oosten van de DR Congo. Dit leidde in augustus 1998 tot een breuk tussen president Kabila en het RPA, waarop het RPA reageerde met de 'tweede rebellie'. Het conflict met de ex-FAR/Interahamwe verplaatste zich naar de DR Congo. De opstand in Noordwest-Rwanda werd in toenemende mate bedwongen.

Oorspronkelijk speelde het RPA een hoofdrol binnen Kabila's bestuur en leger, maar in 1998 drong president Kabila de macht van het RPA aanzienlijk terug en begon hij samen te werken met Rwandese Hutu milities. Daarop vond de 'tweede rebellie' plaats, vanaf augustus 1998, waarbij Rwandese en Ugandese troepen met Congolese rebellen zich tegen Kabila keerden. Deze coalitie slaagde er niet in Kinshasa in te nemen, doordat Kabila steun kreeg van Angola, Zimbabwe, Namibië, Tsjaad en wellicht Sudan. Wel beheerst de coalitie sindsdien het oosten van de DR Congo.

Het aan Rwandese militairen toegeschreven brute optreden in Oost-Congo leidde tot toenemende anti-Rwandese (met name anti-Tutsi) gevoelens onder de bevolking van Oost-Congo. Dit had ook negatieve gevolgen voor de Banyamulenge, Tutsi die reeds zeer lang in de DR Congo wonen. Ook op de Rwandese Hutu vluchtelingen werd druk uitgeoefend, mede door lokale Congolese autoriteiten, om terug te keren naar Rwanda.

Deze 'tweede rebellie' verstoorde de aanvoerlijnen van de milities in Noordwest-Rwanda. Ook hierdoor nam de strijd tussen RPA en ex-FAR/Interahamwe in dit gebied af en verplaatste deze zich naar de DR Congo.

In Noordwest-Rwanda besloot de regering eind 1998 de bevolking van het noordwesten opnieuw te verplaatsen, ditmaal naar officieel aangewezen 'dorpen' (imidugudu, zie verder onder hoofdstuk 2.3). Dit programma leek er vooral op gericht de kans op een nieuwe opstand te verkleinen.

De opstand in het noordwesten heeft naar schatting 150.000 doden gekost, waarvan slechts enkele duizenden door geweld, de rest door uithongering of ziektes, op een totale bevolking in deze regio van 1,5 miljoen.

Berechting van de daders van de genocide

In februari 1995 besloot de VN Veiligheidsraad tot de instelling van het International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR), te vestigen in Arusha, Tanzania. Het zes leden tellende gerechtshof werd eind juni 1995 geïnstalleerd voor een termijn van vier jaar. Het gerechtshof begon eind november van dat jaar met de eerste processen. In de eerste jaren lag het tempo van de processen echter laag, tot grote frustratie van de Rwandese regering. In april 1998 werd de eerste veroordeling uitgesproken. De samenwerking met de Rwandese rechterlijke macht bleef echter moeizaam en het werk van het ICTR stond ver van de Rwandese bevolking af.

In Rwanda zelf, op nationaal niveau, was begin 1995 het verhoren van 35.000 personen begonnen, maar direct weer opgeschort vanwege gebrek aan fondsen en een totaal ingestort rechtssysteem. Midden 1995 verschenen berichten van zwaar overbevolkte gevangenissen. In december 1996 begonnen de processen, maar in februari 2000 waren slechts ongeveer 2.500 mensen berecht op een totaal aantal genocideverdachten in de gevangenissen van 113.000. Van de berechten zijn 348 mensen ter dood veroordeeld, 730 tot levenslange gevangenisstraf, 818 tot gevangenisstraffen tot twintig jaar en de rest werd vrijgesproken. Slechts 22 van de ter dood veroordeelden zijn ter dood gebracht, publiekelijk in april 1998. De executies brachten enkele duizenden gevangenen ertoe schuld te bekennen in de hoop op strafvermindering, hetgeen een kleiner aantal was dan waarop de overheid gehoopt had. In oktober 1998 maakte de regering bekend, tot grote woede van de verenigingen van overlevenden, dat gevangenen zonder volledig dossier vrijgelaten zouden worden, en sindsdien zijn ongeveer 3.000 gevangenen vrijgelaten.

De rol van de internationale gemeenschap

In december 1997 publiceerde de Belgische Senaat de resultaten van een onderzoek naar de rol van België in Rwanda in 1994. De resultaten waren zeer kritisch over de rol van België en de VN vóór en tijdens de genocide (de Belgische premier bood in april 2000 in Kigali zijn verontschuldigingen aan voor het falen van zijn land tijdens de genocide).

Tijdens bezoeken eind 1997 en begin 1998 erkenden de president van de Verenigde Staten (VS) en de secretaris-generaal van de VN dat de wereld en de VN hadden gefaald tegenover Rwanda.

Het Franse parlement bracht in december 1998 een rapport uit over de periode tussen 1990 en 1994 dat mild was over de Franse rol maar krachtig in zijn kritiek op België, de VS en de VN Veiligheidsraad.

In maart 1999 besloot de VN tot een onderzoek naar de rol van de VN (zie verder onder hoofdstuk 2.3, Politieke ontwikkelingen).

In de afgelopen jaren genoot Rwanda veel steun van de internationale gemeenschap, waaronder ook Nederland. De belangrijkste donoren, de landen van de EU, waren terughoudend in het leveren van kritiek op de mensenrechtensituatie in Rwanda en in het oosten van de DR Congo. De VS had de grootste politieke invloed en steunde de Rwandese regering tot augustus 1998 volledig. De Rwandese inval in de DR Congo in die maand leidde slechts tot beperkte Amerikaanse kritiek.

Staatsinrichting

De huidige Grondwet van Rwanda is in mei 1995 aangenomen door het parlement en is gebaseerd op de grondwet van 1991 (waarin het meerpartijenstelsel werd geïntroduceerd), de akkoorden van Arusha van 1993, de verklaring van het RPF na de overwinning van 1994 en afspraken gemaakt tussen de politieke partijen (met uitsluiting van de MRNDD en de CDR) eind 1994. Formeel is sprake van scheiding van uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht. De regering van nationale eenheid is formeel een overgangsregering en is niet gekozen. Aan het hoofd staat een president, terwijl de premier de dagelijkse leiding heeft en verantwoordelijk is voor de betrekkingen met het parlement. In het overgangsparlement (Assemblée Nationale de Transition), dat 70 leden telt, zijn acht politieke partijen vertegenwoordigd, alsmede het RPA. De zetelverdeling is vastgelegd in de grondwet. Deze leden zijn gekozen door hun eigen partijbesturen. De activiteiten van politieke partijen zijn opgeschort gedurende de overgangsperiode, die oorspronkelijk in juli 1999 zou aflopen, maar in juni 1999 werd verlengd tot 2003.

De centrale overheid benoemt functionarissen op de niveaus van de provincies (préfectures) en gemeenten (communes). In maart 1999 werden voor het eerst in tien jaar lokale verkiezingen (op het niveau van cellule en secteur) gehouden.

De rechterlijke macht is wettelijk onafhankelijk. Het rechterlijke systeem bestaat uit een Hooggerechtshof (Supreme Court), twaalf gerechtshoven van eerste instantie en 143 provinciale rechtbanken. Naast de burgerlijke en strafrechtspraak bestaan er ook militaire rechtbanken.

Politieke ontwikkelingen

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde:

democratisering en machtsdeling;

imidugudu (villagization);

de relatie met de rooms-katholieke kerk;

de ontwikkelingen in de DR Congo.

Democratisering en machtsdeling

Het cruciale dilemma in Rwanda is de angst van de Tutsi minderheid onder de voet gelopen te worden door de Hutu meerderheid, tegenover de historisch gewortelde angst van de Hutu overheerst te worden door een minderheid die de sleutelposities in politiek en leger in handen heeft. Machtsdeling is één van de belangrijkste problemen waarvoor de huidige Rwandese regering zich geplaatst ziet. Een meerpartijenstelsel volgens westers model draagt risico's in zich zoals het risico van partijvorming op etnische basis.

Een tweede uitdaging is decentralisatie. De overcentralisatie in het verleden heeft geleid tot een cultuur van blinde gehoorzaamheid aan het centrale gezag, waardoor een door de staat geleide genocide mogelijk werd gemaakt. Er wordt in het huidige Rwanda een politiek van decentralisatie van overheidstaken gevoerd. In combinatie met de in 1999 gehouden lokale verkiezingen wordt gestreefd naar decentralisatie van verantwoordelijkheid voor de directe levensomstandigheden van burgers naar het laagste bestuurlijke niveau en naar een vorm van democratisering van onderop. Anderzijds is het feit dat zowel de centrale als de gedecentraliseerde overheden gedomineerd worden door het RPF en in toenemende mate niet-RPF-leden uit politieke functies worden verwijderd, een signaal dat de democratisering nog verre van voltooid is.

De strategie van de overheid voor de huidige overgangsfase, die nationale verkiezingen mogelijk moet maken in 2003, omvat de volgende elementen:


· een constitutionele commissie die een brede discussie over de nieuwe grondwet moet entameren;


· een verkiezingsproces dat van beneden naar boven werkt, dat wil zeggen van het kleinste lokale naar het nationale niveau;


· een decentralisatieproces dat beslissingsbevoegdheden voor lokale ontwikkeling bij de lokale autoriteiten moet leggen.

De Commissie voor de Grondwetsherziening is eind december 1999 geïnstalleerd.

Van 29 tot en met 31 maart 2000 zijn er verkiezingen gehouden op de twee laagste administratieve niveaus, de cellule en de secteur. De internationale gemeenschap was over het algemeen positief over deze verkiezingen. Wel toonden sommigen enig voorbehoud ten aanzien van de gebruikte methode van stemmen, waarbij de stemmers zich moesten opstellen achter de kandidaat van hun voorkeur , en als gevolg van berichten over dwang om te gaan stemmen. Overigens is de rol van de verkozenen nog niet geheel duidelijk en zijn nog nauwelijks budgetten gedecentraliseerd naar de lokale niveaus. Later dit jaar zijn verkiezingen voorzien voor de posities van burgemeester en andere gemeentefunctionarissen, waarbij opnieuw geen deelname van politieke partijen is voorzien.

In de loop van 1999 en 2000 heeft een opmerkelijk aantal hoge functionarissen zijn positie verlaten. In 1999 is bijna eenderde van de parlementariërs vervangen, op aantijgingen variërend van deelname aan de genocide, tot corruptie en gebrek aan contact met achterbannen. Ook schorste de regering enkele magistraten, waaronder de president van het hof van cassatie en de leden van het hooggerechtshof.

Op 17 januari 2000 werd de voorzitter van het parlement, Joseph Sebarenzi (Parti Libéral / Tutsi overlevende van de genocide) door het parlement gedwongen af te treden; hij vluchtte naar Uganda en vandaar naar de VS. Onder zijn leiding was het parlement begonnen zijn controlerende taak meer inhoud te geven. In februari 1999 werden vijf ministers vervangen, waaronder de minister van Justitie. In juli 1999 werd de minister van Buitenlandse Zaken ontslagen, gevolgd in oktober door nog drie ministers.

Op 28 februari bood premier Rwigyema (een Hutu van de MDR) zijn ontslag en dat van zijn regering aan. De premier lag al geruime tijd onder vuur vanwege corruptiepraktijken. Hij werd vervangen op 20 maart door zijn, politiek minder invloedrijke, Hutu partijgenoot Bernard Makuza.

Op 4 maart 2000 werd Assiel Kabera, een adviseur van president Bizimungu neergeschoten. Sindsdien is niets nader bekend geworden over de achtergrond van deze moord.

Op 23 maart 2000 zag president Pasteur Bizimungu zich gedwongen af te treden. Pasteur Bizimungu was de enige Hutu die vanaf het begin tot het machtscentrum van de RPF had behoord. Met zijn vertrek zijn alle belangrijke Hutu leiders uit de regering verdwenen. Vice-president Kagame werd door regering en parlement tot zijn opvolger gekozen, en droeg daartoe zijn functie van minister van Defensie over. De huidige regering bestaat uit tien RPF-ministers en uit acht ministers die onafhankelijk zijn of lid van een andere partij.

Waarnemers vrezen in deze reeks aftredingen een concentratie van de macht in de handen van de uit Uganda teruggekeerde, Engelssprekende Tutsi, en een voortgaande uitholling van de etnisch neutrale ideologie van het RPF.

Sinds half 1999 onderkennen de Rwandese autoriteiten een nieuwe bedreiging van de veiligheid: het 'leger van de koning'. Koning Kigeli V, verdreven in 1961, woont tegenwoordig als burger in de VS. De monarchisten zouden zowel Hutu als Tutsi (overlevenden van de genocide) onder hun aanhangers tellen. Redenen voor politiek verzet van Tutsi overlevenden tegen de overheid zijn onder meer onvrede over de trage berechting van genocide-daders, over de corruptie in overheidskringen, over de dominantie van de uit Uganda teruggekeerde Tutsi, en over de oorlog in de DR Congo.

Imidugudu (villagization)

Rwanda bevindt zich midden in een controversieel debat over landverdeling en huisvesting. De druk op het landbouwareaal neemt toe. De overheid heeft daarom een beleid ingevoerd van hergroepering van Rwandezen in dorpen, dat een efficiënter landgebruik beoogt evenals een betere toegang tot basisvoorzieningen.

De terugkeer vanaf 1994 van circa 700.000 'oude' vluchtelingen (gevlucht tussen 1959 - 1973) naar Rwanda creëerde problemen op het gebied van huisvesting en landtoedeling. In de Arusha-akkoorden, en in de grondwet van Rwanda, is opgenomen dat 'oude' vluchtelingen geen recht op restitutie van hun vroegere land hebben, maar elders land krijgen aangeboden. Toch hebben 'oude' vluchtelingen mensen verjaagd van de landerijen die de terugkeerders naar eigen zeggen zo'n vier decennia geleden in bezit hadden gehad. Vanaf 1995 voerde de overheid een beleid uit waarbij teruggekeerde vluchtelingen en binnenlands ontheemden werden hervestigd in dorpen (imidugudu). De problemen werden des te nijpender eind 1996, met de terugkeer van grote aantallen 'nieuwe' vluchtelingen (gevlucht na 1994). Op vele plaatsen moest het land verdeeld worden tussen 'oude' en 'nieuwe' vluchtelingen. Sinds begin 1997 heeft de regering de doelstellingen van het imidugudu-beleid uitgebreid en beoogt dit programma de gehele plattelandsbevolking te hervestigen in dorpen. Dit beleid, met als doelstellingen efficiëntie, veiligheid en verzoening, sluit aan bij de opvatting van de regering dat Rwanda voldoende natuurlijke hulpbronnen heeft om alle Rwandezen, inclusief vluchtelingen, te voeden. In het noordwesten van Rwanda leek het imidugudu-beleid, dat vanaf eind 1998 met harde hand werd uitgevoerd, meer dan elders te zijn ingegeven door overwegingen van veiligheid en te worden uitgevoerd onder dwang (zie ook hoofdstuk 2.1). Tegen april 1999 waren vrijwel alle ongeveer 600.000 ontheemden in het noordwesten hervestigd in imidugudu. Eind 1999 was in het oosten in de préfecture Kibungo 94% en in de préfecture Mutara 60% van de bevolking hervestigd in dorpen, terwijl 40% van de bevolking van préfecture Kigali Rural inmiddels in dorpen woonde. Het programma wordt uitgevoerd met steun van internationale organisaties, waaronder de UNHCR en talrijke niet-gouvernementele organisaties (ngo's).

Ook internationaal zijn de meningen over het imidugudu-beleid verdeeld en bestaat bezorgdheid over mogelijke dwang bij de hervestiging en over mogelijke nadelige gevolgen voor de landbouwproductie. De VN speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten in Rwanda vond in 1999 aanwijzingen voor een verontrustende daling van de voedselproductie. Een jaar later concludeerde hij dat waarschijnlijk enige dwang heeft plaatsgevonden, maar dat het grootste probleem wordt gevormd door gebrek aan voorzieningen. Amnesty International (AI) constateert dat de leefomstandigheden van duizenden families in de dorpen armzalig zijn. Een Nederlandse studie stelde vast dat imidugudu op sommige locaties goed uitwerkt, op andere niet, afhankelijk van de uitgangssituatie (beschikbaarheid land, bevolkingssamenstelling, optreden lokaal bestuur). De hervestiging droeg bij aan de oplossing van een aanzienlijk huisvestingsprobleem (al geldt dit minder voor de hervestiging van de plattelandsbevolking, waarvoor bewoners veelal eerst hun bestaande huis moesten vernietigen). Daarentegen ontbreekt een geïntegreerd beleid op het gebied van vestiging, landverdeling, landbouw en andere economische activiteiten. De aanleg van basisvoorzieningen liep aanzienlijk achter op de bouw van de huizen. Het imidugudu-beleid biedt geen oplossing voor het probleem van het tekort aan land. De hervestiging van mensen ging in vele gevallen gepaard aan herverdeling van land. Critici van de regering vermoedden hierin een verborgen agenda om de uit Uganda teruggekeerde 'oude' vluchtelingen aan land te helpen ten koste van de teruggekeerde 'nieuwe' vluchtelingen. De top down benadering van de overheid op een zo gevoelig terrein als de verdeling van land, voor velen de eerste voorwaarde voor overleven, kan de kiem zaaien voor nieuwe conflicten.

Inmiddels voert de overheid het programma met grotere zorgvuldigheid uit. Deze grotere zorgvuldigheid vertraagt de uitvoering, hetgeen de Rwandese bevolking de kans geeft met het programma bekend te raken en de voordelen ervan op sociaal en economisch terrein te onderkennen.

De relatie met de rooms-katholieke kerk

De rooms-katholieke kerk is een van de machtigste en meest invloedrijke organisaties in Rwanda. Naar schatting 48% (eind 1997) van de inwoners van Rwanda is rooms-katholiek. Het gedrag van vertegenwoordigers van de katholieke kerk in de genocide heeft tot ernstige scheuringen in de samenleving geleid. De betrekkingen tussen de katholieke kerk en het huidige bewind zijn gespannen.

Op 14 april 1999 werd Augustin Misago, de bisschop van Gikongoro gearresteerd nadat oud-president Pasteur Bizimungu hem openlijk beschuldigd had van deelname aan de genocide. Misago is de hoogstgeplaatste katholieke geestelijke die in verband met de genocide is gearresteerd in Rwanda (ten minste drie priesters zijn al ter dood veroordeeld). Zijn proces begon in augustus. Op 9 mei 2000 werd de doodstraf geëist; op 15 juni 2000 werd bisschop Misago vervolgens vrijgesproken. Het proces tegen een zo hooggeplaatst geestelijke als Misago werd door sommigen gezien als een proces tegen de rooms-katholieke kerk. Men vreesde dat het proces het politieke doel heeft de kerk als instituut in diskrediet te brengen. Het Vaticaan heeft zich diep verontwaardigd getoond over de arrestatie. Het ontkent dat de kerk als instituut schuld heeft aan de genocide en stelt dat slechts individuele leden van de kerk schuld kunnen hebben.

Inmiddels zijn de regering en de katholieke kerk overeengekomen geregeld bijeen te komen om te trachten verschillen van mening op te lossen. De betrekkingen lijken zich te verbeteren.

De ontwikkelingen in de DR Congo

Gedurende 1999 en tot op heden handhaafde het Rwandese leger zijn aanwezigheid in het oosten van de DR Congo. De oorlog kwam nauwelijks dichterbij een oplossing. Het Rwandese standpunt is dat Rwandese troepen zullen blijven tot het veiligheidsrisico voor Rwanda, gevormd door de Hutu milities die actief zijn in de DR Congo, kan worden beheerst.

Diplomatieke pogingen om de oorlog te beëindigen leidden in juli 1999 tot het akkoord van Lusaka tussen de bij het conflict betrokken staten en rebellengroepen (RCD-Goma en RCD-Bunia; zie verder). De militaire aspecten van het akkoord hielden onder meer in: een staakt-het-vuren, een gezamenlijke militaire commissie (Joint Military Commission - JMC), een internationale vredesbewarende macht onder de VN, en ontwapening van de gewapende groepen die in Congo vechten onder de vlag van de PALIR (zie ook hoofdstuk 2.1.2, de periode oktober 1996 - augustus 1998). Ook werd vastgelegd dat, tot een algehele politieke oplossing voor het conflict is gevonden, de Congolese rebellengroepen (en dus impliciet hun buitenlandse bondgenoten) het veroverde gebied in Oost-Congo konden behouden. Een maand later plaatsten ook de rebellengroepen hun handtekening onder het akkoord.

Het staakt-het-vuren werd en wordt echter slechts ten dele gerespecteerd.

Een van de grootste problemen voor het bereiken van een akkoord in Lusaka was dat de Congolese rebellen (en daarmee hun buitenlandse bondgenoten) verdeeld waren geraakt. Rwanda steunt sindsdien de Goma-factie van de Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD-Goma) onder leiding van Emile Ilunga, terwijl Uganda de Kisangani-factie van de RCD onder leiding van Ernest Wamba dia Wamba en de Mouvement pour la Libération du Congo onder leiding van Jean-Pierre Bemba steunt. Tussen de facties, en tussen Rwandese en Ugandese troepen, vonden herhaaldelijk gewapende confrontaties plaats, rond Kisangani in mei en augustus 1999, waarna de stad in Rwandese handen kwam. Maanden waren nodig om het hoogopgelopen conflict bij te leggen, uiteindelijk in november 1999. Maar op 5 mei 2000 raakten de twee landen weer slaags rond Kisangani. Eind mei bereikten zij een nieuw akkoord. Beide landen zouden hun troepen grotendeels uit de stad terugtrekken en twaalf MONUC-waarnemers zouden toezicht op de uitvoering houden. Op 5 en 6 juni 2000 kwam het evenwel opnieuw tot een gewapend treffen tussen Rwanda en Uganda. Ondanks een staakt-het-vuren, dat op 8 juni 2000 zou ingaan, duurde de strijd zes dagen. Op 8 juni waren 20 MONUC-waarnemers in Kisangani. De internationale gemeenschap toonde zich ernstig bezorgd over de instabiliteit, die de uitvoering van het akkoord van Lusaka bedreigde en de verhoudingen tussen de voormalige bondgenoten Rwanda en Uganda onder druk zette. Op 16 juni 2000 nam de Veiligheidsraad unaniem een resolutie (1304) aan waarin het optreden van Rwanda en Uganda veroordeeld wordt en hen wordt verzocht de eerste stap te zetten bij de terugtrekking van alle buitenlandse soldaten uit de DR Congo.

Direct na het Akkoord van Lusaka zond de VN negentig verbindingsofficieren naar de regio, deels naar de hoofdsteden van betrokken landen. Inmiddels bevinden zich enkele tientallen (ongewapende) VN-waarnemers van de geplande 500 in de DR Congo. De VN hebben in principe besloten om 5.500 gewapende VN-soldaten (MONUC II) naar Congo te sturen om de waarnemers te beschermen, maar omdat de vijandelijkheden op verschillende plaatsen langs het front aanhouden, stelt de VN de volledige uitvoering vooralsnog uit.

Hoewel de oorlog in eerste instantie om (veiligheids-)politieke redenen wordt gevoerd, heeft hij inmiddels ook trekken van een economische oorlog gekregen, een strijd om de verdeling van de in het oosten van de DR Congo rijkelijk aanwezige natuurlijke hulpbronnen.

In december 1999 waren er, voor het eerst sinds augustus 1998, weer berichten van (drie) aanvallen vanuit de DR Congo, door de PALIR, op locaties in het noordwesten van Rwanda. Deze aanvallen bevestigen dat Rwanda er niet in geslaagd is PALIR-eenheden langs de grens met Rwanda te verjagen. De PALIR-eenheden bevinden zich in Oost-Congo in de Kivu-provincies, een gebied dat vele malen groter is dan Rwanda zelf en onherbergzaam van aard. De situatie aan de grenzen is in het algemeen veilig. De betreffende infiltraties moeten als incidenten worden gezien.

Onderzoek naar de rol van de VN

In december 1999 verscheen het rapport van het onafhankelijke onderzoek naar de rol van de VN tijdens de genocide, opgesteld onder leiding van de voormalige Zweedse premier Carlsson. Het rapport is zeer kritisch over de rol van de VN in deze periode. Na de publicatie van het rapport heeft de secretaris-generaal van de VN in het openbaar zijn berouw uitgesproken.

2.2 Veiligheidssituatie

---
In dit hoofdstuk wordt de veiligheidssituatie in de verschillende gebieden van Rwanda beschreven. Ook wordt een overzicht gegeven van de veiligheidsdiensten (leger, politie, local defence forces) waarover de overheid beschikt, evenals een schatting van de omvang van het gewapende verzet tegen de regering.

Met uitzondering van het noordwesten (de préfectures Gisenyi en Ruhengeri) is de veiligheidssituatie in Rwanda thans in het algemeen goed. In de genoemde préfectures is de situatie, hoewel in het algemeen veilig, door zeer sporadische invallen van Interahamwe vanuit de DR Congo nog steeds niet stabiel. Sinds eind 1999 is er, na een jaar van relatieve rust, een aantal incidenten geweest waarbij slachtoffers zijn gevallen. Volgens persberichten vond nog eind mei 2000 een incident plaats waarbij vijftien doden vielen. Vooral in de buurt van het Parc National des Volcans op de grens met de DR Congo blijft de situatie instabiel en naar verwachting zal dit voorlopig zo blijven, daar zich in het onherbergzame gebied aan de andere kant van de grens nog steeds Interahamwe en ex-Far-soldaten ophouden. Op dit ogenblik is de veiligheid in alle overige gebieden min of meer gewaarborgd, ook in Cyangugu, de andere préfecture die aan de DR Congo grenst. Van het overslaan van geweld vanuit het buurland Burundi is tot op heden niets merkbaar.

De minister van Defensie is verantwoordelijk voor de externe veiligheid en de verdediging van het land, terwijl de binnenlandse veiligheid onder de minister van Binnenlandse Zaken valt. De veiligheidstroepen onder het ministerie van Defensie bestaan uit het RPA. Tot voor kort viel ook de gendarmerie, die grotendeels uit RPA soldaten bestond, onder dit ministerie. Op 9 januari 2000 werd echter bekendgemaakt dat de gendarmerie zou worden ontbonden en dat een nieuwe, 3.500 man sterke, politiemacht zou worden opgericht om de gendarmerie te vervangen. De nieuwe politiemacht zal onder het ministerie van Binnenlandse Zaken vallen. Sommige rekruten voor de nieuwe politie zullen uit de bestaande gendarmerie afkomstig zijn, maar de regering zegt ook anderen te willen rekruteren.

Gewapende burgerlijke local defence forces met beperkte arrestatiebevoegdheden opereren in het gehele land.

Het RPA bestaat naar schatting uit 50.000 man. In 1998 werden ruim 8.000 soldaten gedemobiliseerd, die in 1999-2000 gevolgd moeten worden door nog eens 5.000 soldaten. Hoewel er dus gedemobiliseerd wordt, nemen de netto aantallen militairen door gelijktijdige rekrutering waarschijnlijk weer toe. Daarnaast heeft Rwanda een nationale politiemacht, duizenden gemeentelijke politieagenten, nog eens duizenden leden van local defence forces en burgerpatrouilles die 's nachts in vele dorpen actief zijn. Naast de local defence forces zijn er geen andere milities in Rwanda. Vele overheidswerknemers, studenten en andere burgers hebben leren schieten in zogenaamde solidariteitskampen, en de regering beoogt de meerderheid van de bevolking te trainen in deze kampen. In de afgelopen maanden heeft de Rwandese overheid een beroep gedaan op Rwandezen en sommige buitenlandse inwoners voor een financiële bijdrage voor de veiligheid.

De oorspronkelijke aantallen voormalige FAR soldaten en milities zijn aanzienlijk teruggelopen door verliezen die zij in en sinds 1994 hebben geleden. Sindsdien zijn ongeveer 15.000 voormalige FAR-soldaten opgenomen in het RPA. Naar schatting zijn thans nog tussen de 15.000 en 20.000 strijders actief als opstandelingen tegen de Rwandese overheid. Veelal worden deze opstandelingen Interahamwe genoemd, naar de grootste militie die ten tijde van de genocide actief was. Maar een aanzienlijk aantal van de huidige opstandelingen is kort geleden geworven en heeft noch tot de Interahamwe noch tot het FAR behoord, en heeft dus niet automatisch deelgenomen aan genocide.

In Rwanda heerst een sfeer van betrekkelijke veiligheid. De overheid geeft een hoge prioriteit aan veiligheid en slaagt er in het algemeen in infiltraties van over de grenzen te voorkomen. Enkele incidenten in 1999 dienen als uitzondering beschouwd te worden. De criminaliteit is laag. Het politieke klimaat is niet erg tolerant voor mensen die kritiek hebben op het regerende RPF. Politiek geweld en intimidatie blijven echter beperkt tot incidenten, waarbij naast Hutu ook in toenemende mate Tutsi-overlevenden van de genocide betrokken zijn.

Local defence forces

De historie van de local defence forces gaat tien jaar terug, tot de periode van vóór de genocide toen de regering Habyarimana burgerwachten oprichtte om de soldaten bij te staan tegen invallen van het RPF. Toen de huidige regering in 1994 de macht overnam was er aanvankelijk geen lokale politie. Om in deze leemte te voorzien en ter bescherming tegen resterende genocidale krachten in diverse delen van het land, richtten de autoriteiten opnieuw local defence forces (LDF) op, een soort burgerwachten. In 1995 gaf de minister van Binnenlandse Zaken opdracht deze groepen te ontbinden, zowel omdat inmiddels de reguliere gemeentepolitie weer functioneerde als omdat sommige LDF-leden zich schuldig hadden gemaakt aan misbruik tegen andere burgers. Met de opstand in het noordwesten van 1997-1998 stelde de overheid echter opnieuw de LDF in.

De LDF bestaan uit groepen jongeren (vrijwel alleen jongemannen) die eerst twee à drie maanden lang een training krijgen van soldaten. Zij vallen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Lokaal Bestuur en Sociale Zaken. Zij staan onder het bevel van lokale (burgerlijke) autoriteiten binnen de gemeenten en onder toezicht van een militair officier op het niveau van de préfecture. Er is geen duidelijke taakafbakening met de gemeentepolitie. De LDF-leden wonen thuis en verrichten hun werk zonder betaling. In de meeste gemeenten heeft iedere groep twee of drie vuurwapens, die op een centrale plaats opgeborgen horen te worden. In feite houden sommige LDF-leden de wapens bij zich. In sommige gemeenten hebben de LDF rode uniformen, in andere dragen zij hun eigen kleding.

In sommige gemeenschappen werden 'vrienden van de soldaten' voor de LDF gerekruteerd, jongens die bij gebrek aan werk de soldaten behulpzaam waren geweest. Op andere plaatsen hadden de nieuwe LDF-leden eerder contacten met het RPA gemeden, en sloten zij zich slechts aan onder druk of op bevel van lokale autoriteiten. Op vele plaatsen zijn de leden Tutsi, maar op andere plaatsen werden ook Hutu opgeroepen. De meeste LDF-leden zijn tussen de achttien en dertig jaar oud, maar in sommige gemeenten in het noordwesten, waar de meeste volwassen mannen gedood of afwezig zijn, zijn kinderen van veertien jaar en ouder gedwongen lid te worden (in dit gebied werd het LDF vanaf eind 1997 ingeschakeld om te helpen de ex-Far/Interahamwe-opstand te breken). Op het hoogtepunt van de opstand in het noordwesten (eerste helft 1998) hielpen LDF-leden als verkenners de RPA-soldaten. Sinds het begin van de tweede rebellie in de DR Congo zijn sommigen meegestuurd met de soldaten om te vechten, veelal tegen hun wil.

In oktober 1999 waren ongeveer vijfduizend LDF-leden getraind, en sindsdien zijn naar schatting nog duizenden toegevoegd. Iedere gemeente in het noordwesten had op dat moment tussen de 150 en 250 LDF-leden. Op verschillende momenten, bijvoorbeeld in februari 2000, zijn nieuwe leden gerekruteerd.

In theorie zijn de LDF opgericht om hun gemeenten te beschermen, maar in rapportages van mensenrechtenorganisaties worden veelvuldig gevallen beschreven van misbruik van geweld en banditisme door LDF-leden. In sommige gemeenten zijn LDF-leden die misbruik maakten van hun positie snel tot de orde geroepen, soms doordat zij een afranseling kregen op een militaire post, soms door ontslag uit de LDF en in de ernstigste gevallen door arrestatie. Maar waar lokale besturen volledig achter de LDF staan of zelf geïntimideerd zijn door de LDF worden klachten van de bevolking genegeerd.

De speciale vertegenwoordiger van de VN voor de mensenrechten in Rwanda waarschuwt de Rwandese regering tegen de gevaren van een burgermilitie die onvoldoende ter verantwoording wordt geroepen voor misbruik.

2.3 Sociaal-economische situatie

---
Weinigen betwisten dat een tekort aan landbouwgrond een van de diepere oorzaken was van de oorlog en de genocide van 1990 tot 1994. Het landbouwland van Rwanda is in de loop der generaties versnipperd geraakt tot een punt waarop het nauwelijks nog productief is. De bevolking van Rwanda zal naar verwachting groeien tot tien miljoen in 2005. En Rwanda heeft nauwelijks andere natuurlijke hulpbronnen. De landbouw en de verwerkende industrie maken ruim de helft van het nationaal product uit. Thee en koffie leveren 90% van de exportinkomsten. De dienstensector (met name handel en toerisme) draagt 34% bij aan het nationaal product.

Rwanda staat op de 164e plaats van de 174 landen op de Human Development Index (HDI), de internationaal aanvaarde indicator voor de sociaal-economische ontwikkeling van een land. De armoede in Rwanda is groot, mede veroorzaakt door de oorlog en de genocide van 1990-1994. Ook de opstand in het noordwesten had economische gevolgen, daar het noordwesten de graanschuur van Rwanda vormt. Naar schatting 70% van de bevolking leeft onder de armoedegrens, vooral als gevolg van de lage productiviteit in de landbouw. De werkloosheid onder ongeschoolde jongeren is groot. Naar schatting een miljoen van hen is zonder werk en dit aantal groeit jaarlijks met honderdduizend. Werkgelegenheid in de formele en informele sector is beperkt voor deze groep. Mede als gevolg van de burgeroorlog lijden alle onderwijsniveaus onder gebrek aan gekwalificeerde docenten, beperkte toegang tot onderwijs, ontoereikende lesmaterialen en verouderde curricula.

Economische problemen liggen mede ten grondslag aan een groot deel van de politieke en etnische spanningen in de Rwandese maatschappij. De Hutu vrezen economische marginalisering. Te denken valt aan de problemen rond landverdeling en huisvesting (zie hoofdstuk 2.3 imidugudu). Terugkerende Hutu durven veelal hun bezit niet terug te eisen uit angst te worden aangegeven als daders van de genocide. Vele uit Uganda terugkerende goed opgeleide Tutsi trokken naar Kigali, namen daar huizen (van gevluchte Hutu) in bezit en trokken de meer verstedelijkte geldeconomie naar zich toe, daarmee de sociale klassenverdeling van de koloniale tijd herhalend.

De kosten van de oorlog in de DR Congo lijken slechts beperkt negatieve gevolgen te hebben voor de Rwandese economie, waarschijnlijk doordat deze oorlog grotendeels gefinancierd wordt met opbrengsten uit de DR Congo zelf.

De laatste jaren maakte Rwanda economisch een inhaalslag na de volledige ineenstorting in 1994. De economie draait nu op ongeveer 90% van het niveau van vóór de genocide, waarbij aangetekend moet worden dat dit niveau gekenmerkt werd door een wijdverbreide armoede. Na aanvankelijk hoge groeicijfers, vlakt de groei nu af op vijf à zes procent per jaar. Rwanda voert een macro-economisch beleid dat in overeenstemming is met de afspraken die het heeft gemaakt met de internationale financiële instellingen (Internationaal Monetair Fonds en Wereldbank). Deze zijn dan ook tevreden over de samenwerking. Rwanda hoopt op middellange termijn te kwalificeren voor een aanzienlijke kwijtschelding van buitenlandse schulden onder het zogenaamde Highly Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief. Een Nationale Armoedebestrijdings-Strategie is in voorbereiding; ook zijn er plannen voor beroepsopleidingen en het vergroten van de werkgelegenheid in de particuliere sector. Veel prioriteit wordt gegeven aan onderwijs, capaciteitsopbouw van de overheidsdiensten, vrouwen en ontwikkeling, gezondheidszorg en de preventie van HIV/AIDS (ook in Rwanda een probleem van aanzienlijke omvang).

2.4Verzoening

---
Een oud-voorzitter van de Zuid-Afrikaanse Commissie voor Waarheid en Verzoening wees er in 1999 op dat het proces van verzoening in Rwanda nog verre van voltooid is. Hij baseerde zich daarbij onder meer op de volgende constateringen:


· de aanhoudende vijandschap en vergeldingsacties tussen de huidige en de voorgaande regeringen en hun aanhangers;


· het feit dat de Rwandese regering niet in staat is binnen een redelijke termijn alle verantwoordelijken te berechten via het traditionele rechtssysteem. Pogingen daartoe hebben geleid tot een toename van de schendingen van de mensenrechten, woede, en wantrouwen in het systeem bij zowel slachtoffers als beschuldigden (zie onder hoofdstuk 3.3.5);


· de propaganda die door het voormalige Hutu leiderschap wordt verspreid, waarin de genocide wordt ontkend en de schuld voor alle geweld bij de slachtoffers wordt gelegd;


· de huidige politieke marginalisering van de Hutu;

· de economische marginalisering van de Hutu. Sinds 1994 hebben conflicten over bezit (huizen, landbouwgrond) zich ontpopt tot een belangrijke bron van spanning in Rwanda. Terugkerende Hutu durven veelal hun bezit niet terug te eisen uit angst te worden aangegeven als daders van de genocide. Het imidugudu-beleid wordt door velen ervaren als een bevoorrechting van de teruggekeerde Tutsi. Uit Uganda terugkerende Tutsi namen veelal huizen (van gevluchte Hutu) in de stad in bezit en trokken de meer verstedelijkte geldeconomie naar zich toe.

In de huidige situatie kan aan deze constateringen de recente onvrede onder de Tutsi overlevenden van de genocide worden toegevoegd.

In 1999 heeft de regering een National Unity and Reconciliation Commission ingesteld. Deze Commissie is begonnen consultaties door het gehele land te houden over onderwerpen die te maken hebben met het samenleven van de verschillende groepen. De Commissie zoekt naar een gemeenschappelijke analyse van problemen en oplossingen voor alle Rwandezen. Het meest vernieuwende in haar mandaat is wellicht het toetsen van alle regeringsprogramma's op de effecten voor de vrede, verzoening en nationale eenheid.

2.5 Samenvatting

---
Van 1990-1994 voerde het Rwandan Patriotic Front vanuit Uganda in Rwanda oorlog tegen het Rwandese leger. De onopgehelderde moord op de Hutu president Habyarimana op 6 april 1994 werd gevolgd door de eliminatie van zijn politieke tegenstanders (waaronder gematigde Hutu) en een genocide op de Tutsi, waarbij naar schatting 800.000 mensen het leven lieten. In juli 1994 nam het RPF de macht in Kigali over en maakte zo een einde aan de genocide. Eind 1996 ontketenden ex-FAR/Interahamwe een opstand in Noordwest-Rwanda met als doel het RPF te verdrijven. In de tweede helft van 1998 werd deze opstand door het RPF bedwongen, waarbij de ex-FAR/Interahamwe de DR Congo in gedreven werden.

Gedurende 1999 en tot op heden handhaafde het Rwandese leger zijn aanwezigheid in het oosten van de DR Congo. De oorlog in de DR Congo kwam nauwelijks dichterbij een oplossing. Het Rwandese standpunt is dat Rwandese troepen zullen blijven tot het veiligheidsrisico voor Rwanda, gevormd door de Hutu milities actief in de DR Congo, kan worden beheerst.

Het cruciale dilemma in Rwanda is de angst van de Tutsi minderheid onder de voet gelopen te worden door de Hutu meerderheid, tegenover de historisch gewortelde angst van de Hutu overheerst te worden door een minderheid die de sleutelposities in politiek en leger in handen heeft. Machtsdeling is dan ook één van de belangrijkste problemen waarvoor de huidige Rwandese regering zich geplaatst ziet.

Er wordt in het huidige Rwanda een politiek van decentralisatie van overheidstaken gevoerd. In combinatie met de in 1999 gehouden lokale verkiezingen wordt gestreefd naar decentralisatie van verantwoordelijkheid voor de directe levensomstandigheden van burgers naar het laagste bestuurlijke niveau en naar een vorm van democratisering van onderop. Anderzijds is het feit dat zowel de centrale als de gedecentraliseerde overheden gedomineerd worden door het RPF en in toenemende mate niet-RPF-leden uit politieke functies worden verwijderd, een signaal dat de democratisering nog verre van voltooid is. Ook het proces van verzoening is in Rwanda nog verre van voltooid.

In de Rwandese samenleving bestaan meer scheidslijnen dan de etnische, en de Hutu en Tutsi bevolkingsgroepen zijn dan ook geen monolithische blokken. Naast etnische zijn er van oudsher sociale en politieke scheidslijnen, en sinds 1994 is daar een scheidslijn naar taal en cultuur bijgekomen.

De Tutsi hebben in het algemeen meer invloed in de politiek en de (moderne) economie. Sinds 1994 heeft een zekere politieke en economische marginalisatie van de, in meerderheid agrarische, Hutu plaatsgevonden.

Binnen de Tutsi kunnen de overlevenden van de genocide worden onderscheiden van de uit Uganda teruggekeerde (inmiddels engelstalige) 'oude' vluchtelingen. Binnen de Hutu gemeenschap kunnen onder meer worden onderscheiden de politiek gematigden en de extremisten, veelal aangeduid als ex-Far/Interahamwe.

De laatste groep bevindt zich inmiddels grotendeels buiten het land, namelijk in de DR Congo.

Rwanda bevindt zich midden in een controversieel debat over landverdeling en huisvesting. In Rwanda en internationaal zijn de meningen over het imidugudu-beleid verdeeld en bestaat bezorgdheid over dwang bij de hervestiging en over mogelijke nadelige gevolgen voor de landbouwproductie. Rwandese critici van de regering vermoeden in dit beleid een verborgen agenda om de uit Uganda teruggekeerde 'oude' vluchtelingen aan land te helpen ten koste van de teruggekeerde 'nieuwe' vluchtelingen.

De veiligheidssituatie in Rwanda is thans in het algemeen goed. In het noordwesten is de situatie, hoewel in het algemeen veilig, door zeer sporadische invallen van Interahamwe vanuit de DR Congo, nog steeds niet geheel stabiel. In het land heerst een sfeer van betrekkelijke veiligheid. De overheid geeft een hoge prioriteit aan veiligheid en slaagt er in het algemeen in infiltraties van over de grenzen te voorkomen. Enkele incidenten in 1999 dienen als uitzondering beschouwd te worden. De criminaliteit is laag.

De overheid beschikt over verschillende veiligheidsdiensten: het leger, de politie en de local defence forces (LDF). De LDF bestaan uit groepen militair getrainde jongeren onder het bevel van het gemeentebestuur en onder toezicht van een militair officier op het niveau van de préfecture. Er is geen duidelijke taakafbakening met de gemeentepolitie. In theorie zijn de LDF opgericht om hun gemeenten te beschermen, maar in rapportages van mensenrechtenorganisaties worden veelvuldig gevallen beschreven van misbruik van geweld en banditisme door LDF-leden.

Economische problemen liggen mede ten grondslag aan een groot deel van de politieke en etnische spanningen in de Rwandese maatschappij. De armoede in Rwanda is groot en het economische potentieel beperkt. De Hutu vrezen economische marginalisering. De laatste jaren maakte Rwanda een economische inhaalslag na de volledige ineenstorting in 1994. De economie draait nu op ongeveer 90% van het niveau van vóór de genocide (toen overigens de armoede ook al wijdverbreid was).


3 Mensenrechten

---

3.1 Waarborgen

---
De huidige grondwet van Rwanda wordt aangeduid met de term Loi Fondamentale de la République rwandaise. Deze wet, die in mei 1995 werd aangenomen door het parlement, is gebaseerd op de grondwet van 1991 (waarin het meerpartijenstelsel werd geïntroduceerd), de akkoorden van Arusha van 1993, de verklaring van het RPF na de overwinning van 1994 en afspraken gemaakt tussen de politieke partijen (met uitsluiting van de MRNDD en de CDR) eind 1994. Zij is gebaseerd op de algemene principes van de rechtsstaat, de nationale eenheid, het pluralisme en het respect voor de rechten van de mens. In de Loi Fondamentale zijn beschikkingen opgenomen die de gelijkheid van alle burgers bevestigen, evenals de noodzaak de grondrechten van individuen te respecteren, zoals die vastgelegd zijn in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in het Afrikaans Handvest voor de Rechten van de Mens en van de Volkeren. Ook erkent de Wet het recht van de Rwandese vluchtelingen terug te keren naar hun land. Vluchtelingen die Rwanda tien jaar of langer geleden ontvlucht zijn of hun nakomelingen zullen bij terugkeer niet hun vroegere bezittingen terugkrijgen, maar elders land aangeboden krijgen van de regering. De Wet neemt de bepalingen van de Arusha-akkoorden over die de democratische ontwikkeling in Rwanda vorm moeten geven.

Als onderdeel van de strategie van de overheid voor de huidige overgangsfase is eind december 1999 de Commissie voor de Grondwetsherziening geïnstalleerd.

Aan het eind van de genocide, in juli 1994, heerste in Rwanda een cultuur van straffeloosheid en was de rechtspraak geheel vernietigd. Beëindiging van de cultuur van straffeloosheid en berechting van de daders van de genocide werden van doorslaggevend belang geacht om het verleden te kunnen verwerken en de toekomst vorm te geven.

Het rechtssysteem is sindsdien van de grond af opgebouwd. Nieuwe wetgeving is ingevoerd. De meeste aandacht ging uit naar de berechting van de genocidedaders. Hoewel op dit punt veel is bereikt, blijkt het rechtssysteem niet in staat alle verdachten binnen een redelijke termijn te berechten. Daarom overweegt de regering op korte termijn nieuwe wetgeving in te voeren die een aangepaste vorm van traditionele rechtspraak, gacaca geheten, mogelijk maakt.

Wetgeving voor de opbouw van een rechtssysteem

Alle juridische instituties voorzien in de Arusha-akkoorden zijn inmiddels opgericht. Een wet van juni 1996 regelt de oprichting van het Hooggerechtshof, het Hof van Beroep, de Raad van State, de Rekenkamer en het Constitutionele Hof. Een wet van april 1997 legt de oprichting van een onafhankelijke orde van advocaten vast. Een andere wet betrof de organisatie van het militaire rechtssysteem. Ontwerpwetten zijn in voorbereiding op het gebied van notarieel recht, arbeidsrecht, handelsrecht, et cetera.

Wetgeving ter berechting van genocideverdachten

Op 30 augustus 1996 werd een wet (loi organique) aangenomen met betrekking tot vervolging op grond van genocide en misdaden tegen de menselijkheid. De wet beslaat misdrijven gepleegd tussen 1 januari 1990 en 31 december 1994. De wet onderscheidt vier categorieën verdachten:

Categorie 1: degenen die verantwoordelijk waren voor planning van en het aanzetten tot de genocide en massamoorden;

Categorie 2: de uitvoerders van de genocide, dat wil zeggen degenen die gemoord hebben;

Categorie 3: degenen die verwond hebben zonder te doden;

Categorie 4: degenen die geplunderd en vernield hebben.

In alle categorieën zijn de op te leggen straffen lichter dan voor vergelijkbare misdaden onder het gewone wetboek van strafrecht, met uitzondering van categorie 1 waar de doodstraf kan worden opgelegd. De procureur-generaal publiceert een lijst van de beschuldigden in categorie 1.

De wet kent ook een procedure voor schuldbekentenis. Verdachten kunnen in de onderzoeksfase schuld bekennen; als de openbare aanklager de bekentenis accepteert heeft de verdachte recht op strafvermindering. Van deze procedure zijn degenen uitgezonderd die op de officiële lijst van categorie
1-verdachten staan.


Binnen de twaalf districtsgerechtshoven (op het niveau van de préfecture) zijn één of enkele speciale rechtbanken, elk geleid door drie rechters, opgericht om uitsluitend genocidegevallen te behandelen.

Het recht van beroep is beperkt tot gevallen van ernstige feitelijke of procedurefouten. De beroepsprocedure is schriftelijk.

Verdachten hebben recht op een advocaat, maar de staat is niet verantwoordelijk voor de kosten van rechtsbijstand.

Een andere wet, aangenomen op 8 september 1996, heeft de maximaal toegestane duur van het voorarrest verruimd. De detentie van allen die op dat moment in voorarrest zaten moest eind 1997 gelegaliseerd zijn. Deze wet was noodzakelijk daar al 40.000 mensen gearresteerd waren voordat de eerste juridische inspecteurs aan het werk gingen. Vergelijkbare wetgeving is toegestaan in uitzonderlijke omstandigheden onder het Internationaal Convenant voor Burger- en Politieke Rechten. In december 1997 werd deze periode verlengd tot eind 1999, waarna in december 1999 een verdere verlenging tot 30 juni 2001 bij wet mogelijk werd gemaakt. Deze verruimingen leidden tot een vertraging in de legalisatie van de situatie van personen in voorarrest.

Gacaca

Het parlement moet binnenkort de wet op de vorming van 'gacaca'-gerechtshoven onderzoeken. Een wetsontwerp is medio 2000 door de regering ingediend. Het is de bedoeling dat de gacacahoven in 2001 gaan functioneren.

Volgens het wetsontwerp, zullen de gacacahoven verdachten in de categorieën
2 tot en met 4 kunnen vervolgen. Lekenrechters zullen worden gekozen door de bevolking op de niveaus van de cellules (laagste administratieve niveau), secteurs,communes (gemeenten) en préfectures (provincies). Op cellule-niveau zullen de verdachten in categorie 4 worden berecht; op secteur-niveau categorie 3; op commune-niveau categorie 2; en op préfecture-niveau beroepszaken in categorie 2. De verdachten zullen publiek terechtstaan ten overstaan van de gehele gemeenschap. Degenen die beschuldigd worden van de ernstiger misdrijven (in de categorieën 2 en 3) zullen naar het hogere niveau (secteur of gemeente) worden doorgestuurd. Beroep zal niet mogelijk zijn tegen beslissingen van de gacacahoven op celluleniveau, maar wel op het niveau van secteur of gemeente. Degenen die schuldig bevonden zijn zullen een vergoeding moeten betalen voor de aangerichte schade, gemeenschapsdiensten moeten verrichten of zij zullen naar de gevangenis gestuurd worden.

De voorgestelde gacacarechtspraak geeft niet alle internationaal aanvaarde garanties voor een eerlijk proces. Met name bestaat bezorgdheid over het recht op wettelijke bijstand, de competentie van de rechters en het recht op beroep.

Mensenrechtenorganisaties in en buiten Rwanda evenals de internationale gemeenschap hebben dan ook hun reserves. Toch spreekt men zich niet categorisch uit tegen gacaca, daar men erkent dat de achterstanden in de berechting van genocideverdachten om onconventionele oplossingen vragen. Velen achten gacaca op dit moment het enige geloofwaardige alternatief om de genocideverdachten binnen een enigszins redelijke termijn te berechten. Men toont zich bereid te onderzoeken of de gacacarechtspraak bijdraagt aan de hogere doelen van gerechtigheid en verzoening. Ook worden voorstellen gedaan om het voorliggende wetsontwerp aan te passen. De Europese Unie (EU) heeft, in juli 1999, de sterke hoop uitgesproken dat de gacacahoven clement zullen zijn.

In Rwanda zelf bestaat echter bij de overlevenden juist de vrees dat de hoven te clement zullen zijn. Ook onder de Rwandese bevolking bestaan verschillende opinies over de gacacavoorstellen, maar de steun voor de voorstellen is groeiende. Sommigen zien gacaca als een oplossing voor de overbevolking in de gevangenissen, anderen als een middel tot verzoening; weer anderen als een manier om de feiten vast te stellen over de genocide en ten slotte zijn er die gacaca zien als middel om de schuldigen te straffen. Ook overlevenden van de genocide beginnen het voorstel te steunen. Zij staan weliswaar terughoudend tegenover ieder voorstel dat zou leiden tot vrijlating van de schuldigen, maar het wordt steeds duidelijker dat het enige alternatief een algemene amnestie zou zijn, hetgeen vooralsnog voor hen onaanvaardbaar is.

Rwanda heeft de belangrijke internationale verdragen op het gebied van vluchtelingen en mensenrechten getekend en geratificeerd: de VN Conventie met betrekking tot de Status van Vluchtelingen, de Conventie van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid met betrekking tot Vluchtelingen, het Internationaal Convenant voor Burger- en Politieke Rechten, het Internationaal Convenant voor Economische, Sociale en Culturele Rechten, het Afrikaans Handvest voor de Rechten van Mensen en Volkeren, de Conventie voor de Rechten van het Kind, de Genocide-Conventie, de Conventie voor de Eliminatie van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen, en de vier Conventies van Genève met de twee additionele protocollen van 1949.


3.2 Toezicht

---
In de Rwandese grondwet (Loi Fondamentale) is een Nationale Commissie voor de Mensenrechten voorzien. Deze Commissie is in mei 1999 met haar werk begonnen toen de zeven leden waren gekozen door het parlement uit een voordracht van tien, opgesteld door de regering. De bevoegdheden van de Commissie zijn het doen van onderzoek naar schendingen van de mensenrechten en het ontwikkelen van mensenrechteneducatie voor de Rwandese bevolking. De voorzitter heeft de rang van minister. Vooralsnog heeft de Commissie een mandaat van drie jaar. Het budget voor de Commissie maakt deel uit van de nationale begroting. Slechts twee van de commissieleden hebben een achtergrond als mensenrechtenactivist. Vier leden zijn uit overheidskringen gerekruteerd. In juli 1999 hebben alle leden een training op het gebied van de mensenrechten gehad.

In oktober 1999 is een rondetafelconferentie gehouden ter bespreking van het actieplan van de Commissie, met deelnemers vanuit de Rwandese autoriteiten, nationale en internationale mensenrechtenorganisaties en de donorgemeenschap. De overheid heeft inmiddels fondsen vrijgemaakt voor de Commissie.

Tot op heden is de Commissie er evenwel niet in geslaagd een zeer zichtbare rol te spelen op het terrein van de mensenrechten.

Systematisch toezicht op de mensenrechtensituatie vindt momenteel niet plaats in Rwanda, met uitzondering van het noordwesten. Verschillende lokale ngo's, functioneren met zeer beperkte middelen en in een politiek hachelijke context. In Rwanda bestaan acht mensenrechten-ngo's: de Ligue pour les Droits des hommes dans la région des Grands Lacs (LDGL; een regionale koepel), de Ligue pour la promotion et la défense des droits de l'homme au Rwanda (Liprodhor), de Association rwandaise pour la Défense des droits et des Libertés de l'homme (ADL), de Association rwandaise pour la défense des droits de l'homme (Ardho), de Association des Volontaires pour la Paix (AVP), Haguruka (vrouwenrechten), Kanyamateka en de koepel Comité des Ligues et des Associations des Droits de l'Homme (CLADHO).

Slechts drie van de acht organisaties functioneren naar behoren en brengen regelmatig rapporten uit. De overige organisaties leiden door gebrek aan fondsen en gekwalificeerd personeel een kwijnend bestaan. De meeste organisaties hoeden zich voor te scherpe kritiek op de overheid of het leger. Er zijn gevallen bekend waarin de regering getracht heeft door het benoemen van staf- of bestuursleden greep te krijgen op het functioneren van deze organisaties.

Liprodhor volgt het verloop van de genocideprocessen, bezoekt gevangenissen en volgt vrijgelatenen na terugkeer in hun dorpen. Enkele van deze ngo's hebben rapporten gepubliceerd over onderwerpen als de situatie in het noordwesten, de verkiezingen, het imidugudu-beleid en de gevangenissen.

De United Nations Human Rights Field Operation (UNHRFO), die zich volgens de Rwandese regering teveel richtte op toezicht op de mensenrechtensituatie en te weinig op mensenrechteneducatie en onderzoek naar de genocide, was genoodzaakt om in juli 1998 haar werk te stoppen. De VN en de Rwandese regering konden het niet eens worden over het nieuwe mandaat. Dit leidde tot veel internationale kritiek op de Rwandese regering.

Sindsdien stelt de speciale vertegenwoordiger van de VN voor de mensenrechten in Rwanda jaarlijks een rapport op, gebaseerd op bezoeken aan het land. Zijn mandaat is aanbevelingen te doen inzake de situatie van de mensenrechten in Rwanda, de oprichting en het onafhankelijk functioneren te bevorderen van de Nationale Commissie voor de Mensenrechten en aanbevelingen te doen inzake situaties waarin technische assistentie aan de regering van Rwanda opportuun kan zijn.

3.3 Naleving en schendingen

---
Hoewel het herstel van de veiligheid in het noordwesten tot een aanmerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie heeft geleid, blijft de situatie zorgwekkend. De meeste schendingen worden nog steeds vanuit de noordwestelijke provincies Gisenyi en Ruhengeri gemeld (met name willekeurige arrestaties, mishandeling en buitengerechtelijke moorden), daar de situatie ter plaatse nog niet volledig stabiel is. In de hoofdstad Kigali hebben mensenrechtenschendingen vooral het karakter van politieke repressie, welke op incidentele schaal voorkomt (zie de volgende paragrafen). Verder is nauwelijks een patroon te onderkennen in de regionale spreiding van de schendingen, mede door gebrek aan systematisch toezicht.

Rwanda blijft een verdeelde samenleving, ondanks pogingen van de regering het verzoeningsproces op gang te brengen en de kwetsbare groepen (zoals politieke tegenstanders van de regering, genocideverdachten, Hutu met bezittingen) te beschermen. Belangrijke redenen tot zorg vormen de circa 130.000 personen in de gevangenissen (113.000 genocideverdachten, 15.000 'gewone' verdachten), het ontoereikende respect voor de fundamentele vrijheden (zie de volgende paragrafen) en het imidugudu-beleid.

De grondwet (Loi Fondamentale) voorziet in persvrijheid. In de praktijk beperkt de overheid dit recht echter. De vrijheid van meningsuiting blijft een gevoelige kwestie als gevolg van de rol van de media in de genocide. Een nieuwe perswet wordt thans besproken in het parlement.

De nationale radio en televisie zijn in staatshanden. Er bestaan evenwel initiatieven om een onafhankelijk radiostation te openen. De BBC World Service, de Voice of America en de Deutsche Welle kunnen op de korte golf beluisterd worden.

De meeste journalisten passen zelfcensuur toe uit angst voor represailles. Twee journalisten die waren gearresteerd in verband met door hen gepubliceerde artikelen werden in 1999 voorwaardelijk vrijgelaten, maar wachten in theorie nog op berechting. Zij hadden respectievelijk ruim twee jaar en drie maanden gevangengezeten. Drie journalisten, die na het vertrek van de voorzitter van het parlement een zeer kritisch artikel hadden geschreven, hebben Rwanda verlaten uit vrees voor hun veiligheid. Een journalist heeft drie maanden gevangen gezeten na een artikel over corruptie bij een ministerie.

Er bestaat een beroepsorganisatie van journalisten, de Association rwandaise des Journalistes (ARJ). De overheid heeft de organisatie echter nog geen vergunning gegeven, zodat de organisatie niet kan optreden namens de leden. Toch huurde de RJA een advocaat toen een van haar leden was gearresteerd.

Er zijn enkele nieuwsbladen, die wekelijks uitkomen in het Engels, Frans of Kinyarwanda. Er is geen dagblad. Kritische publicaties en buitenlandse dag- en weekbladen zijn overigens ongecensureerd in de boekhandel te krijgen.

De overheid is de enige internetprovider.

De academische vrijheid wordt in het algemeen gerespecteerd.

Vrijheid van vereniging en vergadering

De grondwet voorziet in de vrijheid van vereniging en vreedzame vergadering. In de praktijk wordt dit recht echter ingeperkt.

Demonstraties worden alleen toegestaan als ze niet tegen de regering zijn gericht. Verenigingen kunnen worden opgericht, maar dienen geregistreerd te worden bij het ministerie van Justitie, hetgeen meestal zonder onnodige vertraging gebeurt. De regering heeft onlangs een ontwerpwet goedgekeurd voor de registratie van ngo's.

Een achttal mensenrechtenorganisaties opereert zonder formele beperkingen van de kant van de overheid (zie hoofdstuk 3.2).

Ook bestaan diverse belangengroepen. De belangrijkste organisatie van overlevenden van de genocide, Ibuka, behartigt krachtig de belangen van haar achterban. Een aantal vrouwenorganisaties is actief.

Rwanda telt negen politieke partijen. De politieke partijen zijn in juli 1994 overeengekomen hun activiteiten voor de duur van de overgangsperiode op te schorten. In het parlement zijn acht politieke partijen vertegenwoordigd. In de komende verkiezingen op het niveau van de gemeenten is opnieuw geen deelname van politieke partijen voorzien (zie ook hoofdstuk 2.3).

De vrijheid van godsdienst wordt gegarandeerd in de grondwet. In de praktijk wordt geen inbreuk op dit recht gemaakt. Slechts Jehovagetuigen kunnen problemen ondervinden, die te maken hebben met hun principiële weigering gemeenschapstaken te verrichten of belasting te betalen.

De betrekkingen tussen de katholieke kerk en de regering blijven moeizaam maar lijken zich te verbeteren. Onlangs heeft het proces van monseigneur Misago, bisschop van Gikongoro, tot vrijspraak geleid (zie ook hoofdstuk
2.3).

Na de tragische gebeurtenissen in Uganda in het voorjaar van 2000 (de dood van honderden leden van een religieuze sekte) houdt de Rwandese regering sekten meer in het oog.

De grondwet garandeert de vrijheid van beweging. In de praktijk belemmert de overheid deze vrijheid echter. Verblijf buiten de gemeente van oorsprong moet geregistreerd worden bij de autoriteiten. Rwandezen (met uitzondering van teruggekeerde ontheemden en vluchtelingen) kunnen zich vrij vestigen, maar het is gebruikelijk om dat te doen in de regio waar men vandaan komt. Teruggekeerde ontheemden en vluchtelingen krijgen een woonplaats toegewezen.

Elke meerderjarige in Rwanda wordt geacht een identiteitskaart te hebben. Bij de uitgifte van identiteitskaarten na 1994 was het voor aanvragers niet altijd mogelijk hun identiteit en nationaliteit aan te tonen via het geboortebewijs van de (voor-) vader. Een persoon krijgt de Rwandese nationaliteit, wanneer de vader (en de grootvader et cetera) de Rwandese nationaliteit heeft. Waar ook de bevolkingsregisters geen uitsluitsel konden bieden, bijvoorbeeld doordat bestanden vernietigd waren, werd in sommige gevallen volstaan met 'getuigenverklaringen'.

Op verzoek moet de identiteitskaart getoond worden. Bij binnenlandse reizen vinden regelmatig controles plaats door de politie. Het is dus niet mogelijk zonder geldige papieren in Rwanda te reizen. In juni 1999 werden in Kigali enkele honderden mensen aangehouden door de veiligheidsdiensten. Mensen met identiteitskaarten en buitenlanders werden vrijgelaten. Ruim honderd mensen afkomstig uit andere gemeenten werden teruggestuurd naar hun gemeenten. Een identiteitskaart kost ongeveer 14 dollar. Na de genocide van 1994 wordt de etnische achtergrond niet meer vermeld op identiteitskaarten of paspoorten. Kinderen worden bijgeschreven op de identiteitskaart van de moeder.

Het verkrijgen van een paspoort is in de loop der jaren gemakkelijker geworden. Voor degenen die geen banden hebben met de politieke wereld blijft het echter moeilijk een paspoort te verkrijgen. Paspoorten worden afgegeven door de immigratie-autoriteiten, die werken onder verantwoordelijkheid van het leger. Een paspoort kost 100 tot 150 dollar. Elke Rwandese burger heeft in principe recht op een paspoort. Een paspoort kan worden verkregen mits de Rwandese nationaliteit aangetoond kan worden en een identiteitskaart overlegd kan worden. De préfecture heeft een immigratiebureau en houdt een lijst bij van aanvragen die zijn ingediend en welke zijn gehonoreerd. Er wordt echter een ontmoedigingsbeleid gevoerd, omdat bijvoorbeeld veel intellectuelen naar het buitenland willen vertrekken. Men kan echter op relatief eenvoudige wijze illegaal de grens oversteken. In de buurlanden kan tegen betaling een vals paspoort verkregen worden. Bij de inreis in Rwanda vanuit Uganda en Burundi is de controle aan de grenzen strikt. Aan de grens met de DR Congo is de controle beperkt.

Sinds enige tijd tonen de autoriteiten zich weinig ingenomen met het vertrek van Rwandezen uit het land, in het bijzonder wanneer het gaat om belangrijke politici, journalisten, of (voormalige) militairen. Veiligheidsdiensten hebben familieleden en vrienden van vertrokken personen onder druk gezet en lastiggevallen om informatie of vanwege hun hulp bij het vertrek.

De rechtsgang in genocidezaken

De rechtsgang was de afgelopen jaren in de eerste plaats gericht op de berechting van de daders in de genocide. Het is niet gelukt de verdachten een volledig eerlijk proces te garanderen. Wel zijn in de loop der jaren verbeteringen geconstateerd. De organisatie Advocaten Zonder Grenzen, die een groot deel van de rechtsbijstand verzorgt, is in het algemeen tevreden over de huidige situatie. De zwaarte van de vonnissen is in de loop der jaren afgenomen.

Zes jaar na dato zijn er nog circa 113.000 gevangenen die in verband worden gebracht met de genocide. Velen worden al jaren vastgehouden zonder proces en zonder enig bewijs tegen hen. Naar schatting 20 - 30% van hen is onschuldig. De Rwandese autoriteiten hebben een aantal stappen genomen om het grote aantal gevangenen terug te brengen. Enkele duizenden zijn vrijgelaten, hetgeen een politiek geladen beslissing was. Sinds 1998 vinden processen veelal plaats per groep verdachten, die betrokken zijn geweest bij dezelfde daden. Dit moet het tevens mogelijk maken beter de verantwoordelijkheid van elke verdachte te onderscheiden. Ruim 20.000 dossiers zijn inmiddels samengesteld van mensen die, in ruil voor strafvermindering, een bekentenis hebben afgelegd.

In september 1999 was van circa 40.000 gevangenen nog geen dossier opgesteld.

In februari 2000 waren in totaal ongeveer 2.500 genocideverdachten berecht. De kwaliteit van de processen is vanaf 1998 verbeterd. Een groter aantal verdachten heeft toegang gehad tot rechtsbijstand. Een groter aantal getuigen zowel à charge als à decharge heeft getuigd. Rechters hebben zichtbaar getracht onpartijdigheid te betrachten.

Toch blijft een aantal fundamentele problemen bestaan, die te maken hebben met de beladen politieke context na de genocide, het overweldigende aantal gevallen en het grote tekort aan gekwalificeerde en ervaren rechters en advocaten. Tot de belangrijkste problemen behoren het feit dat beklaagden pas rechtsbijstand krijgen zodra hun proces is aangekondigd; incidenten van intimidatie van getuigen; herhaaldelijk uitstel van processen; de lange duur in het bijzonder van beroepsprocedures; en het feit dat slachtoffers nog steeds niet de schadevergoeding hebben gekregen die de staat hun herhaaldelijk heeft beloofd.

De wet voorziet in openbare processen en in rechtsbijstand op eigen kosten. Het tekort aan advocaten en de grote armoede van de meeste verdachten maken de toegang tot rechtsbijstand voor vele verdachten moeilijk. Internationale ngo's als Advocaten Zonder Grenzen bieden hun diensten aan. Toch beschikt minder dan de helft van de gevangenen over een advocaat. Dit is een des te klemmender probleem in beroepszaken, die immers schriftelijk worden ingediend, terwijl een groot aantal verdachten analfabeet is.

Met behulp van de internationale gemeenschap is een groot aantal juridische trainingen gegeven. Tegen eind december 1998 was de staf binnen het gerechtelijk apparaat talrijker dan vóór april 1994. Toch is dit aantal veruit onvoldoende gezien het grote aantal gevangenen.

Reden tot zorg vormt het verschijnsel dat vrijgesproken beklaagden niet worden vrijgelaten of na hun vrijlating opnieuw worden gearresteerd, veelal na protesten van hun omgeving. In 1999 werd een zestal van dergelijke gevallen gemeld. Dit gebrek aan respect voor de beslissingen van de rechterlijke macht van de kant van sommige lokale autoriteiten vormt een ernstige ondermijning van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Deze trend dreigt tevens rechters en andere autoriteiten te ontmoedigen om zich in te zetten voor eerlijke processen.

Het International Criminal Tribunal for Rwanda

Parallel aan de processen in Rwandese rechtbanken heeft hetInternational Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) in Arusha, Tanzania, verdachten van de genocide berecht. Na een trage en moeizame start functioneert het hof thans beter. In februari 2000 zaten 38 verdachten gevangen in Arusha en verscheidene andere in andere landen. Zeven processen zijn afgesloten, waarbij vijf beklaagden zijn veroordeeld tot levenslange en twee tot vijftien en vijfentwintig jaar gevangenisstraf.

In november 1999 besloot het ICTR tot vrijlating van Jean-Bosco Barayagwiza, onder meer medeoprichter van Radio-Télévison Libre des Milles collines. ICTR stelde dat procedurefouten tijdens zijn voorarrest zijn recht op een eerlijk proces hadden geschaad. De Rwandese regering zegde in reactie de samenwerking met het ICTR op. Op 30 maart 2000 herriep het ICTR zijn (nog niet uitgevoerde) beslissing, op basis van nieuwe feiten, waarna de Rwandese regering de samenwerking hervatte. Een Belgische voormalige radiopresentator van Radio-Télévison Libre des Milles collines, Georges Ruggio, werd begin juni als eerste buitenlander door het ICTR veroordeeld, tot 12 jaar gevangenisstraf vanwege het oproepen tot genocide.

Militaire rechtbanken

De Raad van Oorlog en het Militaire Hof passen de genocidenwet toe waar het daden gepleegd door militairen betreft, en doen dat strikt. Dezelfde organen behandelen gewelddaden van de kant van militairen tegen burgers. Hoewel deze daden even strikt worden berecht, zijn veel minder gevallen berecht dan er gewelddaden gemeld zijn.

De rechtsgang in 'gewone' zaken

Volgens overheidsstatistieken zaten begin 1999 15.000 mensen gevangen voor 'gewone' misdrijven. De wederopbouw van de gewone rechtspraak heeft inmiddels de noodfase achter zich gelaten, met uitzondering van het meest lokale niveau waar vooralsnog geen rechtbanken opereren. Conflicten over bijvoorbeeld land, veel voorkomend in het huidige Rwanda, worden nu noodgedwongen opgelost door de lokale autoriteiten. De rechtsspraak lijdt aan inefficiëntie en een gebrek aan strikt beheer en toezicht, naast een tekort aan middelen. Corruptie vormt een probleem. Ook klagen magistraten over inmenging door de overheid.

In Rwanda zit een groot aantal mensen gevangen (ongeveer 130.000). De grote meerderheid van de gevangenen wordt beschuldigd van genocide. Velen zijn jaren vastgehouden zonder aanklacht, bewijs of proces. De maximumperiode van detentie is herhaaldelijk verlengd, hetgeen in strijd moet worden geacht met de internationaal aanvaarde mensenrechten zoals bijvoorbeeld vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Burger- en Politieke Rechten. Een groot aantal personen is willekeurig gearresteerd. Sommigen zijn vrijgelaten, maar werden kort daarna weer gearresteerd. Anderen zijn in gevangenschap gehouden ondanks dat zij vrijgesproken waren. De omstandigheden in de gevangenissen en detentiecentra zijn de afgelopen jaren sterk verbeterd. Naar internationale maatstaven blijven de omstandigheden echter slecht. Vele gevangenen worden mishandeld of gemarteld. Een onbekend aantal burgers wordt onwettig vastgehouden onder militaire bewaking.

Hoewel het aantal de laatste tijd is teruggelopen, vinden nog steeds arrestaties plaats op beschuldiging van deelname aan de genocide.

Vele arrestaties vinden willekeurig plaats of op grond van een aanklacht van deelname aan de genocide, die lang niet altijd op een deugdelijke manier is onderbouwd. Deze arrestaties kunnen vervolgens tot veelal lange detentie zonder proces leiden. In een aantal gevallen lijkt het werkelijk om willekeurige arrestaties te gaan, bijvoorbeeld toen enkele honderden personen in september 1998 door militairen in Kigali werden opgepakt bij een controle van identiteitskaarten. Ook is er een bericht dat mensen willekeurig werden opgepakt en naar de DR Congo gestuurd om het RPA te versterken.

Er zijn echter aanwijzingen dat onder het ontbreken van een aanklacht of onder de aanklacht van deelname aan de genocide een patroon van (anders) gerichte arrestaties en detenties schuilgaat.

In een drietal gevallen lijken personen in 1999 te zijn gearresteerd om politieke redenen, met name vanwege openlijke oppositie tegen of kritiek op de regering (naast de journalisten genoemd in hoofdstuk 3.3.1). Alle drie waren actieve leden van de MDR. Twee van hen zaten in april 2000 nog gevangen, terwijl de derde na een half jaar detentie is vrijgelaten.

Eind november 1999 werden volgens berichten meer dan tweehonderd jongeren in Kigali opgepakt op de beschuldiging dat zij aanhangers van de koning zouden zijn. Na twee dagen werden ze vrijgelaten. In december 1999 werden in de provincie Ruhengeri ongeveer veertig personen aangehouden op dezelfde beschuldiging. De meesten werden vrijgelaten na perioden van enkele dagen tot een maand.

In een aantal andere gevallen is formeel de aanklacht van collaboratie met gewapende oppositiegroepen gebruikt.

Deze laatste aanklacht, of de aanklacht van steun voor de Congolese regering, speelt ook een rol bij arrestaties door RPA-soldaten van Rwandese (en Congolese) burgers in het oosten van de DR Congo en hun overbrenging naar Noordwest-Rwanda, en bij de arrestatie van (een onbekend aantal) Rwandese vluchtelingen na hun terugkeer uit de DR Congo.

In eerdere jaren waren er ook meldingen van arrestaties en detenties op grond van familiebanden met leden van de regering Habyarimana.

Vaker is de beschuldiging van deelname aan de genocide gebruikt om mensen te laten arresteren die land of huizen bezitten, en hen zo te beletten deze bezittingen terug te eisen. Een achttal actuele gevallen is gedocumenteerd, met detentieperioden variërend van enkele dagen tot zes jaar. Eén van deze acht gevangenen overleed, waarschijnlijk als gevolg van mishandeling. Velen durven uit angst voor arrestatie hun illegaal bezette bezittingen niet terug te vragen. In strijd met de Arusha-akkoorden en ondanks beloften van de overheid weigeren vele teruggekeerde 'oude' vluchtelingen het land en de huizen die zij in bezit hebben genomen terug te geven en sommigen hebben de laatste tijd meer bezit verworven.

Ten slotte zijn er aanwijzingen dat mensen zijn gearresteerd en gedetineerd na aangifte door iemand die een persoonlijke rekening te vereffenen had.

Onlangs zijn vijf gevallen gemeld van Rwandezen die in het buitenland gearresteerd zijn en naar Rwanda teruggevoerd. Het zou gaan om personen die tot voor kort aanhangers van het RPF of militairen in het RPA waren geweest. Naar verluidt heeft de voorzitter van de Nationale Mensenrechtencommissie deze arrestaties onder de aandacht van generaal Kagame gebracht.

Buiten het grondgebied van Rwanda, in het oosten van de DR Congo, hebben de Goma-factie van de Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD-Goma) en zijn Rwandese bondgenoot het RPA het afgelopen jaar willekeurige arrestaties en illegale detenties gebruikt tegen leden van mensenrechtengroepen, vrouwenorganisaties en andere ngo's.

Situatie in gevangenissen en detentiecentra

Van de 113.000 gevangenen verdacht van genocide bevinden zich naar schatting 80.000 in de 19 centrale gevangenissen en vergelijkbare centra en 33.000 in de zogenaamde cachots (geïmproviseerde gevangenissen op gemeentelijk niveau). Daarnaast wordt een onbekend aantal vastgehouden in militaire gevangenissen. De capaciteit van de centrale en vergelijkbare gevangenissen is echter slechts 37.000. De centrale gevangenis van Kigali, bestemd voor 500 à 1.000 gevangenen, wordt nu bevolkt door 7.000 gevangenen.

De situatie in de gevangenissen is slecht, met name in de gemeentelijke gevangenissen. Zware overbezetting, slechte hygiëne en medische zorg, en onvoldoende voedsel veroorzaken ziekten en sterfgevallen. Mishandeling van gevangenen komt veel voor, met name in de gemeentelijke gevangenissen. De centrale gevangenissen worden regelmatig bezocht door vertegenwoordigers van het Internationale Rode Kruis, die in principe voedsel en medicijnen verstrekken. In de gemeentelijke gevangenissen wordt nauwelijks hulp verleend door internationale humanitaire organisaties en is men afhankelijk van voedsel gebracht door familieleden.

Sinds kort zijn enkele verbeteringen te constateren. Zo mogen in enkele gevangenissen de gevangenen regelmatig naar buiten om werk te verrichten.

In strijd met de wet wordt een onbekend aantal burgers voor strafrechtelijke vergrijpen vastgehouden in al dan niet geheime militaire detentiecentra. In de meeste gevallen wordt de toegang ontzegd aan familie, advocaten, artsen en humanitaire organisaties. Weinig is bekend over de omstandigheden in deze centra, maar de schaarse berichten zijn verontrustend.

De grondwet verbiedt marteling. Slaan of afranselen bij arrestaties of tijdens detentie komen echter zeer vaak voor. Ook ernstiger vormen van mishandeling en foltering komen op grote schaal voor, met name in cachots, in militaire detentiecentra en op sommige politiebureaus. ,

In een aantal gevallen zijn folteringen door politie of leger zo ernstig geweest dat ze de dood tot gevolg hebben gehad. In 1999 werd een achttal gevallen gemeld.

In de DR Congo hebben zowel het RPA, alsook de RCD-Goma, zich het afgelopen jaar op grote schaal schuldig gemaakt aan martelingen.

In de loop van 1997 en 1998 verdwenen honderden zo niet duizenden mensen in Rwanda. Van de meesten wordt aangenomen dat ze dood zijn. Sommige verblijven waarschijnlijk in militaire detentiecentra. In 1999 nam het aantal verdwijningen toegeschreven aan de autoriteiten af.

Het RPA pleegde het afgelopen jaar, na de onderdrukking van de opstand in het noordwesten, aanzienlijk minder buitengerechtelijke moorden dan in 1998. Slechts enkele incidenten werden gemeld; bij één van die incidenten, in het noordwesten, kwamen naar verluidt circa vijftig personen om.

De slechte omstandigheden in de gevangenissen leidden tot de dood van ruim duizend personen in 1999. Ook zijn incidenten bekend van het doden van mensen kort na hun vrijlating uit de gevangenis, soms door soldaten, soms door de lokale bevolking. Toch wijst de beschikbare informatie niet op een patroon van doodslag van vrijgelaten gevangenen.

In het afgelopen jaar werden drie personen gedood door landmijnen, overgebleven uit de oorlog van 1990-1994.

In de DR Congo worden nog steeds grote aantallen burgers gedood door het RPA, als bondgenoot van de RCD-Goma.

De grondwet voorziet in de doodstraf voor de daders van genocide in categorie 1. Het wetboek van strafrecht voorziet in de doodstraf voor moord. Ook op desertie staat de doodstraf.

Het percentage genocidezaken waarin de doodstraf wordt uitgesproken is sinds 1997 continu gedaald, van 45% in 1997 naar 15% in 1999. In totaal waren begin 2000 370 doodvonnissen uitgesproken. Ook door de militaire rechtbanken zijn doodvonnissen uitgesproken vanwege genocide of ernstig wangedrag. De aantallen zijn echter onbekend. Sinds april 1998 is de doodstraf niet meer voltrokken. De regering heeft echter nooit aangegeven dat de uitgesproken doodvonnissen niet uitgevoerd zullen worden.


3.4 Positie van specifieke groepen

---
Zoals uit het voorgaande blijkt bestaan in de Rwandese maatschappij meer scheidslijnen dan de etnische, en zijn de Hutu en Tutsi bevolkingsgroepen geen monolithische blokken. Overigens blijft het onderscheid tussen deze twee groepen relatief: sinds generaties vonden huwelijken tussen beide groepen plaats. Sinds 1994 is het officiële regeringsbeleid gericht op uitbanning van etnische discriminatie. De etnische afkomst wordt dan ook niet meer geregistreerd. Naar schatting is thans zeker 80% van de bevolking Hutu.

De scheidslijnen in de Rwandese samenleving zijn van oudsher niet alleen etnische, maar ook sociale en politieke. In de historie waren de Tutsi veetelers, die gemiddeld rijker waren en meer politieke macht hadden. De Hutu waren landbouwers en gemiddeld armer, en werden politiek overheerst. Sinds 1994 is daar een scheidslijn naar taal en cultuur bijgekomen.

Binnen de Tutsi kunnen de overlevenden van de genocide worden onderscheiden van de uit Uganda teruggekeerde 'oude' vluchtelingen. De laatsten zijn engelstalig, veelal redelijk opgeleid en in goeden doen. In Rwanda heeft een groot deel van hen zich gevestigd in Kigali en daar de moderne economie naar zich toegetrokken. Zij beheersen in toenemende mate het RPF en de regering. De Tutsi overlevenden van de genocide spreken daarentegen Frans. Zij zijn politiek (nog) invloedrijk, al is binnen deze groep in toenemende mate sprake van teleurstelling over het beleid van de regering.

De Hutu gemeenschap is franstalig. Na 1994 heeft een zekere mate van politieke en economische marginalisatie van de Hutu plaatsgevonden. Circa twee miljoen Hutu zijn in 1994 Rwanda ontvlucht, maar inmiddels grotendeels teruggekeerd. Vele daders of verdachten van de genocide bevinden zich in gevangenschap. Daarnaast bestaat een groep, naar schatting 15 à 20.000 mensen, extremistische Hutu ('ex-FAR/Interahamwe') die zich gewapend verzet tegen de Rwandese regering. Deze groep bevindt zich inmiddels grotendeels in de DR Congo. Vele Hutu leven van de landbouw en wonen op het platteland, maar er zijn ook rijke Hutu. De meerderheid is politiek gematigd en bereid de macht te delen met de Tutsi. Wel voelen sommigen zich gediscrimineerd door de regering, bijvoorbeeld in het imidugudu-beleid (zie hoofdstuk 2.3). Ook voelt men zich onvoldoende beschermd door de overheid bij het rechtmatig terugclaimen van bezittingen (zie hoofdstuk 3.3.6). Sommige Hutu beschuldigen de overheid ervan Tutsi voorrang te geven bij de werving van personeel, de toelating tot beroepsopleidingen en de rekrutering voor het leger. Sommige organisaties klagen erover dat de overheid in deze zaken voorrang geeft aan engelstalige Tutsi.

De Twa-gemeenschap, die in 1993 werd geschat op 30.000 personen, bestaat nu waarschijnlijk uit minder dan 15.000 personen. Deze groep is gemarginaliseerd in Rwanda. Er is geen bewuste discriminatie tegen de Twa. De Nationale Commissie voor Eenheid en Verzoening heeft in april 2000 aandacht gevraagd voor de positie van de Twa's. Een zevental ngo's behartigt de belangen van de Twa.

Seksueel geweld tegen vrouwen

Tijdens de genocide van 1994 werden vrouwen op grote schaal slachtoffer van seksueel geweld. Naar schatting vijftig procent is daarbij besmet met het HIV-virus. Deze misdaden werden gepleegd door leden van de Interahamwe, andere burgers en militairen van het Rwandese leger (de Forces Armées Rwandaises). Bestuurlijke, politieke en militaire leiders evenals militieleiders gaven opdracht tot de moorden en seksuele misdrijven of lieten ze toe, als middel om hun politieke doelen te bereiken. Het seksuele geweld vond in verschillende vormen plaats: individuele verkrachting, groepsverkrachting, verkrachting met scherpe voorwerpen, seksuele verminking of seksuele slavernij. Veelal vormden de misdrijven onderdeel van een patroon, waarbij de vrouwen werden verkracht nadat zij getuige waren geweest van de marteling van en moord op hun familieleden en de verwoesting en plundering van hun huizen. Overigens waren er ook vrouwen onder de daders van de genocide.

Een belangrijke ontwikkeling in de strijd tegen seksueel geweld was de veroordeling op 2 september 1998 van Jean-Paul Akayesu, oud-burgemeester van Taba, door het ICTR tot levenslange gevangenisstraf vanwege deelname aan de genocide en verkrachting. Dit was de eerste keer dat het tribunaal een veroordeling wegens genocide uitsprak en de eerste keer dat verkrachting werd behandeld als een misdaad tegen de menselijkheid. In Rwanda wordt verkrachting niet langer beschouwd als een misdaad van categorie 4, maar van categorie 1.

Een apart probleem vormen de 5.500 vrouwen in de gevangenis, waarvan ongeveer 600 vrouwen met jonge kinderen. Voor hen bestaat in de meeste gevallen een aparte afdeling, maar niettemin zijn verkrachtingen door bewakers of mannelijke gevangenen een groot probleem. Vrouwen en kinderen hebben fysiek en psychologisch het meest te lijden van de overbevolking in de gevangenissen.

Ook in de huidige maatschappij komt (seksueel) geweld tegen vrouwen veel voor, met name binnen de families. Ook (zeer jonge) kinderen zijn het slachtoffer van verkrachtingen. Onlangs is een aantal mannen veroordeeld die kinderen hadden verkracht omdat zij ervan overtuigd waren dat ze op die wijze zouden genezen van aids. Vrouwenorganisaties besteden veel aandacht aan het voorkomen van seksueel geweld. Er is een wet aangenomen in het parlement waardoor het mogelijk is zwaardere straffen uit te spreken tegen daders van seksueel geweld, maar minderjarige vrouwen blijven in een zeer kwetsbare positie.

Discriminatie van vrouwen

Vrouwen worden geconfronteerd met discriminatie. Traditioneel verrichten de vrouwen het meeste werk in de landbouw en is hun rol in de moderne sector beperkt. Ze hebben beperkte mogelijkheden onderwijs te volgen of buitenshuis werk te vinden.

In de categorie 'arme huishoudens' staat in de meeste gevallen een vrouw of een kind aan het hoofd. Al deze vrouwen, wat ook hun sociale status is (Tutsi, Hutu, ontheemde, teruggekeerde), staan tegenover grote problemen vanwege de recente geschiedenis en hun traditioneel ondergeschikte status. Zij moeten zien rond te komen, hun huizen te herbouwen en kinderen groot te brengen.

In juli 1999 ging het parlement akkoord met wijzigingen van het burgerlijk wetboek waarmee discriminatie van vrouwen op het gebied van erfrecht en eigendomsrecht wordt geëlimineerd, zij het dat dit alleen betrekking heeft op gehuwde vrouwen. Het ministerie van Gender en Vrouwen en Ontwikkeling behartigt actief de belangen van vrouwen.

Ook kinderen en adolescenten namen deel aan de genocide. Sommige daders waren niet ouder dan tien jaar. Sommigen gaven zelfs leiding aan anderen. Als gevolg daarvan bestaat er sterke druk in de samenleving om hen te berechten als volwassenen. In Rwanda is de wettelijke leeftijd van meerderjarigheid 21 jaar (burgerlijk wetboek), maar voor het strafrecht 18 jaar (wetboek van strafrecht) : jongeren die op het moment van het misdrijf tussen de veertien en achttien jaar oud zijn worden verminderd verantwoordelijk gehouden, en kinderen jonger dan veertien jaar zijn nog in het geheel niet verantwoordelijk. Minderjarigen beschuldigd van deelname aan de genocide verschijnen voor een 'gespecialiseerd speciaal hof' en moeten rechtsbijstand krijgen. Deze regels worden gerespecteerd.

Begin 2000 zaten nog meer dan 4.400 personen die op het moment van hun misdaad jonger dan achttien jaar waren in de gevangenis (waarvan 3.030 begin 2000 nog minderjarig waren ), ondanks beloften van de overheid alle kinderen vrij te laten. Slechts dertig procent had een volledig dossier. Meer dan 450 kinderen waren formeel onschuldig bevonden maar zaten nog vast. Slechts bijna tweehonderd kinderen waren in 1999 vrijgelaten. 25 kinderen jonger dan veertien jaar zaten begin 2000 nog vast. Ongeveer 300 minderjarigen zijn sinds 1995 overgebracht naar een heropvoedingscentrum in Gitagata, buiten Kigali.

Kinderen blijven een kwetsbare groep in de huidige samenleving, zoals blijkt uit het aantal wezen, kinderen dat aan het hoofd staat van een familie, straatkinderen en jeugdige delinquenten. Er zijn veel straatkinderen in Kigali en bijvoorbeeld Butare (universiteitsstad in het zuiden) die niets anders kunnen dan bedelen om in leven te blijven. De overheid pakt regelmatig straatkinderen op en deporteert hen naar geïsoleerde heropvoedingskampen (een van die kampen in Gikongoro is begin 1999 gesloten). Sommige kinderen gaan na enkele maanden terug naar hun gemeente. Overigens biedt de overheid geen opvangmogelijkheden voor minderjarigen.

In Rwanda zijn ongeveer 60.000 gezinnen die alleen uit kinderen bestaan, met in totaal zo'n 300.000 kinderen. Ze leven aan de zelfkant van de maatschappij, veelal zonder hulp, niet zelden misbruikt en bedreigd. Soms worden oorlogswezen min of meer opgevangen binnen het sociale netwerk voor zover dat nog rest, bijvoorbeeld via buren of verre familie. Meestal moeten ze het alleen zien te redden. UNICEF steunt in Rwanda een aantal hulporganisaties die zich bezighouden met de opvang en begeleiding van kindgezinnen. Door al deze organisaties wordt nog geen kwart van het totaal aantal kindgezinnen bereikt. Gebrek aan bescherming is het grootste gevaar dat het kindgezin bedreigt. In veel gevallen worden de kinderen door buren of familie uit hun ouderlijk huis gezet. Ook AIDS-wezen worden uit hun huis gezet zodra de ouders zijn gestorven. Weliswaar bepaalt de wet dat de kinderen het huis mogen erven, maar in de praktijk kunnen de kinderen naleving niet afdwingen. Meisjes, die in driekwart van de kindgezinnen de leiding nemen, worden door buren vaak uitgebuit als werkkracht. De overheid laat wezen gratis toe tot de lagere school. Dan moet de wees wel kunnen aantonen dat hij/zij wees is, hetgeen onmogelijk is in gevallen waarbij een ouder wordt vermist.

Seksueel geweld tegen kinderen is wijdverbreid, met name in geïsoleerde gemeenschappen, en in 1998 hielp UNICEF vijftig kinderen getuigen voor het parlement. Het parlement heeft inmiddels een wet in voorbereiding.

Jongeren kunnen vanaf zeventien jaar dienst nemen in het leger. Straatkinderen (sommige jonger dan zeventien jaar) zijn gedwongen gerekruteerd om in de DR Congo te vechten.

Rwanda heeft de laatste vijf jaar niet gerapporteerd in het kader van de Conventie over de Rechten van het Kind.

Rwanda heeft geen dienstplicht. Wel vindt gedwongen rekrutering plaats, vooral onder jongeren. Naar verluidt rekruteert de overheid onder dwang personen voor de oorlog in de DR Congo. De leden van de Local Defence Forces worden officieel uit en door de bevolking op celluleniveau gekozen. Ook hier kan echter (stille) dwang niet uitgesloten worden. Met name in 1997 en 1998 waren er aanwijzingen dat de ex-FAR/Interahamwe actief aan het recruteren was, met name in het noordwesten.

Op desertie staat de doodstraf.

3.5 Samenvatting

---
Hoewel het herstel van de veiligheid in het noordwesten tot een aanmerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie heeft geleid, blijft de situatie in Rwanda zorgwekkend. De meeste schendingen worden nog steeds vanuit het noordwesten (de provincies Gisenyi en Ruhengeri) gemeld, daar de situatie ter plaatse nog niet volledig stabiel is. In de hoofdstad Kigali hebben mensenrechtenschendingen vooral het karakter van politieke repressie, welke op incidentele schaal voorkomt.

Rwanda blijft een verdeelde samenleving, ondanks pogingen van de regering het verzoeningsproces op gang te brengen en de kwetsbare groepen te beschermen. Belangrijke redenen tot zorg vormen de 140.000 personen in de gevangenissen, het ontoereikende respect voor de fundamentele vrijheden en het imidugudu-beleid.

In de Rwandese samenleving bestaan meer scheidslijnen dan de etnische, en de Hutu en Tutsi bevolkingsgroepen zijn dan ook geen monolithische blokken. Naast etnische zijn er van oudsher sociale en politieke scheidslijnen, en sinds 1994 is daar een scheidslijn naar taal en cultuur bijgekomen.

De Tutsi hebben in het algemeen meer invloed in de politiek en de (moderne) economie. Sinds 1994 heeft een zekere politieke en economische marginalisatie van de, in meerderheid agrarische, Hutu plaatsgevonden.

Binnen de Tutsi kunnen de overlevenden van de genocide worden onderscheiden van de uit Uganda teruggekeerde (inmiddels engelstalige) 'oude' vluchtelingen. Binnen de Hutu gemeenschap kunnen onder meer worden onderscheiden de politiek gematigden en de extremisten, veelal aangeduid als ex-Far/Interahamwe. De laatste groep bevindt zich inmiddels grotendeels in de DR Congo.

Er zijn aanwijzingen voor een patroon van gerichte arrestaties en detenties, namelijk van politieke tegenstanders van de regering, van mensen (vooral Hutu) die land of huizen bezitten, en van mensen met wie een persoonlijke rekening vereffend moet worden.

De rechtsgang was de afgelopen jaren in de eerste plaats gericht op de berechting van de daders in de genocide. Het is niet gelukt de verdachten een volledig eerlijk proces te garanderen. Wel zijn in de loop der jaren verbeteringen geconstateerd. De voorgestelde gacacarechtspraak geeft niet de internationaal aanvaarde garanties voor een eerlijk proces. Met name bestaat bezorgdheid over het recht op wettelijke bijstand, de competentie van de rechters en het recht op beroep.

Mensenrechtenorganisaties spreken zich niet categorisch uit tegen gacaca, daar men erkent dat de achterstanden in de berechting van genocideverdachten om onconventionele oplossingen vragen.

Er waren vele geloofwaardige berichten van martelingen. Het aantal verdwijningen toegeschreven aan de overheid nam in 1999 af. Het RPA pleegde in het afgelopen jaar aanzienlijk minder buitengerechtelijke moorden dan het jaar daarvoor.


4 Vluchtelingen en ontheemden

---

De meeste vluchtelingen van 1994 zijn inmiddels uit Burundi, Tanzania en de DR Congo in Rwanda teruggekeerd. Eind 1999 bevonden zich nog slechts 83.640 Rwandese vluchtelingen buiten het land. Dat waren er overigens ruim 10.000 meer dan aan het begin van dat jaar. Van deze vluchtelingen bevonden zich (eind 1999) 62.400 in de buurlanden. Een stijging deed zich voor in Tanzania (van 4.800 begin 1999 naar 20.100 aan het eind van dat jaar), en een lichte daling (2.000 vluchtelingen) in de DR Congo. Onder de totaalcijfers gaan overigens tegengestelde bewegingen schuil. Zo werden in 1999 vanuit de DR Congo 36.000 Rwandezen gerepatrieerd onder begeleiding van UNHCR. Vanuit Tanzania werden 1.000 Rwandezen gerepatrieerd, terwijl in dat land 1.300 Rwandezen door UNHCR als 'prima facie' vluchteling erkend werden. Voorzag UNHCR half 1999 nog een versnelling van het terugkeerprogramma vanuit Tanzania , in september 1999 was de verwachting omgeslagen en werd geen grootschalige repatriatie meer voorzien, gegeven de gestage, zij het bescheiden, instroom van Rwandese vluchtelingen in Tanzania.

In mei 2000 meldde UNHCR dat maandelijks naar schatting duizend Rwandese vluchtelingen terugkeren naar Rwanda, grotendeels uit de DR Congo. De terugkeer uit Tanzania en Burundi is daarentegen verwaarloosbaar.

In Europese landen bevonden zich eind 1999 ruim 2.000 Rwandese vluchtelingen, hetgeen een lichte stijging (namelijk met circa 200 personen) betekent vergeleken met het begin van dat jaar.


4.1 Vluchtmotieven

---
De motieven achter de aanhoudende vluchtelingenstromen vanuit Rwanda, onder meer naar Tanzania, zijn niet goed bekend , maar naar alle waarschijnlijkheid vooral gelegen in de politieke en militaire instabiliteit in de regio en in individuele vrees voor vervolging. In de vluchtelingenstromen vanuit Rwanda gaat het lang niet altijd om Rwandezen die hun eigen land ontvluchten. Vaak betreft het Rwandese of andere vluchtelingen die vanuit een derde land via Rwanda naar elders vluchten.

4.2 Binnenlandse vestigingsvrijheden

---
Uit het buitenland terugkerende vluchtelingen worden enkele dagen opgevangen in een doorgangskamp. Daarna kunnen zij veilig terugkeren, maar niet vrij kiezen waarheen zij gaan. In beginsel worden zij in de commune gehuisvest waar zij vandaan komen. Er zijn geen berichten van systematische represailles of dwang tegenover teruggekeerden, met uitzondering van meldingen van mensenrechtenorganisaties dat sommige teruggekeerden gedwongen gerekruteerd zijn voor het leger in het noordwesten.

Wel kunnen Rwandezen die na 1994 niet naar Rwanda zijn teruggekeerd, bij terugkeer, bijvoorbeeld vanuit een westers land, in de speciale aandacht van zowel de autoriteiten als de bevolking komen te staan. Men zal zich afvragen waarom zij niet eerder naar Rwanda zijn teruggekeerd, of zij iets op hun kerfstok hebben en of zij gegronde reden hebben om te vrezen voor (gerechtelijke) vervolging door de overheid.

De ontvangst en reïntegratie van terugkerende vluchtelingen uit de DR Congo is in de loop van 1999 gestaag verbeterd. UNHCR assisteert nog bij de directe opvang van terugkerenden (terugkeerpakket, transport).

Half 1999 leefden nog naar schatting 350.000 gezinnen onder plastic zeilen en ruim 60.000 families in ernstig beschadigde huizen. Hun situatie op het gebied van huisvesting, drinkwater, gezondheidszorg en onderwijs is precair.

Rwandezen (met uitzondering van teruggekeerde ontheemden en vluchtelingen) kunnen zich vrij vestigen, maar het is gebruikelijk om dat te doen in de regio waar men vandaan komt.

4.3 Beleid van andere westerse landen

---
België ontving in 1999 en 2000 tot op heden verreweg de meeste Rwandese asielverzoeken, namelijk 1007 in 1999 en 154 van januari - maart 2000. Van deze verzoeken werden er 541 ingewilligd en 201 afgewezen over de gehele genoemde periode. Men acht vervolgingsrisico's aanwezig voor vele groepen: Hutu in het algemeen en de intellectuelen in het bijzonder, maar ook Tutsi, met name degenen die vóór de inval van Kagame al in Rwanda waren. Slechts zij die aanhangers zijn van de regering worden geacht minder of geen risico op vervolging te lopen.

België heeft tot nu toe geen enkele afgewezen Rwandese asielzoeker naar Rwanda verwijderd, mede omdat de Rwandese autoriteiten geen medewerking verlenen.

In Frankrijk bedroeg het aantal eerste asielaanvragen van Rwandezen in de periode 1999 tot en met de eerste drie maanden van 2000 in totaal 322, terwijl in die periode 246 aanvragen werden ingewilligd. Bij de beoordeling worden geen categorieën gehanteerd van personen die een verhoogd risico zouden lopen. Er vinden geen verwijderingen naar Rwanda plaats.

In het Verenigd Koninkrijk werden in 1999 door Rwandezen 820 aanvragen ingediend. In dertig gevallen werd inmiddels een beslissing genomen, waarbij in twintig gevallen een verblijfstitel (vluchtelingenstatus of exceptional leave to remain) werd verleend. In het toelatingsbeleid wordt geen beleidsmatig onderscheid gemaakt naar categorieën Rwandese asielzoekers. Evenmin worden afgewezen Rwandese asielzoekers teruggestuurd.

In Duitsland werd tussen 1 januari 1999 en 1 maart 2000 op 390 asielverzoeken van Rwandezen beslist. Daarvan werden 106 ingewilligd en 252 afgewezen. In de overige gevallen betreft het toelating op humanitaire gronden of administratieve afdoening. In Duitsland komen Hutu in aanmerking voor asiel indien zij een functie hebben bekleed in de oude regering en/of in Duitsland 'exilpolitisch' actief zijn geweest. Aan Rwandese afgewezen asielzoekers die afkomstig zijn uit de provincies Gisenyi of Ruhengeri of die een ziekte hebben die in Rwanda niet kan worden behandeld wordt verder verblijf in Duitsland op humanitaire gronden toegestaan (in de bovengenoemde periode elf Rwandezen).

In de genoemde periode vond één verwijdering plaats naar Rwanda (Kigali). Er zijn geen gevallen bekend waarbij Rwandezen bij terugkeer problemen van de kant van de autoriteiten hebben ondervonden.

In Zwitserland werden tussen januari 1999 en maart 2000 zestig asielaanvragen door Rwandezen ingediend. Geen daarvan werd vooralsnog ingewilligd. In het toelatingsbeleid wordt geen beleidsmatig onderscheid gemaakt naar categorieën Rwandese asielzoekers. Eén afgewezen asielzoeker werd verwijderd naar Kigali.

Oostenrijk ontving in de genoemde periode 38 asielaanvragen van Rwandezen. Acht werden ingewilligd en acht werden afgewezen. In het toelatingsbeleid wordt geen beleidsmatig onderscheid gemaakt naar categorieën Rwandese asielzoekers. Geen enkele afgewezen Rwandese asielzoeker werd in deze periode verwijderd naar Rwanda.

In Ierland werden in de genoemde periode 26 asielaanvragen ingediend door Rwandezen. Slechts drie werden ingewilligd, 32 werden afgewezen. Bij de beoordeling van asielverzoeken wordt geen beleidsmatig onderscheid gemaakt naar categorieën Rwandese asielzoekers. Tot voor kort en sedert begin 1999 konden afgewezen asielzoekers (op grond van een uitspraak van het Ierse Hooggerechtshof) niet Ierland worden uitgezet. Thans worden in het kader van een nieuwe vreemdelingenwetgeving de nodige administratieve voorbereidingen getroffen, die daadwerkelijke uitzetting mogelijk moeten maken.

Dertien Rwandezen vroegen in de genoemde periode asiel aan in Spanje. Allen werden toegelaten, waarbij drie op humanitaire gronden. Spanje hanteert bij de beoordeling geen specifiek beleid. Vier Rwandezen werden naar Kigali uitgewezen, maar niet bekend is of dit afgewezen asielzoekers betrof.

Zweden registreerde in de genoemde periode 25 asielaanvragen van Rwandezen. Over dit tijdvak werden elf asielverzoeken ingewilligd, waarvan twee op humanitaire gronden. Zweden acht de algemene situatie in Rwanda te slecht om afgewezen asielzoekers gedwongen terug te zenden. Wel zijn enkele Rwandese asielzoekers vrijwillig teruggekeerd naar Rwanda.

Denemarken registreerde in de periode januari 1999 tot mei 2000 in totaal 32 asielverzoeken van Rwandezen. In deze periode werden zes verzoeken afgewezen. Aan negen personen werd de vluchtelingenstatus verleend, terwijl vijf personen een de facto status kregen en één persoon een status op humanitaire gronden. Er wordt geen specifiek toelatingsbeleid gevoerd op Rwanda. In 1999 en 2000 werden geen afgewezen Rwandese asielzoekers naar Rwanda verwijderd.

Noorwegen ontving over de genoemde periode slechts vijf asielverzoeken van Rwandezen en deze zijn nog in behandeling. Er wordt geen specifiek toelatingsbeleid gevoerd op Rwanda. Er is nog niemand uitgewezen, en in de huidige situatie, die door Oslo wordt ingeschat als slechter dan enige maanden geleden, is van uitwijzing ook geen sprake.

Van de in Finland ingediende vier Rwandese asielverzoeken in de genoemde periode is inmiddels in twee gevallen een vergunning tot voorlopig verblijf verleend. De andere twee gevallen zijn nog in behandeling. Er is geen recente ervaring met uitzetting.

4.4 UNHCR-beleid

---
UNHCR-Genève meldt, op grond van eigen observaties en betrouwbare rapporten van mensenrechtenorganisaties, dat in Rwanda vervolging plaatsvindt. Het regime is zeer gericht op de veiligheid en staat geen afwijkende meningen toe, aldus UNHCR. Leden van de Hutu bevolkingsgroep zouden verdacht kunnen worden van sympathie voor en steun aan bewegingen die zich tegenover de door het RPF beheerste regering opstellen. In dit verband zijn vele gevallen van misbruik door de local defence forces gemeld. Ook is in de laatste maanden vervolging van individuele leden van de Tutsi bevolkingsgroep aan de UNHCR gemeld.

UNHCR acht de veiligheidssituatie in de laatste achttien maanden aanzienlijk verbeterd, ook in het noordwesten. De stabiliteit van deze verbetering zal sterk afhankelijk zijn van de succesvolle herintegratie van teruggekeerde en nog terug te keren vluchtelingen, en van de geopolitieke ontwikkelingen in het Grote-Merengebied. Het leven in de stedelijke gebieden wordt door UNHCR in het algemeen veilig geacht, zij het moeilijk vanwege het gebrek aan economische mogelijkheden. Risico's voor willekeurig geweld op het platteland kunnen niet geheel worden uitgesloten, al zijn deze risico's aanmerkelijk afgenomen.

UNHCR beschikt niet over gedetailleerde informatie of personen problemen zouden kunnen ondervinden als zij in het buitenland asiel hebben aangevraagd. Gegeven de intolerantie van de autoriteiten acht UNHCR problemen niet uitgesloten.

UNHCR acht terugkeer naar Rwanda van afgewezen asielzoekers mogelijk, mits ieder geval zorgvuldig wordt bezien.


5 Samenvatting

---

Van 1990-1994 voerde het Rwandan Patriotic Front vanuit Uganda in Rwanda oorlog tegen het Rwandese leger. De onopgehelderde moord op de Hutu president Habyarimana op 6 april 1994 werd gevolgd door de eliminatie van zijn politieke tegenstanders (waaronder gematigde Hutu) en een genocide op de Tutsi, waarbij naar schatting 800.000 mensen het leven lieten. In juli 1994 nam het RPF de macht in Kigali over en maakte zo een einde aan de genocide. Eind 1996 ontketenden ex-FAR/Interahamwe een opstand in Noordwest-Rwanda met als doel het RPF te verdrijven. In de tweede helft van 1998 werd deze opstand door het RPF bedwongen, waarbij de ex-FAR/Interahamwe de DR Congo in gedreven werden.

Gedurende 1999 en tot op heden handhaafde het Rwandese leger zijn aanwezigheid in het oosten van de DR Congo. De oorlog in de DR Congo kwam nauwelijks dichterbij een oplossing. Het Rwandese standpunt is dat Rwandese troepen zullen blijven tot het veiligheidsrisico voor Rwanda, gevormd door de Hutu milities actief in de DR Congo, kan worden beheerst.

Het cruciale dilemma in Rwanda is de angst van de Tutsi minderheid onder de voet gelopen te worden door de Hutu meerderheid, tegenover de historisch gewortelde angst van de Hutu overheerst te worden door een minderheid die de sleutelposities in politiek en leger in handen heeft. Machtsdeling is dan ook één van de belangrijkste problemen waarvoor de huidige Rwandese regering zich geplaatst ziet.

Er wordt in het huidige Rwanda een politiek van decentralisatie van overheidstaken gevoerd. In combinatie met de in 1999 gehouden lokale verkiezingen wordt gestreefd naar decentralisatie van verantwoordelijkheid voor de directe levensomstandigheden van burgers naar het laagste bestuurlijke niveau en naar een vorm van democratisering van onderop. Anderzijds is het feit dat zowel de centrale als de gedecentraliseerde overheden gedomineerd worden door het RPF en in toenemende mate niet-RPF-leden uit politieke functies worden verwijderd, een signaal dat de democratisering nog verre van voltooid is. Ook het proces van verzoening is in Rwanda nog verre van voltooid.

In de Rwandese samenleving bestaan meer scheidslijnen dan de etnische, en de Hutu en Tutsi bevolkingsgroepen zijn dan ook geen monolithische blokken. Naast etnische zijn er van oudsher sociale en politieke scheidslijnen, en sinds 1994 is daar een scheidslijn naar taal en cultuur bijgekomen.

De Tutsi hebben in het algemeen meer invloed in de politiek en de (moderne) economie. Sinds 1994 heeft een zekere politieke en economische marginalisatie van de, in meerderheid agrarische, Hutu plaatsgevonden.

Binnen de Tutsi kunnen de overlevenden van de genocide worden onderscheiden van de uit Uganda teruggekeerde (inmiddels engelstalige) 'oude' vluchtelingen. Binnen de Hutu gemeenschap kunnen onder meer worden onderscheiden de politiek gematigden en de extremisten, veelal aangeduid als ex-Far/Interahamwe. De laatste groep bevindt zich inmiddels grotendeels buiten het land, namelijk in de DR Congo.

Rwanda bevindt zich midden in een controversieel debat over landverdeling en huisvesting. In Rwanda en internationaal zijn de meningen over het imidugudu-beleid verdeeld en bestaat bezorgdheid over dwang bij de hervestiging en over mogelijke nadelige gevolgen voor de landbouwproductie. Rwandese critici van de regering vermoeden in dit beleid een verborgen agenda om de uit Uganda teruggekeerde 'oude' vluchtelingen aan land te helpen ten koste van de teruggekeerde 'nieuwe' vluchtelingen.

De veiligheidssituatie in Rwanda is thans in het algemeen goed. In het noordwesten is de situatie, hoewel in het algemeen veilig, door zeer sporadische invallen van Interahamwe, nog steeds niet geheel stabiel. In het land heerst een sfeer van betrekkelijke veiligheid. De overheid geeft een hoge prioriteit aan veiligheid en slaagt er in het algemeen in infiltraties van over de grenzen te voorkomen. Enkele incidenten in 1999 dienen als uitzondering beschouwd te worden. De criminaliteit is laag.

De overheid beschikt over verschillende veiligheidsdiensten: het leger, de politie en de local defence forces (LDF). De LDF bestaan uit groepen militair getrainde jongeren onder het bevel van het gemeentebestuur en onder toezicht van een militair officier op het niveau van de préfecture. Er is geen duidelijke taakafbakening met de gemeentepolitie. In theorie zijn de LDF opgericht om hun gemeenten te beschermen, maar in rapportages van mensenrechtenorganisaties worden veelvuldig gevallen beschreven van misbruik van geweld en banditisme door LDF-leden.

Economische problemen liggen mede ten grondslag aan een groot deel van de politieke en etnische spanningen in de Rwandese maatschappij. De armoede in Rwanda is groot en het economische potentieel beperkt. De Hutu vrezen economische marginalisering. De laatste jaren maakte Rwanda een economische inhaalslag na de volledige ineenstorting in 1994. De economie draait nu op ongeveer 90% van het niveau van vóór de genocide (toen overigens de armoede ook al wijdverbreid was).

Hoewel het herstel van de veiligheid in het noordwesten tot een aanmerkelijke verbetering van de mensenrechtensituatie heeft geleid, blijft de situatie in Rwanda zorgwekkend. De meeste schendingen worden nog steeds vanuit het noordwesten (de provincies Gisenyi en Ruhengeri) gemeld, daar de situatie ter plaatse nog niet volledig stabiel is. In de hoofdstad Kigali hebben mensenrechtenschendingen vooral het karakter van politieke repressie, welke op incidentele schaal voorkomt.

Er zijn aanwijzingen voor een patroon van gerichte arrestaties en detenties, namelijk van politieke tegenstanders van de regering, van mensen (vooral Hutu) die land of huizen bezitten, en van mensen met wie een persoonlijke rekening vereffend moet worden.

De rechtsgang was de afgelopen jaren in de eerste plaats gericht op de berechting van de daders in de genocide. Er zitten nog 113.000 genocideverdachten in de gevangenissen. Het is niet gelukt de verdachten een volledig eerlijk proces te garanderen. Wel zijn in de loop der jaren verbeteringen geconstateerd. De voorgestelde gacacarechtspraak geeft niet alle internationaal aanvaarde garanties voor een eerlijk proces. Toch achten velen gacaca op dit moment het enige geloofwaardige alternatief om de genocideverdachten binnen een enigszins redelijke termijn te berechten.

Er waren geloofwaardige berichten van martelingen. Het aantal verdwijningen toegeschreven aan de overheid nam in 1999 af. Het RPA pleegde in het afgelopen jaar aanzienlijk minder buitengerechtelijke moorden dan het jaar daarvoor. Gedwongen rekrutering voor het RPA, vooral van jongeren, komt voor.

De meeste vluchtelingen van 1994 zijn inmiddels uit Burundi, Tanzania en de DR Congo in Rwanda teruggekeerd. Eind 1999 bevonden zich nog slechts 83.640 Rwandese vluchtelingen buiten het land. Nog steeds ontvluchten bescheiden aantallen mensen het land. Tegelijkertijd keren er ongeveer duizend per maand terug.

Uit het buitenland terugkerende vluchtelingen kunnen veilig terugkeren, maar niet vrij kiezen waarheen zij gaan. In beginsel worden zij gehuisvest in de commune waar zij vandaan komen. Er zijn geen berichten van systematische represailles of dwang tegenover teruggekeerden, met uitzondering van meldingen van mensenrechtenorganisaties dat sommige teruggekeerden gedwongen gerekruteerd zijn voor het leger in het noordwesten.

UNHCR acht terugkeer naar Rwanda van afgewezen asielzoekers mogelijk, mits ieder geval zorgvuldig wordt bezien.

De Europese landen verwijderen niet of op zeer kleine schaal afgewezen Rwandese asielzoekers naar Rwanda.


6 Literatuurlijst

---

African Rights, Rwanda: death, despair and defiance (London, herziene versie 1995)

African Rights, Rwanda, the Insurgency in the Northwest (z.j.)

Amnesty International, Rwanda: the troubled course of justice (April 2000)

Desforges, Alison, "Leave none to tell the story", genocide in Rwanda, Human Rights Watch (1999)

Economic Intelligence Unit (EIU), Country Profile Rwanda 1999-2000; en Quarterly Country Reports Rwanda (Londen, 1999, 2000)

Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000, Rwanda (Londen, 1999)

Hilhorst, D. en M. van Leeuwen, Villagisation in Rwanda, Wageningen University (Wageningen, 1999)

Human Rights Watch, Shattered lives, Sexual violence during the Rwandan genocide and its aftermath (1996)

Human Rights Watch, Rwanda: the search for security and human rights (april 2000)

Human Rights Watch, Rwanda, Human Rights Developments, World Report 1999

Human Rights Watch, Democratic Republic of Congo, Eastern Congo ravaged; killing civilians and silencing protest, vol. 12, no. 3 (A) (May 2000)

Imbleau, Martin et William A. Schabas, Introduction au droit rwandais, Les éditons Yvon Blais inc. (1998)

International Crisis Group (ICG), Five years after the genocide in Rwanda, Justice in question (April 1999)

Kinderen eerst, Diane, in: no. 5 (oktober 1999)

Kuperman, Alan J., Rwanda in Retrospect, in: Foreign Affairs, Vol. 79, No

Missie van leden van de Tweede Kamer en kerkelijke organisaties naar het Grote Merengebied in Afrika, Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (augustus 1999)

Prendergast, John and Davod Smock, Postgenocidal Reconstruction: Building Peace in Rwanda and Burundi, United States Institute of Peace (Washington, 1999)

Prunier, Gérard, The Rwanda crisis 1959-1994, history of a genocide (London, 1995)

Sarkin, Jeremy, The necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation Commission in Rwanda, in: Human Rights Quarterly, vol. 21,

no. 3, augustus 1999

UN/ECOSOC/Commission on Human Rights, Report on the human rights situation in Rwanda, VN Speciale Vertegenwoordiger (February 2000)

UNHCR, UNHCR Mid-year progress report - Rwanda (1999)

UNHCR, UNHCR Country Profile - Rwanda (September 1999)

UNHCR, UNHCR Country Profile - Tanzania (September 1999)

UNHCR, Global Appeal 2000, Strategies and Programmes (Geneva, December 1999)

UNHCR/Registration and statistical unit, Refugees and others of concern to UNHCR, Draft global tables (April 2000)

UN/General Assembly, Situation of Human Rights in Rwanda (September 1999)

UN/OCHA, Integrated Regional Information Network (IRIN), Central and Eastern Africa

US Department of State, 1999 Country Report on Human Rights Practices: Rwanda (25 February 2000)


+++

BIJLAGE 1 POLITIEKE PARTIJEN

De politieke partijen die vertegenwoordigd zijn in het parlement (anno 2000) zijn:

afkorting naam zetels

FPR Front Patriotique Rwandais 13

MDR Mouvement Démocratique Républicain 13

PSD Parti Social Démocrate 13

PL Parti Libéral 13

PDC Parti Démocrate Centraliste 6

(vroeger stond de C voor Chrétien)

PDI Parti pour la Démocratie Islamique 2

PSR Parti Socialiste Rwandais 2

UDPR Union Démocratique du Peuple Rwandais 2

(AN Armée Nationale 6)

Totaal 70

(Het nationale leger, Armée Nationale, is geen politieke partij maar wel vertegenwoordigd in het parlement).

Een beschrijving van de maatschappelijke groepering of stroming waarmee elke partij verbonden is, is nauwelijks te geven. De leden van het parlement zijn niet verkozen en partijprogramma's bestaan niet. Partijgebonden nationale verkiezingen zijn niet vóór 2003 te verwachten.

Enig inzicht geeft de geschiedenis van de politieke partijen:

in de koloniale periode werden, vanaf 1950, in het kader van beperkte democratische hervormingen, partijen opgericht. Eén van de partijen was de Mouvement Démocratique Républicain-PARMEHUTU (MDR-P), die een etnische (Hutu) basis had en zich verzette tegen de koloniale overheersing. In 1969 was dit de enige nog bestaande partij in Rwanda;

in 1976 verbood president Habyarimana, die in 1973 door een militaire staatsgreep aan de macht was gekomen, de MDR-P en richtte de Mouvement Révolutionaire National pour le Développement (MRND) op, vanaf dat moment de enige politieke partij die alle Rwandezen zou verenigen;

in het begin van de jaren 1990 werden onder druk van de oorlog met het RPF en van de internationale gemeenschap meer partijen opgericht, waaronder:


- een vernieuwde MDR, gelieerd aan de vroegere president Kayibanda;

- de PSD, opgericht door een groep Hutu intellectuelen uit Zuid-Rwanda;

- de PL, opgericht door Tutsi intellectuelen en gericht tegen het in 1990
heersende bewind;


- de Coalition pour la Défense de la République (CDR), een extremistische
tegen Tutsi gerichte partij die ontstond uit de MRND, in reactie op het

isolement waarin men zich door het meerpartijensysteem gedrongen voelde.

na 1994 zijn vroegere 'Hutu partijen', zoals de MDR en de PSD, eerder 'Tutsi partijen' geworden. MRND en CDR bestaan niet meer.

BIJLAGE 2 BESTUURLIJKE INDELING RWANDA

De bestuurlijke indeling van Rwanda kent vier niveaus onder het nationale niveau, namelijk (te beginnen met het meest lokale niveau): de cellule, de secteur, de commune (gemeente) en de préfecture (provincie).

De cellule is de laagste administratieve eenheid, die uit circa 50 families bestaat. Alle bewoners van de cellule boven de achttien jaar vormen de 'raad van de cellule'. Uit hun midden is in maart 1999 een uitvoerend comité gekozen. Voornaamste functie van dit comité is het bemiddelen in kleine conflicten, en het doorgeven van informatie van en naar de hogere bestuurlijke lagen.

De secteur bestaat gemiddeld uit 5 cellules. Aan het hoofd staat het, in maart 1999 indirect gekozen, uitvoerend comité van de secteur, dat verantwoordelijk is voor het lokale bestuur en de uitvoering van keine werken.

De commune bestaat uit gemiddeld 10 à 15 secteurs. Half 2000 bestaan er 154 communes, maar het is de bedoeling dat het aantal in de loop van 2000 wordt teruggebracht tot 104. Aan het hoofd van de commune staat de, vooralsnog door de regering benoemde, burgemeester. Het voornemen van de regering is om in oktober 2000 verkiezingen te houden voor burgemeester en gemeenteraad. De commune heeft een zekere administratieve en financiële autonomie.

De préfecture bestaat gemiddeld uit 12 communes, met aan het hoofd een door de regering benoemde prefect. De préfecture is met name belast met coördinatie en supervisie.

Rwanda Country Profile 1999-2000, Economic Intelligence Unit (EIU) (Londen, 1999), p.4

Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU (1999)

Over de oorsprong en betekenis van het onderscheid tussen Hutu en Tutsi bestaat geen overeenstemming in Rwanda of daarbuiten. Voor een aantal opvattingen zie bijlage 4.

Sinds de machtsovername door het RPF heeft de militaire tak van de beweging de naam RPA gekregen.

Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU)

idem; en Africa South of the Sahara 2000

PARMEHUTU = Parti de l'Emancipation du Peuple Hutu

tenzij anders aangegeven: Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU); en Africa South of the Sahara 2000

Koning Kigeri V vluchtte naar het buitenland (uiteindelijk de VS).

de MDR (Mouvement Démocratique Républicain), de PL (Parti Libéral), de PSD (Parti Social-Démocrate) en de PDC (Parti Démocratique Chrétien)

Rwanda in Retrospect, Alan J. Kuperman, in: Foreign Affairs, Volume 79 No. 1, p. 98-100. Schattingen over het totaal aantal doden in de genocide lopen aanzienlijk uiteen, van 500.000 tot een miljoen. De meeste schattingen in de media liggen dichter bij de 500.000, terwijl internationale ngo's die in Rwanda onderzoek hebben gedaan rond de één miljoen aanhouden (The necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation Commission in Rwanda, Jeremy Sarkin, in: Human Rights Quarterly, vol. 21, no. 3, augustus 1999, p. 767).

De eigenaar en hoofdredacteur van Kangura, Hassan Ngeze, gebruikte deze krant vanaf midden 1990 om haatdragende boodschappen uit te dragen. De krant, die in het Kinyarwanda verscheen, was bijzonder populair en heeft zeker bijgedragen tot het aanwakkeren van de haat onder extreme Hutu tegen de Tutsi (zie: Rwanda: death, despair and defiance, African Rights, London, herziene versie 1995, p. 70-75)

Deze kleine groep behoorde niet uitsluitend tot de naaste omgeving van Habyarimana, in Rwanda ook wel akazu genoemd. De leiders van de samenzwering lijken eerder enigszins van Habyarimana verwijderd te zijn geraakt, nadat zij vroeger dichtbij hem gestaan hadden. In het algemeen schijnen zij dichter bij de andere kant van de akazu, namelijk de kringen rond de vrouw van Haybyarimana en haar zwagers te hebben gestaan (zie: The Rwanda crisis 1959-1994, history of a genocide, Gérard Prunier, London, 1995, p. 242)

"Leave none to tell the story", genocide in Rwanda, Alison des Forges, Human Rights Watch (1999), p. 3-10, 222-237

Naar ideologie is het RPF een etnisch neutrale partij.

de MDR (Mouvement Démocratique Républicain), de PL (Parti Libéral), de PSD (Parti Social-Démocrate) en de PDC (Parti Démocratique Chrétien)

tenzij anders aangegeven: Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU); en Africa South of the Sahara 2000, onder meer p. 871-873.

"Leave none to tell the story", genocide in Rwanda, Alison Desforges, Human Rights Watch (1999)

Rwanda, the Insurgency in the Northwest, African Rights (z.j.)

Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU

Rwanda, the Insurgency in the Northwest, African Rights (z.j.)

Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, verslag van een missie van leden van de Tweede Kamer en kerkelijke organisaties naar het Grote Merengebied in Afrika (augustus 1999), p. 20 e.v.

Rwanda: the search for security and human rights abuses, Human Rights Watch (April 2000)

Postgenocidal Reconstruction: Building Peace in Rwanda and Burundi, John Prendergast and Davod Smock, United States Institute of Peace (Washington, 1999)

Rwanda, Human Rights Developments, Human Rights Watch World Report 1999

Country Profile Rwanda (EIU)

Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 5

Rwanda, Human Rights Developments

Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 21

Report on the human rights situation in Rwanda, Speciale Vertegenwoordiger, UN/ECOSOC/Commission on Human Rights (February 2000), hoofdstuk IX

EIU Country Profile Rwanda 1999-2000, p. 10

Rwanda Country Profile 1999-2000 (EIU)

World Report 1999: Rwanda, Human Rights Watch

dit hoofdstuk is gebaseerd op: Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU); Africa South of the Sahara 2000; en 1999 Country Report on Human Rights Practices: Rwanda, US Department of State (DoS) (25 February 2000)

FPR - 13 zetels, MDR - 13 zetels, PSD - 13 zetels, PL - 13 zetels, RPA - 6 zetels, PDC - 6 zetels, Parti démocrate islamique (PDI) - 6 zetels, Parti socialiste rwandais (PSR) - 6 zetels, Union démocratique du peuple rwandais (UDPR) - 2 zetels.

voor een overzicht van de bestuurlijke niveaus in Rwanda zie bijlage 2

Naar schatting verloor driekwart van het aantal Rwandese rechters het leven in het geweld van 1994.

Voor een overzicht en beschrijving van de bestaande politieke partijen zie bijlage 1

Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 24; en: Postgenocidal Reconstruction: Building Peace in Rwanda and Burundi, Prendergast e.a.

Postgenocidal Reconstruction: Building Peace in Rwanda and Burundi, Prendergast e.a.

overigens een gebruikelijke verkiezingswijze voor traditionele ambten in vele niet-geletterde samenlevingen

Postgenocidal Reconstruction: Building Peace in Rwanda and Burundi, Prendergast e.a.; en: Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000), p. 8, 14; en: Country Report Rwanda 2nd qu. 1999 (EIU); en: Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 1999

Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 1999

zie voor wat bekend is: Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April 2000)

Rwanda: the search for security and human rights abuses, Human Rights Watch (April 2000)

Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 1999

Rwanda Country Report 2nd qu. 1999 (EIU)

Situation of Human Rights in Rwanda, UN/General Assembly (September 1999), hoofdstuk XIII

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000), p. 5

Rwanda: the troubled course of justice, Amnesty International (April 2000), voetnoot 24

Villagisation in Rwanda, D. Hilhorst en M. van Leeuwen, Wageningen University (Wageningen, 1999)

vgl. ook: Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 29

Rwanda Country Report 2nd qu. 1999 (EIU), p. 12

Rwanda: the troubled course of justice, Amnesty International (April 2000), hst. I.2

Rwanda Country Report 3rd qu. 1999 (EIU), p. 12

dit gedeelte is grotendeels gebaseerd op de Rwanda Country Reports
1st qu.1999 -1st qu. 2000 (EIU) en het Country Profile Rwanda 1999-2000 (EIU)

Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief, p. 51

UN/OCHA, IRIN Central and Eastern Africa, week 22, 2000

Country Report Rwanda 1st qu. 2000 (EIU), p. 14

in het noordwesten zijn deze kampen volgens berichten meer gericht op heropvoeding of zelfs op deelname aan de oorlog in de DR Congo (Rwanda: the search for security and human rughts abuses, Human Rights Watch, vol. 12, no. 1 (A) (April 2000)

Rwanda: the search for security and human rughts abuses, HRW (2000)

Rwanda: the search for security and human rughts abuses, HRW (2000)

Rwanda: the search for security and human rughts abuses, HRW (2000)

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (February 2000)

Situation of Human Rights in Rwanda, UNGA/CHR (September 1999), hoofdstuk XIII

Vgl. Rwanda: the troubled course of justice, Amnesty International (April 2000), hst. II.3

The necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation Commission in Rwanda, Jeremy Sarkin, in: Human Rights Quarterly, Vol. 21, no. 3, augustus 1999, The John Hopkins University Press, p. 767-823

The necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation Commission in Rwanda, Sarkin (1999)

Vgl. Rwanda: the troubled course of justice, Amnesty International (April 2000), hst. II.3

The necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation Commission in Rwanda, Sarkin (1999)

Africa South of the Sahara 2000, Rwanda, p. 884

Introduction au droit rwandais, Martin Imbleau et William A. Schabas, Les éditons Yvon Blais inc. (1998)

Five years after the genocide in Rwanda, Justice in question, International Crisis Group (ICG) (April 1999)

Five years after the genocide in Rwanda, Justice in question, ICG (1999)

Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

Situation of Human Rights in Rwanda, UNGA/CHR (1999)

Situation of Human Rights in Rwanda, UNGA/CHR (1999); Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000); Rwanda, the troubled course of justice, AI (2000); Five years after the genocide in Rwanda, Justice in question, ICG (1999); Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (1999).

dezelfde bronnen als genoemd in voetnoot 77

Situation of Human Rights in Rwanda, UNGA/CHR (1999)

Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (1999)

Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (1999)

Rwanda, Human Rights Watch World Report 2000

Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (1999)

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)

Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)

1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000); en: Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (1999)

In Rwanda is duale nationaliteit toegestaan.

Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April 2000)

Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)

Inmiddels zijn twee methoden om de arrestanten te classificeren weer verlaten, bij gebrek aan succes: de selectiecommissies (commissions de triage) en de mobiele groepen (opgericht maart 1997, opgeheven begin 1998). De mobiele groepen bezochten verscheidene gevangenissen om de dossiers van arrestanten in voorarrest te onderzoeken. Een aantal vrijlatingen werd aanbevolen als gevolg van hun werk, maar niet al die aanbevelingen werden opgevolgd. Ook waren er berichten over nieuwe arrestaties uitgevoerd door de mobiele groepen (Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000))

Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)

Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)

Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)

Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 1999

Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)

deze en de volgende alinea zijn grotendeels gebaseerd op: Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April 2000)

zie ook: Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April 2000): eind 1999 zouden op één locatie in Gisenyi 78 burgers door het RPA worden vastgehouden.

zie ook: The necessity and challenges of establishing a Truth and Reconciliation Commission in Rwanda, Sarkin (1999), p. 786; en: Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April 2000)

Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April 2000)

vergelijk ook: Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 2000

Rwanda: the search for security and human rights abuses, HRW (April 2000)

Democratic Republic of Congo, Eastern Congo ravaged; killing civilians and silencing protest, HRW, vol. 12, no. 3 (A) (May 2000)

Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)

Het Grote Merengebied; een regionaal perspectief (1999)

Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)

Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

DRC, Eastern Congo ravaged, HRW (May 2000)

Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

Rwanda, Human Rights Developments, HRW World Report 2000

Rwanda, the search for security and human rights abuses, HRW (2000), en: 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)

1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)

Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

DRC, Eastern Congo ravaged, HRW (May 2000); en: 1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)

Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)

Rwanda, the troubled course of justice, AI (April 2000)

Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU

Vóór de oorlog van 1990-1994 werd op de scholen onderwezen in het Kinyarwanda in de lagere klassen, en in het Frans in de hogere. Na de oorlog is het Engels toegevoegd en is het onderwijs in de hogere klassen in principe tweetalig, hoewel dit in de praktijk afhangt van de beschikbaarheid van leerkrachten (Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU)

1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)

Rwanda Country Profile 1999-2000, EIU

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)

Shattered lives, Sexual violence during the Rwandan genocide and its aftermath, HRW (1996)

Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)

Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)

1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)

Introduction au droit rwandais, M. Imbleau et W.A. Schabas, Les éditions Yvon Blais inc. (1998), p. 129

Five years after the genocide in Rwanda, ICG (1999)

1999 Rwanda Country Report on Human Rights Practices, US DoS (2000)

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)

deze heropvoedingskampen zijn door de regering ingerichte kampen, waar de kinderen 'normen en waarden' leren (en dus niet bijvoorbeeld een vak). Kinderen ontsnappen regelmatig uit deze kampen.

Deze alinea is gebaseerd op: Diane, in: Kinderen eerst, no. 5 (oktober 1999), p. 16, 17

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000)

Refugees and others of concern to UNHCR, Draft global tables, UNHCR/Registration and statistical unit (April 2000); andere UNHCR-publikaties spreken echte slechts van 7.600 Rwandese vluchtelingen in Tanzania (bijvoorbeeld: UNHCR Country Profile - Tanzania, UNHCR (September 1999))

UNHCR Mid-year progress report - Rwanda 1999, UNHCR

UNHCR Country profile - Tanzania, UNHCR (September 1999)

Refugees and others of concern to UNHCR, Draft global tables, UNHCR/Registration and statistical unit (April 2000)

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000), p. 13

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000), p. 3

Report on the situation of human rights in Rwanda, UN/ECOSOC/CHR (2000), p. 13

UNHCR 1999 Mid-year progress report - Rwanda, en: UNHCR Country Profile - Rwanda, UNHCR (September 1999)

Global Appeal 2000, Strategies and Programmes, UNHCR (Geneva, December 1999), p. 51

===