Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
VVA 02.305
datum
29-01-2002

onderwerp
Verwerking dierlijke bijproducten/Destructiebeleid

bijlagen

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de hoofdlijnen van het beleid voor verwerking van dierlijke bijproducten toekomen. Om aan te sluiten bij toekomstige Europese regelgeving heeft de notitie een breder karakter dan de medio 2001 toegezegde notitie over de toekomst van het destructiebestel. De nadere uitwerking op onderdelen vindt nog plaats. U wordt hier in het voorjaar over geïnformeerd.

datum
29-01-2002

kenmerk
VVA 02.305

bijlage

Aanleiding tot herziening destructiebeleid
Met name de BSE-maatregelen hebben de afgelopen jaren geleid tot aanpassing van de regelgeving voor de destructie. Een meer fundamentele herziening is echter noodzakelijk, nieuwe Europese regelgeving noodzaakt hiertoe. In de EU-verordening houdende vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (hierna: de EU-verordening) zal worden vastgelegd op welke wijze bepaalde dierlijke materialen verwerkt dienen te worden. De EU-verordening, die naar verwachting eind van dit jaar van toepassing wordt, maakt een duidelijk onderscheid tussen dierlijke materialen die uit de voedselketen geweerd moeten worden en materialen die afkomstig zijn van goedgekeurde dieren en waarvoor een nuttige bestemming mogelijk is. In de landbouwraad van -11-jl. heb ik deze verordening, die ook de basis zal vormen voor het nationale destructiebeleid, gesteund. De EU-verordening wordt dan ook als uitgangspunt genomen voor de herziening van het destructiebestel.

De herziening van het beleid is ook nodig omdat zich, als gevolg van de gebeurtenissen van de afgelopen jaren, nieuwe vraagstukken hebben voorgedaan. Zo heeft de BSE-crisis geleid tot het besef dat veel grotere hoeveelheden dierlijke bijproducten uit de voedselketen moeten worden geweerd. Dit heeft onder andere de diermeelproblematiek tot gevolg gehad. De bijna gelijktijdige MKZ-crisis legde scherp bloot dat de overheid, om dierziekten adequaat te bestrijden, de beschikking moet hebben over een infrastructuur voor het snel en veilig verwerken van risicovolle materialen en restproducten. De herziening dient op dergelijk vraagstukken in te spelen.

Speerpunten van het destructiebeleid
De veilige en definitieve verwijdering van risicovolle dierlijke materialen uit de voedselketen dient ook in het herziene destructiebeleid centraal te staan. We moeten er zeker van kunnen zijn dat er geen SRM in de voedselketen terecht komt en dat restproducten, ook met het oog op de diergezondheid, veilig worden verwerkt.

Speerpunten bij de herziening van het destructiebeleid zijn dan ook: * het verder reguleren en waarborgen van de ketens voor verwerking van risico-materialen, van oorsprong tot definitieve vernietiging; * het verder tot ontwikkeling brengen van een markt voor de verbranding van restproducten, hierbij wordt vooral ingezet op uitbreiding van verbrandingscapaciteit in Nederland; * te komen tot kaderafspraken met verwerkers, onder meer over de werkwijze en beschikbare capaciteit in geval van crisis; * de betaalbaarheid van destructie, onder andere door in te zetten op Europees beleid met betrekking tot financiering;

Tegen de achtergrond van de EU-verordening en de genoemde speerpunten wordt gekeken naar het nationale destructiebestel en de positie van de destructor Rendac. Onderstaand zijn de hoofdlijnen van het beleid verwoord en is aangegeven welke acties in het kader van de herziening van het destructiebeleid c.q. het beleid voor het verwerken van dierlijke bijproducten zijn opgestart of op korte termijn zullen worden opgestart.

EU-verordening: eisen en voorschriften aan verwerking en vernietiging van dierlijke bijproducten
De EU-verordening is het uitgangspunt voor het toekomstig beleid voor de verwerking van dierlijke bijproducten, waaronder destructie. De EU-verordening onderscheidt drie categorieën dierlijke materialen. Per categorie worden verwerkingseisen gesteld en wordt aangegeven welke toepassing c.q. bestemming onder welke voorwaarden mogelijk is. De volgende categorieën worden onderscheiden:
* Categorie 1-materiaal betreft de meest risicovolle materialen met een duidelijk gezondheidsrisico. Dit zijn met name het gespecificeerd hoog risicomateriaal (SRM: hersenen, ruggenmerg e.d.) en kadavers van runderen, schapen en geiten. Dit materiaal dient, eventueel na voorbewerking, vernietigd te worden middels verbranding.
* Categorie 2-materiaal bestaat uit kadavers van onder andere varkens en kippen en ander dierlijk materiaal dat niet geschikt is voor menselijke consumptie. Na bewerking van dit materiaal is verbranding of aanwending als meststof of als grondstof voor technische producten mogelijk.
* Categorie 3-materiaal betreft materialen afkomstig van dieren die voor menselijke consumptie zijn goedgekeurd. Deze categorie is vergelijkbaar met het 'oude' LRM. Het materiaal kan na voorbewerking worden gebruikt als grondstof voor petfood en diervoeders of worden toegepast in technische producten.

Materialen uit de categorieën 1 en 2 dienen uit de voedselketen geweerd te worden. Hierbij is sprake van destructie. Alleen categorie 3-materialen kunnen, onder voorwaarden, worden gebruikt als grondstof voor diervoeders. Het toepassen van verwerkte dierlijke eiwitten van een diersoort in diervoeders voor diezelfde soort (kannibalisme) wordt niet toegestaan.
Het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten in diervoeders voor landbouwhuisdieren is nu nog door de zogenaamde Europese feedban verboden. De feedban is vorig jaar voor onbepaalde tijd verlengd. Bij het van toepassing worden van de EU-verordening komt dit verbod niet automatisch te vervallen. Ik heb tot nu toe gesteld dat een definitieve feedban voor Nederland niet aan de orde is. Een toekomstig Europees besluit over de feedban zal bepalen of verwerkte dierlijke eiwitten, onder voorwaarden, in diervoeders voor landbouwhuisdieren kunnen worden verwerkt. Dit kan echter alleen indien de kanalisatie van verwerkte dierlijke eiwitten door middel van controle en toezicht voldoende kan worden gewaarborgd.

In tegenstelling tot de bestaande regelgeving stelt de verordening meer in detail voorschriften voor de gehele keten, van oorsprong tot vernietiging of benutting als grondstof. Er is derhalve sprake van een verdergaande regulering, vooral met betrekking tot het laatste deel van de keten: de wijze waarop vernietiging van (rest)producten dient plaats te vinden.

Heldere verantwoordelijkheidsverdeling
De verwerking en eventuele vernietiging van dierlijke materialen, is en blijft de verantwoordelijkheid van de sector. Dit geldt voor de categorie 1, 2 en 3-materialen. De voorwaarden waaraan bij verwerking en vernietiging moet worden voldaan, zijn in de EU-verordening opgenomen. Aanbieders, verwerkers en verbranders zullen hier op aangesproken worden en moeten op elk moment, middels een duidelijke administratie, kunnen aantonen dat de verwerking of verbranding op een juiste wijze heeft plaatsgevonden.
Voor de veilige verwerking en eventuele vernietiging van dierlijke materialen is een adequate infrastructuur noodzakelijk. Het is aan het bedrijfsleven om die te realiseren. Hierbij is het echter van belang dat gewaarborgd wordt dat kadavers in heel Nederland snel en veilig worden verwijderd en dat er voldoende capaciteit is om de verwerking van dierlijke materialen adequaat en volgens voorschriften te kunnen laten plaatsvinden. De overheid zal hier op toe zien. Overigens zal ook een beroep op het bedrijfsleven worden gedaan waar het gaat om het bevorderen van de marktwerking en het ontwikkelen van alternatieven voor de benutting van afvallen en restproducten.

De belangrijkste verantwoordelijkheid van de overheid in dit kader is de bescherming van de volks- en diergezondheid. Door middel van het afgeven van erkenningen, het uitoefenen van controle en toezicht wordt zeker gesteld dat verwerking volgens de regels plaatsvindt en dat materialen die een risico inhouden voor de volks- en diergezondheid niet in de voedselketen terecht komen. Controle en toezicht zal derhalve vooral gericht zijn op de ketens en eindbestemming van categorie 1 en 2-materiaal en, indien de feedban wordt opgeheven, het voorkomen van kannibalisme bij categorie 3-materiaal.

Verder reguleren en borgen van verwerkingsketens In het kader van de BSE-maatregelen en op basis van de aanbevelingen door de Algemene Rekenkamer is de regelgeving ten aanzien van destructie en de verwerking van dierlijke bijproducten aangescherpt. De EU-verordening maakt het verder scheiden en kanaliseren van categorie 1, 2 en 3-materiaal noodzakelijk. De verwerking van dierlijke bijproducten is alleen mogelijk als een bedrijf door de overheid als verwerkingsbedrijf is erkend. Per categorie worden, overeenkomstig de verordening, erkenningen afgegeven. Materialen uit een andere categorie dan waar de erkenning voor afgegeven is, mogen dan niet verwerkt worden. Er ontstaan zo gescheiden stromen van categorie 1, 2 en 3-materiaal. Het materiaal dient door de gehele keten getraceerd te kunnen worden. Het borgen van de ketens is van groot belang om kruiscontaminatie te voorkomen.

Uitbreiding verbrandingscapaciteit
Naar aanleiding van de diermeelproblematiek is vorig jaar, in het kader van het Plan van aanpak Diermeel, gestart met het uitbreiden van de verbrandingscapaciteit voor restproducten (SRM-diermeel). Om ook in geval van een crisis het destructieproces goed te laten verlopen, is en blijft de inzet gericht op voldoende, nationale verbrandingscapaciteit.

De binnenlandse verbrandingscapaciteit zal medio dit jaar aanzienlijk zijn toegenomen. Aangezien risicovolle materialen ook in de toekomst vernietigd moeten worden, is het behouden van deze capaciteit van groot belang. Momenteel wordt bezien hoe dit gerealiseerd kan worden. Hierbij acht ik het van belang dat de verbrandingscapaciteit door verschillende energiebedrijven wordt gerealiseerd, zodat er geen afhankelijkheid ontstaat van één verbrander. Gekeken wordt of de overheid hier met energiebedrijven structurele afspraken over kan maken of dat de destructoren hiertoe kunnen worden verplicht.

Naast de uitbreiding van de verbrandingscapaciteit voor SRM-diermeel wordt onderzocht op welke wijze de omvang van het destructiemateriaal (categorie 1 en 2-materiaal) kan worden gereduceerd en welke alternatieve verwerkingsmethoden, onder andere voor slachterijen, mogelijk zijn. Momenteel vindt een inventarisatie plaats van initiatieven en ideeën uit de sector. Te denken valt hierbij aan compostering en vergisting, eventueel in combinatie met carbonisatie. Dergelijke alternatieven bieden wellicht mogelijkheden voor kostenreductie. Alternatieve methoden zullen echter moeten voldoen aan onder andere de veterinaire en volksgezondheidsvoorschriften zoals die zijn geformuleerd in de EU-verordening en aan andere geldende regelgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot het milieu. Ik zie dan ook vooral op langere termijn mogelijkheden voor alternatieve verwerkingsmethoden. Aan de hand van de inventarisatie wordt bezien of, en op welke wijze de ontwikkeling van alternatieve verwerkingsmethoden kan worden gestimuleerd.

Kaderafspraken over reservecapaciteit destructie Bij de uitbraak van een besmettelijke dierziekte dient de overheid zorg te dragen voor een adequate bestrijding. Om de dierziektenbestrijding goed te laten verlopen en de risiso's voor de diergezondheid te minimaliseren zie ik het als een belangrijke taak van de overheid om, in samenwerking met bestuurlijke partners en de sector, er voor te zorgen dat er voldoende destructiecapaciteit in Nederland beschikbaar is. In dat kader zullen de verschillende stadia van de destructieketen (transport, destructie, opslag en verbranding) worden bezien. Daar waar zich in geval van een dierziekteuitbraak knelpunten voordoen, worden voorzieningen getroffen. Hierover dienen vooraf duidelijke afspraken gemaakt te worden. Ik verwacht dat vooral gecontroleerde tijdelijke opslag, op goedgekeurde locaties, mogelijkheden biedt. Naast de reguliere wijze van destructie, dient ook de directe verbranding van kadavers in ogenschouw genomen te worden.
In het Calamiteitenplan Destructie Nederland wordt momenteel vastgelegd welke reservecapaciteit in diverse schakels nodig is en ook gerealiseerd kan worden. Dit calamiteitenplan zal begin 2002 met betrokken partijen worden besproken en vervolgens worden afgerond.

Destructiebestel en positie Rendac
De positie van destructor Rendac is een belangrijk aandachtspunt bij de herziening van het destructiebestel. De markt voor verwerking van destructiemateriaal en de positie van Rendac daarin hebben zich door de jaren heen zodanig ontwikkeld dat Rendac nu feitelijk de enige verwerker is van SRM.
Hoewel een dergelijke unieke positie idealiter voorkomen zou moeten worden, is het ook in de toekomst van primair belang dat het transport en de verwerking van categorie 1 en 2-materiaal, vanuit het oogpunt van volks- en diergezondheid, veilig en adequaat plaatsvindt. Dit houdt in dat pas een erkenning voor verwerking wordt afgegeven als een bedrijf kan voldoen aan de voorschriften, ook als dit betekent dat er daardoor slechts één of een beperkt aantal bedrijven op de markt actief kunnen zijn.
Bijzonder aandachtspunt bij het afgeven van erkenningen is het ophalen en verwerken van kadavers. Met het huidige logistieke systeem kunnen kadavers de dag na melding overal in Nederland worden opgehaald. Alternatieven voor het huidige systeem van kadaverophaling dienen minimaal eenzelfde mate van effectiviteit te garanderen. In lijn met de EU-verordening wordt overwogen om het transport en de verwerking (bijvoorbeeld van kadavers) niet meer aan elkaar te koppelen. Tevens worden alternatieve verwerkingsmethoden onderzocht. Deze initiatieven dragen bij aan een meer open markt.

Indien zich in de toekomst slechts één of enkele marktpartijen voor een erkenning als transporteur en/of verwerker aanbieden, is het van belang dat misbruik van die positie wordt voorkomen. De overheid zal dan een sterke, controlerende rol moeten hebben. Het is in dat kader van belang dat er helder inzicht is in de kosten die bij aanbieders van destructiemateriaal in rekening worden gebracht. Hier zullen duidelijke afspraken met verwerkingsbedrijven over gemaakt worden. Waar voor de financiering gebruik gemaakt wordt van tarieven of heffingen, dient door middel van audits, met deskundigheid uit verschillende disciplines, en financiële controles zicht gehouden te worden op de kosten en kostenstructuur.

Financiering van de verwerking van dierlijke bijproducten Uitgangspunt voor de financiering is en blijft dat 'de vervuiler betaalt'. De kosten voor verwerking van categorie 1, 2 en 3-materialen zijn derhalve in eerste instantie voor de sector. Met het van kracht worden van de verordening zullen de omvang en
toepassings-mogelijkheden van categorie 1, 2 en 3-materiaal in vergelijking met de huidige SRM- en LRM-stromen enigszins wijzigen. Daar waar de kosten van verwerking niet kunnen worden gedekt door de opbrengsten uit de afzet als grondstof zal aanvullende financiering vanuit de sector nodig zijn. De financieringswijze dient ook dan zodanig gestructureerd te zijn dat illegale dumping van kadavers en ander dierlijk materiaal zo veel mogelijk wordt voorkomen.

Tevens zal gekeken worden naar de wijze van financiering in andere EU-lidstaten. Overigens heeft de Europese Commissie in de verordening aangekondigd met voorstellen voor de financiering te zullen komen. Bij de discussie over de wijze van financiering zal het bedrijfsleven nauw betrokken worden.

Nadere uitwerking
De bovenstaande hoofdlijnen zullen de komende maanden nader worden uitgewerkt. Het verder vormgeven van het destructiebestel zal hierbij parallel lopen aan het uitwerken van de EU-verordening. Op onderdelen zal de betrokkenheid van het bedrijfsleven en andere overheden van groot belang zijn.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst


---