Sociaal-Economische Raad

SER in unaniem ontwerpadvies:
KERNTAKEN VAN PENSIOENFONDSEN MOETEN DUIDELIJK WORDEN

28 januari 2002 -

De vorming van conglomeraten, waarbij pensioenfondsen bijvoorbeeld een verzekeraar of arbodienst als dochter hebben, geeft reden tot zorg. Deze ontwikkeling creëert namelijk onduidelijkheden over het doen en laten van pensioenfondsen. Om ongewenste discussies over het instituut pensioenfonds te voorkomen, moeten criteria worden ontwikkeld waarmee duidelijk wordt wat wel en wat niet behoort tot de kerntaken van pensioenfondsen.

Dat staat in een ontwerp(aanvullend)advies (1) over de Nieuwe Pensioenwet dat de raad naar verwachting op vrijdag 15 februari zal bespreken. Het is voorbereid door de Pensioencommissie, onder voorzitterschap van prof.dr. L.F. van Muiswinkel. Het is een aanvulling op een eerder SER-advies over de Nieuwe Pensioenwet van 18 mei 2001. Beide adviezen zijn een reactie op een adviesaanvraag van staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 mei 2000.
In dit aanvullende advies gaat de raad in op twee onderwerpen: pensioenfondsen aan de top van een holding en de positie van pensioenfondsen in de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW).

Het ontwerpadvies is in december vorig jaar met een verdeeld standpunt over 'pensioenfondsen aan de top van een holding' aan de achterbannen voorgelegd. Nader beraad heeft er toe geleid dat het ontwerpadvies nu met een unaniem standpunt aan de raad zal worden voorgelegd. De achterbanraadpleging heeft niet geleid tot een wijziging in het (unanieme) standpunt over de positie van pensioenfondsen in de PSW.

Pensioenfondsen aan de top van een holding
De commissie ziet de pensioenfondsen als een verantwoorde en gewaardeerde mogelijkheid om collectieve pensioenregelingen uit te voeren en wil ze daarom als belangrijke pijler van het Nederlandse pensioenstelsel handhaven. Door de vorming van conglomeraten ontstaat onduidelijkheid over het doen en laten van pensioenfondsen. Deze onduidelijkheid kan leiden tot het ter discussie stellen van het instituut pensioenfonds en dat ziet de commissie als ongewenst. Daarom is het van belang dat eventuele onduidelijkheid over wat wel en wat niet behoort tot de kerntaken van pensioenfondsen wordt weggenomen.

Ten aanzien van de wijze waarop deze onduidelijkheid moet worden weggenomen meent de commissie, dat het formuleren van algemene uitgangspunten een vruchtbaarder aanpak is dan het komen met een casuïstiek van al dan niet toegestane activiteiten. Vertrekpunt bij dit alles dient de erkenning te zijn dat het bestaansrecht van pensioenfondsen is gelegen in het organiseren van collectiviteiten op basis van solidariteit. De activiteiten die een pensioenfonds in dat kader uitoefent moeten zich beperken tot de kerntaken en direct daarmee samenhangende activiteiten. De kerntaken betreffen de functies van administratie, informatievoorziening aan deelnemers en beleggen. Met de woorden "en direct daarmee samenhangende activiteiten" wordt beoogd pensioenfondsen binnen de gestelde kaders enige ruimte te bieden om te kunnen reageren op ontwikkelingen in de (pensioen)omgeving, in het bijzonder wat betreft de ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen en de uitvoering daarvan (inclusief het vermogensbeheer).

De commissie adviseert tot het instellen van een gerichte monitor, gedurende een periode van 2 of 3 jaar, teneinde recente ontwikkelingen te kunnen toetsen, nieuwe ontwikkelingen kritisch te kunnen volgen en ongewenste ontwikkelingen te kunnen voorkomen. Voorts is de commissie van mening dat aan de monitor de mogelijkheid moet worden verbonden dat de toezichthouder, gehoord de Stichting van de Arbeid, kan besluiten zonodig ook tijdens de periode van monitoring tot bijsturen of ingrijpen. Werkende weg zal aldus binnen enkele jaren meer duidelijkheid ontstaan over de toe te passen criteria en over de wenselijkheid of de noodzaak deze criteria in wetgeving te verankeren.

De positie van pensioenfondsen in de PSW
De commissie meent dat in het kader van de modernisering van de PSW de positie van de pensioenfondsen geactualiseerd moet worden. In het bijzonder de herverzekeringsplicht past volgens haar niet meer bij de huidige pensioenfondsen. Deze plicht houdt in dat de voor pensioen bestemde gelden van pensioenfondsen in beginsel moeten worden gebruikt voor het herverzekeren bij een verzekeraar. Daarmee gaat de herverzekeringsplicht over het zekerstellen van pensioengelden. Uitgangspunt daarbij is de discontinuïteit van het fonds en de eis dat het fonds te allen tijde aan zijn verplichtingen kan voldoen. De commissie vindt deze eis in zijn algemeenheid te stringent en het beoogde zekerheidsniveau te kostbaar. Dit laatste beperkt ook de mogelijkheid van indexatie van pensioenen. De commissie bepleit dan ook een zekerheidseis die uitgaat van de continuïteit van het fonds en van de zekerheid dat de uitkering te zijner tijd kan worden gedaan. Dit betekent dat de huidige herverzekeringsplicht moet worden afgeschaft en vervangen door een eigen solvabiliteitstoets voor pensioenfondsen.
De commissie constateert dat er nog veel vragen beantwoord moeten worden voordat een eigen solvabiliteitstoets voor pensioenfondsen daadwerkelijk gestalte kan krijgen. Het is van groot belang dat deze vragen voortvarend worden opgepakt en de overheid met sociale partners beziet hoe, via een eigen solvabiliteitstoets, moderne en betaalbare pensioenen gecombineerd kunnen worden met voldoende zekerheid.

1. Het gaat om een ontwerpadvies. De opvattingen die hier worden weergegeven, zijn die van de commissie van voorbereiding.