Ingezonden persbericht

Persbericht
Amsterdam, 29 jan. 2002

CJO roept Van Aartsen op opheldering
te vragen over Israelische krijgsgevangenen

Het Centraal Joods Overleg heeft minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken verzocht de regeringen van Syrië, Libanon en Iran en via hen Hezbolla, de organisatie die naar alle waarschijnlijkheid voor de gevangenschap van de Israelische soldaten verantwoordelijk moet worden gehouden en in ieder geval een aantal van hen gevangen heeft genomen, om opheldering te vragen over de verblijfplaats van vermiste Israelische soldaten, hun gezondheidstoestand, de mogelijkheid tot bezoek door medewerkers van internationale humanitaire organisaties, en zicht op terugkeer naar Israel.

Gezien de positie die Syrië sinds enige tijd in neemt als lid van de VN-Veiligheidsraad, dringt het CJO er bij de minister op aan de Syrische regering er op te wijzen dat te zwijgen over de omstandigheden van deze MiA s niet passend is voor een door toetreding tot de Veiligheidsraad verantwoordelijk lid van de statengemeenschap.

Het CJO doet zijn oproep naar aanleiding van het feit dat Van Aartsen zich in scherpe bewoordingen heeft geuit over de wijze waarop Al Qa idastrijders gevangen worden gehouden door de Verenigde Staten. Waar Van Aartsen meent dat de VS gehouden is voor deze strijders de Geneefse conventie toe te passen, dient dat naar het oordeel van het Centraal Joods Oerleg dan toch zeker voor de acht Israelische soldaten zgn. Missing in Action.

Syrië, Libanon en Iran (aan welke laatste Van Aartsen nog recent een bezoek bracht) blijken nog immer steun te verlenen aan terroristische activiteiten van de Hezbolla, of deze activiteiten mogelijk te maken. Het CJO refereert voor deze stelling aan de notitie inzake islamitisch radicalisme in het Midden-Oosten en Centraal-Azië, die de minister kort na de aanslagen op het NYC World Trade Centre en het Pentagon aan de Tweede Kamer zond. Daarin constateert Van Aartsen dat Hezbolla financiële, militaire en logistieke steun ontvangt van Iran en Syrië, terwijl het door Libanon wordt toegestaan om een legermacht van 3000 militairen te hebben binnen haar grondgebied. Zachary Baumel, Zvi Feldman en Yehuda Katz werden gevangen genomen op 11 juni 1982. Ron Arad werd gevangen genomen op 16 oktober 1986. In september 2000 werden nog eens vier Israelische soldaten door Hezbolla gevangen genomen. Zij vallen onmiskenbaar onder de Geneefse conventie doch ieder daar uit voortvloeiend recht wordt hen onthouden. Op basis van die conventie moeten militairen die gevangen worden genomen primaire mensenrechten worden toegekend, waaronder: het sturen en ontvangen van post, het krijgen van noodzakelijke medische behandeling, voeding, kleding en gezondheidszorg en de hulp van internationale hulporganisaties. Ook moet er informatie worden verschaft aan de regering van de gevangene. Van dit alles is geen sprake. Er is geen contact geweest met hun familie; het Rode Kruis of iedere andere internationale humanitaire hulporganisatie heeft geen toegang tot de krijgsgevangenen gehad. Zelfs is niet officieel bekend of zij nog in leven zijn. Volgens een rapport van Amnesty International uit 1988 waren drie van de toen vier vermiste Israelische soldaten op dat moment nog in leven en werden zij in Libanon onder Syrisch gezag gevangen gehouden.

Meer informatie:
Ruben Vis, secretaris Centraal Joods Overleg, tel. 020 301 8496