Wageningen Universiteit

Persbericht Wageningen UR

30/01/02, nr. 008

Onderzoek nodig naar lange termijn effecten van GMO-voer

Afkeur voor transgeen veevoer niet aangetoond

Er zijn geen overtuigende wetenschappelijke bewijzen dat dieren genetisch gemodificeerd voer links laten liggen en een voorkeur hebben voor gewoon veevoer. Daarvoor is er simpelweg te weinig onderzoek gedaan. Bovendien geeft het beschikbare onderzoek geen eenduidige antwoorden en laat soms zelfs tegenstrijdige resultaten zien. Deze leemte in kennis is opvallend, aangezien veevoer tegenwoordig voor 75 tot 80% bestaat uit genetische gemodificeerde grondstoffen. Met name onderzoek naar de langetermijneffecten van het voer op dieren is niet op nauwelijks gedaan. Het is daarom van belang dat er goed experimenteel onderzoek gedaan gaat worden naar de vraag of vee een voorkeur of afkeer heeft voor genetisch gemodificeerd voer. Dit wordt geconcludeerd in het onderzoeksrapport "Do animals have a different food preference for GMO's or non-GMO's", dat is op basis van een uitgebreide literatuurstudie is opgesteld door ir. Irene Janssen, medewerkster van de leerstoelgroep Diervoeding van Wageningen Universiteit. De vraag naar het onderzoek was door de Natuurwetpartij neergelegd bij de Wageningse Wetenschapswinkel, daarbij gesteund door het Nederlands Platform voor Gentechnologie en Greenpeace. Opvallend is dat de Natuurwetpartij zich tegen het einde van het onderzoek uit de begeleidingscommissie heeft teruggetrokken omdat zij zich uiteindelijk toch niet kon vinden in de onderzoeksopzet. De Wetenschapswinkel heeft toen besloten om naast het rapport een brochure uit te brengen waarin het commentaar op het rapport in de vorm van interviews is weergegeven.

Genetisch gemodificeerde producten zijn haast niet meer weg te denken uit de supermarkt. Dit komt omdat in de levensmiddelenindustrie veel gebruik wordt gemaakt van grondstoffen uit soja en mais, die met name in Noord-Amerika in toenemende mate afkomstig is genetische gemodificeerde gewassen. De Verenigde Staten is hierbij koploper met 35,7 miljoen hectare (69%) genetisch gemodificeerd productie-areaal. Ook veevoer bestaat naar schatting zo'n 75-80% uit genetisch gemodificeerde grondstoffen. Er wordt wel gezegd dat wilde dieren genetisch gemodificeerde gewassen niet willen eten, als ze de keuze zouden hebben. Reden voor de Natuurwetpartij, die zeer kritisch staat tegenover genetische modificatie, zich tot Wageningen te wenden met de vraag of dieren genetisch gemodificeerd voer al dan niet versmaden. Irene Janssen heeft daarop een literatuuronderzoek naar deze vraag uitgevoerd, uitgebreid met de vraag wat de voorkeur voor voer en voeropname bepaalt.

Voeropname
Er blijkt bijna geen experimenteel onderzoek te zijn uitgevoerd waarbij dieren echt konden kiezen tussen genetisch gemodificeerd voer en gewoon voer. Wel is er
onderzoek gedaan naar verschillen in voeropname bij groepen dieren die gewoon voer of genetische gemodificeerd voer kregen. Hierbij zijn slechts marginale verschillen waargenomen. Opvallend is dat lang niet al het gepubliceerde onderzoek voldoet aan de criteria van goed onderzoek om het effect van de genetische modificatie te meten. Zo zijn er lang niet altijd gegevens vermeld over de teeltwijze van de planten of relevante chemische analyses gedaan aan de gewassen. Bovendien zijn de meeste experimenten gedurende een korte periode uitgevoerd, waardoor lange termijn effecten niet zichtbaar worden. Verder zijn er een aantal anekdotische waarnemingen van bijvoorbeeld koeien die een veld gemodificeerde mais voorbijlopen om verderop gewone mais te gaan eten.

Vervolgonderzoek
Voor het bepalen van de voorkeur van dieren voor verschillende typen voer moeten er verschillende testen naast elkaar worden gebruikt. Het gaat dan niet alleen om het meten van de daadwerkelijke voorkeur of aversie, maar ook om het registreren van bijvoorbeeld het gedrag van het dier. Ook dient de teeltwijze van de gewassen gelijk te zijn. Bij het Departement Dierwetenschappen van Wageningen Universiteit (de leerstoelgroep Diervoeding in samenwerking met andere groepen) wil men een dergelijk opzet laten uitwerken om te komen tot een promotie-onderzoek. Hierbij zal ook gekeken worden naar de groeiomstandigheden (bv. gangbaar, intensief systeem of meer via biologische landbouw). Daarnaast zal dan ook het gedrag van de dieren worden geregistreerd.