Gezondheidsraad

PERSBERICHT

---

Kritiek op borstkankerscreening onvoldoende onderbouwd

Ondanks recent gepubliceerde wetenschappelijke kritiek is er geen grond voor de conclusie dat het sedert 1990 in ons land lopende bevolkingsonderzoek naar borstkanker geen nut heeft. Zo'n screeningsprogramma zou, volgens de critici, eerder schadelijk dan nuttig zijn. Die opvatting is echter onvoldoende onderbouwd. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een vandaag verschenen advies aan de Minister van VWS.

In oktober vorig jaar verscheen in de wetenschappelijke pers een samenvattende beoordeling van tot dusver verricht onderzoek naar het nut van bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Zo'n screeningsprogramma is vanaf 1990 geleidelijk in ons land geïntroduceerd. In 1999 hebben ongeveer driekwart miljoen vrouwen tussen 50 en 75 jaar eraan deelgenomen. Dat is bijna tachtig procent van de doelgroep. De Deense schrijvers van de zojuist bedoelde publicatie vinden de meeste van de door hen bekeken onderzoeken ondeugdelijk. Hun analyse mondt uit in de conclusie dat bevolkingsonderzoek naar borstkanker wél veel overlast geeft maar geen winst oplevert in termen van levensjaren. De Gezondheidsraad vindt dat die conclusie niet te trekken is op grond van het Deense literatuuronderzoek, maar sluit niet uit dat uiteindelijk de winst van screening achter zal blijven bij hetgeen in 1990 werd verwacht. De Raad bestrijdt dat de meeste onderzoeken naar het nut van borstkankerscreening in volle omvang ondeugdelijk zijn geweest, ook al is wel degelijk op die projecten iets aan te merken. De Deense onderzoekers hebben hun kwaliteitscriteria echter niet consequent toegepast. Hoewel mogelijke bezwaren van screening, zoals meer bestraling, zeker aandacht verdienen, beweren die onderzoekers te lichtvaardig dat screening leidt tot `agressievere' therapie en dat bestraling na een borstamputatie leidt tot hart- en vaatziekten. Ook gaan de critici te ver als zij stellen dat men het nut van screening uitsluitend moet afmeten aan terugdringing van de algemene sterfte (sterfte ongeacht de doodsoorzaak) en dat de sterfte aan borstkanker als maat onbetrouwbaar is.
Intussen is, ongeveer parallel aan de groei van het bevolkingsonderzoek, de borstkankersterfte aan het dalen. Omdat ook andere factoren een rol kunnen spelen, waaronder betere behandeling, los van bevolkingsonderzoek, staat nog te bezien in hoeverre hier sprake is van een oorzakelijk verband. Het is volgens de Gezondheidsraad van belang dat een in voorbereiding zijnd Nederlands onderzoek naar die vraag doorgang vindt. Ook steunt de Raad het in wetenschappelijke kringen gehouden pleidooi voor een nieuwe, systematische en onafhankelijke beoordeling van het nut van bevolkingsonderzoek naar borstkanker, op basis van de volledige oorspronkelijke onderzoeksgegevens.

Het advies is opgesteld door een commissie bestaande uit: · prof. dr JA Knottnerus, Voorzitter van de Gezondheidsraad, voorzitter ·prof. dr GMM Bartelink, Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis en Academisch Medisch Centrum Amsterdam ·prof. dr Y van der Graaf, Universitair Medisch Centrum Utrecht ·prof. dr JGM Klijn, Erasmus Universitair Medisch Centrum/ Daniël den Hoed Kliniek, Rotterdam ·prof. dr ir FE van Leeuwen, Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam ·dr RJPM Scholten, Dutch Cochrane Centre/AMC, Amsterdam ·WA van Veen, arts, Gezondheidsraad, secetaris

Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt de heer WA van Veen, arts, tel. (070) 3406640 , e-mail wa.van.veen@gr.nl.

Datum: 7 maart 2002

---