Verbond van Verzekeraars

Suggesties Verbond beroepspensioenregeling

Het Verbond heeft een brief gestuurd naar staatssecretaris Hoogervorst om zijn visie over de nieuwe eisen voor beroepspensioenregelingen kenbaar te maken. De staatssecretaris heeft hierover vorig jaar overleg gehad met beroepsorganisaties en beroepspensioenfondsen. Het Verbond is van mening dat een beroepspensioenregeling moet worden ondergebracht bij een onderlinge verzekeringsmaatschappij.

De staatssecretaris gaf in december vorig jaar aan om bij de Wet verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet Bpr) het uitgangspunt regeling verplicht, maar uitvoering niet te handhaven. Hoogervorst vindt dat de in 1996 door het kabinet gestelde eis van keuzevrijheid over de uitvoering van een beroepspensioenregeling niet goed verenigbaar is met de eis van een doorsneepremie die het kabinet in 2000 stelde ten aanzien van verplicht gestelde beroepspensioenregelingen. Met die visie houdt de staatssecretaris de mogelijkheid tot oprichting van een beroepspensioenfonds in stand. Ten aanzien van de representativiteitseisen van een beroepspensioenregeling heeft de staatssecretaris aangegeven dat er sprake moet zijn van een draagvlak en organisatiegraad van 60% van de beroepsgenoten. Het Verbond is van mening dat bij inwerkingtreding van een eventueel gewijzigde Wet Bpr een nulmeting moet plaatsvinden, waarbij wordt getoetst of aan het 60%-criterium is voldaan. Tevens denkt het Verbond dat het beter zou zijn om de beroepspensioenregeling onder te brengen bij een onderlinge verzekeringsmaatschappij in plaats van bij een beroepspensioenfonds. Voordeel van een onderlinge verzekeraar is dat voor instandhouding hiervan de representativiteit vanzelf zal worden gewaarborgd. Daarnaast kunnen participanten onderling vaststellen welk type pensioenregeling men wenst uit te voeren en kunnen ze daarmee dus ook zelf de mate van solidariteit bepalen (uiteraard binnen het van toepassing zijnde wettelijke kader).

Bondig, maart 2002