Ministerie van Buitenlandse Zaken


---


1 Inleiding

1.1 Het doel van de notitie

1.2 Samenvatting

1.3 Facetten en Accenten

2 De Nederlandse samenwerking met de kandidaat-lidstaten 2000/2001
3 De betrekkingen met nieuwe leden van de uitgebreide Unie
4 De uitgebreide Unie en haar omgeving
4.1 De 'Nieuwe Buren' aan de oostgrens
4.2 De Westelijke Balkan

5 De nieuwe accenten

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 27 maart 2002 Behandeld Caroline van den Ende
Kenmerk DWM-369/02 Telefoon 348 4746

Blad /1 Fax 348 6233

Bijlage(n) E-Mail ende.caroline@minbuza.nl

Betreft "Nieuwe Accenten in een groter Europa" Zeer geachte Voorzitter,

Graag bied ik u hierbij de notitie "Nieuwe Accenten in een groter Europa" aan. Deze notitie is het resultaat van een interdepartementale evaluatie van de notitie "Accenten zetten in Midden-Europa" van november 1999, waarin het kabinet een beleidskader presenteerde voor de Nederlandse pre-accessiesteun aan Midden-Europa.

In deze notitie wordt een overzicht geschetst van de Nederlandse samenwerkingsrelatie met de landen in Midden- en Oost-Europa sinds 1999. De balans wordt opgemaakt van de Nederlandse bijdrage aan het EU-uitbreidingsproces tot op heden. Tevens worden consequenties getrokken voor de komende jaren.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

Nieuwe accenten in een groter Europa


1 Inleiding

---


1.1 Het doel van de notitie

---
In de notitie "Accenten zetten in Midden-Europa" van november 1999 (verder: 'Accentennotitie') presenteerde het kabinet een beleidskader voor de Nederlandse pre-accessiesteun . Zo'n kader was wenselijk gezien de verwachte intensivering van het Europese beleid ten aanzien van Midden-Europa. In november 1999 werd onderhandeld met slechts zes kandidaat-lidstaten . De Europese Raad van Helsinki nodigde in december 1999 nog zes landen uit de onderhandelingen te starten en kende ook Turkije de status toe van kandidaat-lidstaat, echter nog zonder daarmee de onderhandelingen te openen . In 2001 werden met Kroatië en Macedonië Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten gesloten , waarmee ook deze landen uitzicht kregen op het kandidaat-lidmaatschap .

In juli 2000 deed het kabinet de Kamer een Beleidsbrief toekomen, waarin de consequenties uit bovengenoemde nota werden getrokken voor het programma voor Maatschappelijke Transformatie, Matra . In de Nota bij de begroting 2002, "De Staat van de Unie", gaf het kabinet in september 2001 een overzicht van de betrekkingen van de uitgebreide Europese Unie met de aangrenzende staten .

Met het oog op de verwachte afsluiting van de onderhandelingen met een eerste groep van kandidaat-lidstaten aan het eind van 2002 is het wenselijk om zowel het beleidskader van de "Accentennotitie 1999" over de periode 2000- 2001 te evalueren, als consequenties te trekken voor de komende jaren.


1.2 Samenvatting

---
Deze notitie schetst een beeld van de voortgang van de Nederlandse samenwerkingsrelatie met de toetredende landen en met de buurlanden van de uitgebreide EU. Begonnen wordt met een evaluatie van de samenwerking in 2000 en 2001, op basis van de operationele conclusies van de Accentennotitie 1999 (hoofdstuk 2). Nederland heeft in zijn netwerk de nadruk gelegd op de bestuurskwaliteit op de diverse deelterreinen van het Acquis Communautaire. Nederland heeft daardoor laten zien dat het juist die gebieden van het acquis zeer serieus neemt. Tevens is de basis gelegd voor coalities ten behoeve van samenwerking in de uitgebreide Unie en voor adequate behartiging van Nederlandse belangen.

Vervolgens wordt de blik op de toekomst gericht (hoofdstuk 3): Relaties met sommige EU-toetreders ontgroeien de fase van pre-accessiesteun en krijgen steeds meer het karakter van partnerschappen van leden binnen een uitgebreide Europese Unie. Met andere kandidaten wordt de pre-accessie samenwerking geïntensiveerd. Ook wordt echter geconstateerd dat het perspectief voor samenwerking vaak groter is dan de capaciteit om die steun te verlenen. Diverse ministeries hebben sinds 1999 weliswaar de met de samenwerking belaste afdelingen en diensten versterkt, maar constateren toch dat grenzen zijn bereikt.

In hoofdstuk 4 kijkt de notitie verder, naar de nieuwe buurlanden van de uitgebreide EU. Binnen die categorie zijn twee groepen te onderscheiden: de 'nieuwe buren' zoals de Russische Federatie, Moldavië , Oekraïne en Belarus en de landen op de Westelijke Balkan.

Tot slot worden in hoofdstuk 5 de beleidsconsequenties getrokken.


1.3 Facetten en Accenten

---
De Accentennotitie van 1999 was opgebouwd rond enkele kernwoorden. Die waren pre-accessie, facetten en accenten. Met pre-accessie werd de fase bedoeld tot aan de toetreding van de kandidaat-lidstaten, dus de fase van voorbereiding, onderhandelingen en verdragssluiting.

De pre-accessiefase eindigt naar verwachting voor een eerste groep van kandidaat-lidstaten per 1 januari 2004. Dan zouden die landen tot de EU kunnen toetreden. Met andere landen zal door de Europese Raad van Kopenhagen in december 2002 een nieuwe 'Road Map' moeten worden afgesproken, gericht op een nieuw, intensief onderhandelingstraject. Voor hen duurt de pre-accessiefase dus voort.

Het woord facetten werd gebruikt voor de in het beleid vanaf 1 januari 2000 te plaatsen beleidsprioriteiten waar Nederland meerwaarde te bieden had (en heeft). Deze facetten waren: goed bestuur, versterking van de bestuurscapaciteit, participatieve wijzen van besluitvorming en besturen, rechtsstaat en rechtszekerheid inclusief rechtshandhaving en in de maatschappij gewortelde politiediensten.

Het woord accenten betrof de geografische prioriteiten in die pre-accessiefase.

Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië, de zogenaamde Visegrad-landen, boden het meeste perspectief voor een intensieve relatie met Nederland. Bulgarije en Roemenië kregen op grond van hun ligging en de daaruit voortvloeiende veiligheids- en politieke overwegingen een belangrijke plaats. Bovendien waren en zijn deze twee landen lid van de Nederlandse kiesgroep bij IMF en Wereldbank . Bij Slovenië, Estland, Letland en Litouwen was de inschatting dat slechts op specifieke thema's aanknopingspunten voor een intensieve relatie met Nederland aanwezig waren.

De Accentennotitie heeft stimulerend gewerkt bij het vormgeven van de bilaterale relaties. Zij voorzag niet in "centrale regie" en het beleid van de vakdepartementen blijkt dan ook te zijn bepaald door zowel het primaat van het eigen vakgebied als door verzoeken tot samenwerking en ondersteuning van kandidaat-lidstaten aan Nederlandse ministeries ("vraaggestuurd"). Uit de ten behoeve van deze notitie gepleegde inventarisatie van het gevoerde beleid blijkt dat de verschillende facetten aan bod zijn gekomen in het gevoerde beleid, met name op het gebied van bestuurlijke vernieuwing, rechtszekerheid en interne markt. De grootste gemene deler is de nadruk op de kwaliteit van het bestuur .

Bij de geografische prioriteitsstelling (de 'Accenten') bleek een soortgelijke ontwikkeling als bij het resultaat van eerder genoemde vraagsturing . In de Accentennotitie werd een inschatting gemaakt van het 'relatieve gewicht' van elk land voor de (breed gedefinieerde) Nederlandse belangen. Die benadering is te statisch gebleken. De feitelijke voortgang van de onderhandelingen over toetreding, met alle bijbehorende dynamiek, is belangrijker gebleken voor de intensivering van de betrekkingen dan de 'Accenten' uit 1999. Daarmee hangt samen dat keuzes van vakdepartementen steeds vaker worden bepaald door in het kader van de toetredingsonderhandelingen opgebouwde relaties in combinatie met de verwachte toekomstige positie en het (politieke) gewicht van de kandidaat-lidstaat in de EU. In kaders worden voorbeelden gegeven van hoe verschillende ministeries hun beleid hebben bepaald.


2 De Nederlandse samenwerking met de kandidaat-lidstaten 2000/2001
---


1. Volgens de Accentennotitie zou een steunpunt worden opgezet ten behoeve van de versterking van de Nederlandse participatie in het Twinning programma van de EU. Dat steunpunt is in 2000 ingesteld en functioneert goed. Er is intensieve interactie met vakdepartementen, met het Nederlandse deelnemersveld, met de Commissie en met de buitenlandse collega's. De kwantitatieve doelstelling om een substantieel aandeel van de opdrachten voor Twinning te verwerven is gehaald. Nederland zit in de top-zes van deelnemende lidstaten (deelname aan 60 van de totaal 500 projecten die sinds de start van het programma zijn ontwikkeld) en geniet in diverse sectoren een uitstekende reputatie . Met enige regelmaat wordt Nederland verkozen als leider van een consortium met een van de andere (inclusief de grote) lidstaten als junior partner. Doel is gelijke tred te blijven houden met de verdere groei van het aantal projecten. De optie om het steunpunt te financieren uit gegenereerde projectinkomsten is verlaten; de meeste Nederlandse deelnemers aan Twinning moeten werken tegen niet-kostendekkende tarieven. Het steunpunt wordt nu door BZ gefinancierd, t.l.v. Matra.


2. De veelheid aan Nederlandse instrumenten zou voor de partners in Midden-Europa meer dan tot eind 1999 als een geheel worden gepresenteerd. Daartoe zou ook het internet worden gebruikt. Waar mogelijk trekken Matra en PSO en de uitvoerende organisaties inderdaad gezamenlijk op bij pre-accessie samenwerking. Ook met het eerdergenoemde steunpunt wordt intensief samengewerkt. Binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken en vakministeries zijn de afdelingen die zich richten op het toetredingsproces versterkt . Dit alles heeft zichtbaar resultaat, zowel bij het onderhandelingsproces, als bij de ondersteuning van de pre-accessie.

Kader 1: PSO Pre-Accessie

In 1999 ging het bilaterale PSO Pre-accessie Programma (PSO PA) van start. Doel is het assisteren van de economische instituties in de kandidaat-lidstaten bij de voorbereiding op het lidmaatschap zodat de werking van de interne markt wordt gestimuleerd. PSO PA staat in 2002 open voor Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en Turkije. PSO PA is gericht op 'institution building', versterking van economisch gerelateerde departementen en instituten. De projecten zijn gericht op de overname, implementatie en juiste uitvoering van het acquis communautaire (3 Kopenhagencriterium). Daarnaast kunnen ook projecten die zijn gericht op het versterken van de markteconomie en die bijdragen aan de concurrentiepositie van een land in aanmerking komen voor het PSO PA (2 Kopenhagencriterium). PSO PA werd ingesteld om de kandidaat-lidstaten te helpen de vruchten van de Interne Markt zo goed en zo snel mogelijk te kunnen plukken (expertiseoverdracht); om de werking van de Interne Markt veilig te stellen; om ambtelijke netwerken te bouwen; om het beleid te beïnvloeden (een NL 'kleur' te geven); en om input te verwerven voor het onderhandelingsproces. Bij PSO PA staan vraaggestuurdheid en de overheid-tot-overheid relatie voorop. De basis van het programma wordt vormgegeven door het afsluiten van een MoU tussen EZ en zijn counterpart. Er worden twee vormen van assistentie verleend:


· langdurige projecten (PSO PA 'lang'): projecten met een looptijd van 1-2 jaar, die zich vooral richten op de economische institutiebouw die veelal nog in de kinderschoenen staat of waar de uitdagingen zo groot zijn dat door de kandidaat-lidstaten een langdurige vorm van ondersteuning op prijs wordt gesteld. Voor de ontwikkeling kan zowel uit de publieke als de particuliere sector expertise worden gehaald.


· Korte vormen van kennisuitwisseling op deskundigenniveau (PSO PA 'kort') zoals bijvoorbeeld inkomende en uitgaande studie- en werkbezoeken, training, stages en seminars. Via het korte instrument kan snel op de hulpvraag vanuit deze landen worden ingegaan.


3. De Accentennotitie voorzag uitwisseling tussen ministeries om eventuele knelpunten op te vangen. Die onderlinge detachering in Den Haag is beperkt gebleven . Wel worden vanuit ministeries of verwante organisaties ambtenaren en experts in kandidaat-lidstaten ingezet (TAIEX). Deze vorm van hulpverlening is bijzonder flexibel en effectief en zou het verdienen meer aandacht te krijgen, ware het niet dat deze expertise in eigen huis vaak moeilijk gemist kan worden en het uitzendingsproces voor elk van de ministeries een belasting is.

Kader 2: Matra

Het Programma voor Maatschappelijke Transformatie (Matra) is gericht op ondersteuning van de overgang naar een pluriforme, democratische rechtsstaat in 15 landen van Midden- en Oost-Europa. Het ondersteunt activiteiten die het proces van verandering stimuleren van de staat, haar instituties, organisaties van burgers en hun onderlinge verbanden. De opzet van het programma is zodanig, dat tevens wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de opbouw en versterking van bilaterale relaties tussen Nederland en de Matra-landen. Sinds 1998 wordt binnen Matra onderscheid gemaakt tussen het 'klassieke' Matra, dat voornamelijk de samenwerking tussen maatschappelijke organisaties betreft, en Matra-'pre-accessie', dat de samenwerking tussen overheidsinstellingen bevordert. De Matra- en PSO Pre-accessieprogramma's leveren eenbelangrijke bijdrage aan deoverdracht van voor de voorbereiding op de toetreding noodzakelijke kennis bij ambtenaren.Sinds de Beleidsbrief van medio 2000 is het Matra-programma sterk geïntensiveerd. Het op pre-accessie gerichte Matra-deelprogramma groeide in
2001 met 80% in vergelijking met het voorafgaande jaar en zal in de komende jaren nog doorgroeien. Het 'klassieke', op de maatschappelijke transformatie gerichte, gedeelte van Matra groeit eveneens substantieel, maar in een lager tempo (30% over
2001).

Het Matra-landenbeleid werd, eveneens ingevolge de Beleidsbrief, gedifferentieerd.
Turkije werd in 2000 toegevoegd aan deMatra-landenlijst. Inmiddels zijn alle instrumenten voor dit land opengesteld. Voor de potentiële kandidaat-lidstaat Kroatië werd in 2001 een deel van het Matra Pre-accessieinstrumentarium opengesteld. De periodieke rapportage over de voortgang Matra zal de Tweede Kamer in de tweede helft van 2002 toegaan.


4. Conform het voornemen zijn nog in 2000 ambassades geopend in Slovenië en Estland. In 2001 volgde Litouwen.


5. De bilaterale betrekkingen met Polen worden vormgegeven in het kader van de Utrecht Conferentie (UC), een intensieve, eendaagse bijeenkomst van Nederlandse en Poolse experts op alle gebieden van het EU-acquis (incl. Veiligheidszaken), bij toerbeurt onder voorzitterschap van de Minister of de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken of een van hun hoge ambtenaren. Deze conferentie, die in maart 1999 voor het eerst met Polen werd gehouden, is nu acht keer bijeen geweest met een participatie van 8 tot 13 interdepartementale werkgroepen per keer; de bekendheid is (ook internationaal) nog steeds groeiende. De Poolse zijde is zeer tevreden met deze vorm van expertise-overdracht. Het conferentiemodel heeft ook de frequentie en intensiteit van de tussentijdse, normale bilaterale contacten op alle niveaus gestimuleerd. De negende sessie in april 2002 zal speciaal zijn gewijd aan het thema landbouw. De conferentie ontwikkelt zich van een kader voor louter expertise-overdracht tot een forum voor gedachtevorming over EU-dossiers.


6. Ook de betrekkingen met de overige kandidaat-lidstaten zouden duidelijk zichtbaar worden gemaakt. Er is sinds 1999 een scala aan samenwerkingsvormen opgezet, gemeenschappelijk door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en individueel, door de vakdepartementen. Zij worden ingevuld met samenwerkingsovereenkomsten (MoU's) en concrete werkprogramma's. Bezoekprogramma's van bewindslieden en hoge ambtenaren spelen daar op in . De MoU's geven aan op welke landen de ministeries zich concentreren. Dat is een beleidskeuze. Zo gingen de ministeries van Economische Zaken en SZW relaties aan met alle kandidaat-lidstaten (m.u.v. Malta en Cyprus) vanuit het idee dat de zwakste schakel de werking van de interne markt bepaalt. De ministeries van BZK en VWS hebben zich, belangen en capaciteiten afwegend, beperkt tot enkele voor hen meest relevante landen. De diverse steun-instrumenten bieden op zich voldoende mogelijkheden tot samenwerking en financiering, maar door clustering van instrumenten zowel tussen bilaterale als met multilaterale voorzieningen kan echter een nog hoger rendement worden bereikt .


7. Het partnerschap met Hongarije is voortvarend van start gegaan en loopt goed. De belangstelling van zowel samenwerkingsorganisaties als publiek is groot. De minister van Verkeer en Waterstaat opende het partnerschap tijdens haar bilaterale bezoek in februari 2000 met verschillende expertmeetings over bilaterale pre-accessieprojecten en een symposium over de institutionele opbouw in de sector wegvervoer. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bouwde in 2001 voort op al eerder door EZ gelegde contacten inzake de sociale dialoog. Voor 2002 hebben de Hongaren belangstelling uitgesproken voor zowel Justitie en Binnenlandse Zaken, als voor Milieuzaken.


8. In Tsjechië is het partnerschap zeer populair gebleken. Tsjechië zou het graag zelfs nog breder opzetten . Een samenwerkingsovereenkomst werd getekend bij gelegenheid van een bezoek van premier Zeman aan zijn collega Kok in januari 2000. Er werd gestart met een partnerschap op justitieel gebied. Door capaciteitsproblemen aan Tsjechische zijde heeft dat niet het gewenste succes op kunnen leveren, maar zijn wel de betrekkingen tussen beide ministeries geïntensiveerd. In 2001 is het partnerschap ingevuld door beide ministeries van Economische Zaken, gefinancierd uit de PSO preaccessie-middelen. Deze samenwerking (met bijzondere aandacht voor macro-economische vraagstukken en handelspolitiek) was zo succesvol dat ze in 2002 zal worden voortgezet. In 2002 is reeds een begin gemaakt met een partnerschap op Landbouwgebied.


9. Het partnerschap met Slowakije is geformaliseerd ter gelegenheid van het bezoek van premier Kok aan zijn collega Dzurinda in december 2000. In 2001 is gestart met het thema milieusamenwerking. Het ministerie van VROM detacheerde een ambtenaar bij het Slowaakse ministerie van Milieu, teneinde projecten te genereren en te faciliteren. Ondanks deze ondersteuning kon in verband met capaciteitsproblemen aan Slowaakse kant in 2001 slechts een gedeelte van de projecten worden uitgevoerd en zal daarom de samenwerking op dit terrein nog in 2002 worden voortgezet en afgerond. Intussen is het voor
2002 gekozen thema landbouw opgestart tussen het Ministerie van LNV en het Slowaakse ministerie van Landbouw, op basis van een vooraf gezamenlijk geformuleerde lijst van projecten.

Kader 3: Ministerie van Financiën

Het ministerie van Financiën is al lange tijd actief in het verlenen van technische assistentie aan (o.a.) kandidaat-lidstaten en de kiesgroeplanden. Deze assistentie heeft in het verleden voornamelijk op het gebied van belastingen plaatsgevonden. De laatste jaren laten zich echter kenmerken door een intensivering van technische assistentie door Financiën, waarbij ook een verbreding naar andere, niet-belasting onderwerpen aan de orde is.

Hoewel bovengenoemde assistentie in principe vraaggericht is, kent het ministerie van Financiën bij de beoordeling van verzoeken een heldere prioriteitsstelling. Hoge prioriteit wordt gegeven aan kandidaat-lidstaten en kiesgroeplanden. Dit houdt dit in dat Bulgarije en Roemenië een hoge prioriteit hebben omdat ze zowel kandidaat-lidstaat als kiesgroepland zijn. Zo is er in Roemenië een EU-Twinning project voor het opzetten van een 'school of public finance' en wordt er op dit moment in dat land gekeken naar mogelijkheden om een 'Bank der Roemeense Gemeenten' te starten, naar Nederlands voorbeeld. In Bulgarije loopt een intensief EU-twinning project op het gebied van belastingen.

Daarnaast hebben ook de andere kandidaat-lidstaten een hoge prioriteit. Met Tsjechië heeft Financiën een steeds hechtere relatie, die naast politieke bezoeken onlangs ook uiting heeft gekregen door een samenwerkingsverband bij het opstellen van de macro-economische 'Pre-accession Economic Programs'. Een zelfde soort samenwerkingsverband is inmiddels ook aan Slowakije aangeboden.

Tenslotte is er ook aandacht voor niet-kandidaat-lidstaten. Zo heeft Financiën een medewerker in Macedonië gedetacheerd in het kader van een OS-programma voor technische assistentie. Dit betreft onder meer de introductie van een nationale betaalkaart en kennisoverdracht op het gebied van 'treasury management'. Ook zijn en/of komen er samenwerkingsverbanden met andere kiesgroeplanden, zoals Oekraïne (en Georgië en Armenië).


10. Bulgarije en Roemenië behoren tot de Nederlandse Kiesgroeplanden bij het IMF en de Wereldbank. Daarnaast zijn zij belangrijke begunstigden van Matra en PSO. De Accentennotitie voorzag opbouw van een relatie met deze landen op basis van deze uitgangspositie. Er was ook gedacht dat het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa een kader voor samenwerking zou bieden. Beide landen komen als kiesgroeplanden in aanmerking voor Non-ODA Macrosteun. Die is in
1999 en 2001 ook daadwerkelijk toegekend. Daarnaast zijn Matra en PSO zowel 'klassiek' als met Pre-accessie ruim actief, veel gevraagd en worden door de autoriteiten en NGO's ter plaatse zeer gewaardeerd. In verschillende sectoren wordt tevens via Phare/Twinning samengewerkt, inclusief openbare financiën (hangt samen met de kiesgroepstatus). De verwachte samenhang met het Stabiliteitspact is uitgebleven. Echter, beide landen hebben wel schade ondervonden van de (sociaal-economische en andere) crises in FRJ, Kosovo en Macedonië. Inspanningen van de EU en Nederland voor het verwijderen van blokkades in de Donau bij Novi Sad beogen dan ook mede de economie van deze beide landen te steunen. Nederlandse bedrijven zijn inmiddels betrokken bij de opruiming van het puin van de gebombardeerde bruggen.


11. Met de Baltische staten hebben de betrekkingen zich sterker ontwikkeld dan in de Accentennotitie was voorzien. Die zijn niet beperkt gebleven tot de transport- en overslagbelangen. Minderheden, goed bestuur en defensiesamenwerking zijn frequenter gekozen thema's gebleken. Dankzij de Matra en PSO-programma's hebben vakdepartementen kunnen voldoen aan de vraag tot samenwerking uit de Baltische Staten, terwijl ook is ingespeeld op verzoeken uit die landen om meer Nederlandse inbreng in EU-projecten (zowel Phare in het algemeen als Twinning). De wens tot samenwerking met Nederland wordt onder andere ingegeven door de wens van betrokken landen om ook met andere EU-lidstaten dan de naaste buren goed samen te werken en banden te ontwikkelen. In Nederland zien ze een betrouwbare partner, tevens EU-lid van het eerste uur. In 2000 en 2001 bleek bovendien herhaaldelijk grote overeenstemming te bestaan met Nederland over belangrijke EU-issues. Hierop aansluitend heeft BZ zich gecommitteerd aan steun voor de regionale ontwikkeling van het Balticum (waarnemerschap CBSS ), incl. Kaliningrad en de Russische Federatie.


12. Slovenië werd in de Accentennotitie beschouwd als "poort naar Zuidoost-Europa". Die ontwikkeling is uitgebleven, wellicht mede als gevolg van het voortdurende geweld op de Balkan, maar ook door aanvankelijk uitblijven van de verbetering van zijn betrekkingen met Kroatië en onbekendheid van de Sloveense mogelijkheden bij Nederlanders. Evenmin is het
- anders dan verwacht - een partner in het Stabiliteitspact gebleken. Pas in
2001 begon Slovenië weer een actieve rol op de Balkan te spelen. Beleidsmatig is een goede, maar nog niet intensieve samenwerking gegroeid. Het 'klassieke' Matra programma is, conform de Matra Beleidsbrief, vanaf
2001 niet meer op Slovenië van toepassing. De vraag naar pre-accessiesteun (met name training) vanuit Slovenië is echter relatief groot.


13. DeAccentennotitie besteedde in het geheel geen aandacht aan Turkije, dat immers toen nog niet de status van kandidaat-lidstaat had. In de Matra Beleidsbrief van juli 2000, toen de kandidaat-lidstatus op de EU-top van Helsinki 1999 was verleend, werd Turkije wel opgenomen. Openstelling van Matra 'klassiek' volgde nog in de tweede helft van 2000. Begin 2001 volgde het (Matra en PSO) pre-accessie instrumentarium. In de Turkije notitie van oktober 2001 werd uitgebreid ingegaan op het bilaterale pre-accessie steuninstrumentarium ten bate van Turkije . De reacties vanuit Turkije zijn enthousiast en de eerste ervaringen in de samenwerking zijn positief. De Turkije notitie signaleerde tevens het voornemen van de EU om pre- accessiesteun in te zetten m.i.v. 2002, met nadruk op versterking van mensenrechten, democratie en rechtsstaat.


14. De Accentennotitie beoogde intensievere benutting van samenwerkingsverbanden van lagere overheden en van niet-gouvernementele organisaties (NGO's). Die samenwerking heeft op het niveau van lagere overheden, bijvoorbeeld in het kader van stedenbanden en politiesamenwerking, een grote vlucht genomen. Daarmee worden zowel het contact tussen gemeenschappen, burgers en collega's, als centrale beleidsdoelen - op bijvoorbeeld politiegebied - gediend. Ook wat betreft Niet-gouvernementele organisaties in Nederland is die doelstelling gehaald. Nederlandse NGO's weten de overheid te vinden als het gaat om het uitbreidingsproces. Daarbij wordt vooral gebruik gemaakt van het Matra-programma. De lijst van relaties dekt de volle breedte van de samenleving in Nederland en de landen in Midden-Europa. Daarbij valt op dat ook wanneer de financiering door Matra is beëindigd de samenwerking voortgaat en actueel blijft, ook wat betreft het uitbreidingsproces. Dat geldt voor (lagere) overheden net zo goed als voor bijvoorbeeld de vakbeweging. Bij de opbouw van activiteiten ten aanzien van Turkije zijn de eerder in Midden-Europa in Matra-kader opgebouwde contacten met Nederlandse NGO's van groot nut gebleken. De VNG kon eveneens haar ervaring al direct na de aardbeving in 1999 inzetten.


15. Onlangs is officieel het Matra-programma voor Kleine Plaatselijke Aktiviteiten (KPA) van start gegaan. Dat programma wordt uitgevoerd door de NCDO (De Nederlandse Commissie voor Duurzame Ontwikkeling). Dit programma moet de transitieprocessen in Midden- en Oost-Europa dichterbij de burger brengen door die burger aan te moedigen zelf (op lokaal niveau) initiatieven te ontplooien. Op deze wijze worden de bilaterale partnerschappen op overheidsniveau aangevuld met een maatschappelijke component. Daarnaast zal de NCDO zorgdragen voor voorlichting in Nederland over het EU-uitbreidingsproces. Dat kan bijdragen aan de versterking van het draagvlak voor de uitbreiding in de samenleving.


16. In 2001 is gebleken dat kandidaat-lidstatenbijzondere belangstelling hebben voor communicatie en voorlichting. Deze zijn alle gespitst op het genereren van draagvlak voor hun toetreding zowel binnenslands als in huidige EU-lidstaten. Met een aantal kandidaat-lidstaten is inmiddels op verschillende momenten samengewerkt op het gebied van communicatie. Daarbij gaat het in de eerste plaats om Polen (in het kader van genoemde Utrecht-Conferentie). Verder zijn ook met Malta, Tsjechië, Slovenië, Estland, Letland, Litouwen en Roemenië gezamenlijke activiteiten ontwikkeld. Daarnaast stonden tijdens de Europa-dag in 2001 de vier 'Visegrad'-landen centraal. Op 25 en 26 maart 2002 heeft Nederland, tezamen met het Verenigd Koninkrijk, een seminar georganiseerd over voorlichting over uitbreiding van en toetreding tot de Europese Unie ("Public Diplomacy and Enlargement"). Hiervoor waren alle lidstaten en kandidaatlidstaten uitgenodigd.


3 De betrekkingen met nieuwe leden van de uitgebreide Unie
---

Uit deze inventarisatie blijkt dat de betrekkingen van Nederland met de Midden-Europese kandidaat-lidstaten sinds 1999 zijn geïntensiveerd en verbreed. Dat is een primair Nederlands belang gebleken.

Nederland heeft een reputatie opgebouwd als betrokken en solide partner, die woorden met daden ondersteunt. Het heeft een goede uitgangspositie verworven voor het smeden van coalities in een uitgebreide EU. Nederlandse hulpinspanningen en initiatieven hebben stimulerend gewerkt op de bilaterale betrekkingen en de Nederlandse onderhandelingspositie in het uitbreidingsproces versterkt . Assistentie bij de formulering van een consistente en EU-conforme handelspolitiek en van investeringsbeleid ondersteunde de belangen van Nederlandse investeerders. Advisering op gebied van waterbeheer droeg bij aan preventie van wateroverlast en zekerheid van leefomgeving en productiefactoren.

Kader 4: Ministerie van EZ

Project 'Strengthening the Slovak Industrial Property Office', januari t/m december 2001

De doelstelling van het project is het versterken van organisaties in Slowakije die een verantwoordelijkheid hebben op het gebied van Industriële Eigendom (met name het Bureau Industriële Eigendom (IPO) en het Ministerie van Justitie) om de rechten van eigenaren van octrooien, merkrechten en/of modelrechten beter te kunnen beschermen en te handhaven. In het project zijn voor Slowaakse rechters en andere juristen opleidingen ontwikkeld en verzorgd op het gebied van merkenrecht en octrooirecht. Daarnaast is hard- en software geleverd voor de digitalisering van de Slowaakse octrooiverzameling ten behoeve van gebruikers binnen het bedrijfsleven, de industrie en de wetenschap. Tot slot is tezamen met het management van het Slowaakse Bureau Industriële Eigendom een communicatieplan geschreven en is een nieuwe huisstijl ontwikkeld. Het project is om meerdere redenen succesvol te noemen. Ten eerste is een aantal rechters en juristen als gevolg van het project beter bekend geworden met wetgeving en jurisprudentie op het gebied van industriële eigendom, hetgeen een positieve bijdrage zal leveren aan het beschermen en handhaven van rechten. Omdat de ontwikkelde opleidingen door het Bureau Industriële Eigendom worden geïnstitutionaliseerd, zullen ook andere rechters en juristen nog kunnen profiteren van de opleiding. Ten tweede is het IPO in staat om op korte termijn (2003) de huidige papieren octrooiverzameling digitaal te ontsluiten: een voordeel voor zowel eigenaren als potentiële eigenaren van octrooien en rechten als voor mogelijke gebruikers binnen bijvoorbeeld de industrie. Ten derde heeft het Bureau Industriële Eigendom als gevolg van het project een professionaliseringsslag kunnen maken die zijn organisatie heeft versterkt.

De goede bilaterale samenwerking met de kandidaat-lidstaten heeft uitgewezen dat er op een keur van beleidsterreinen een goede inhoudelijke basis is voor een blijvende samenwerking. Dit geldt zeker voor terreinen als genoemd JBZ , het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), de interne markt, openbare financiën, milieu en water, volksgezondheid en sociaal beleid.

Daarbij is het, gezien de resterende knelpunten, wenselijk bijzondere nadruk te blijven leggen op bepaalde facetten van de expertise van elk van de vakministeries.

Deze thema's zijn versterking van de bestuurscapaciteit, 'bestuurlijke vernieuwing', rechten van consumenten en patiënten (ook van overheidsdiensten), rechtszekerheid en het GBVB.

Maar er hebben zich ook nieuwe terreinen aangediend:

Na 11 september 2001 is er een intensieve samenwerking ontstaan op het gebied van terrorismebestrijding. De EU heeft daartoe een vergadering van "de Europese Conferentie" uitgeschreven op 20 oktober 2001 . Alle deelnemers hebben het EU-actieplan onderschreven. Dat is vooral van belang voor de kandidaat-lidstaten, vanwege de eruit voortvloeiende ontwikkeling van nieuw acquis. Het is belangrijk dat zij dit blijven implementeren en concretiseren. Nederland is voornemens hen daarbij - indien nodig - te ondersteunen.

Dankzij het onderhandelingsproces over de uitbreiding van de EU en vanwege de recente crises zoals MKZ krijgen ook voedselveiligheid en 'Public Health' bijzondere aandacht .

Kader 5: Ministerie van LNV

Het ministerie van LNV wil werken aan een duurzame relatie met de kandidaat-lidstaten. Daarnaast assisteert LNV op punten die in de onderhandelingen een hoge prioriteit krijgen. Dit betekent concreet dat het opzetten van kwalitatief hoogwaardige en goed functionerende 'agrofoodketens' veel aandacht krijgt. In de onderhandelingen is gebleken dat het 'acquis' op het gebied van voedselveiligheid grote investeringen en veel kennis vergt. De activiteiten op dit terrein worden samen met het ministerie van VWS ondernomen. LNV en VWS organiseren hiertoe cursussen voor ambtenaren van kandidaat-lidstaten die betrokken zijn bij de institutionele opbouw. Aangezien zowel de kandiaat-lidstaten als het handelsland Nederland grote economische en politiek-maatschappelijke prioriteit hechten aan voedselveiligheid op de interne markt, hebben LNV en VWS ingezet op veel twinning- en opleidingsprojecten op dit gebied.

Zo is onder de titel 'Food Safety First' tweemaal een cursus georganiseerd voor overheidspersoneel van alle kandiaat-lidstaten. Een vervolgcursus is in voorbereiding. In deze cursus werden onder meer presentaties gegeven van de organisatie van de bewaking van voedselveiligheid en van het ketenbeheer in Nederland. Matra financiert deze trainingen.

Daarnaast zijn Roemenië en Nederland in het kader van Phare/Twinning een samenwerkingsovereenkomst aangegaan onder de titel 'Strengthening to Manage the Veterinary Acquis'. Aan dit project, dat inmiddels van start is gegaan, werken de Rijksdienst Keuring Vee en Vlees en de Gezondheidsdienst mee. Het richt zich onder meer op het versterken van de procedures ten aanzien van inspectieposten aan de grenzen en op de uitrusting daarvan.

Met Phare-Twinning-geld helpt de Nederlandse overheid Slovenië bij het opzetten van de Plantenziektenkundige Dienst. Daardoor wordt o.a. de insleep van plantenziekten op de interne markt te voorkomen. Dit is met name van belang omdat Slovenië na de toetreding een nieuwe buitengrens zal vormen van de EU.

In Polen loopt een groot project dat steun verleent bij het opzetten van het betaalorgaan dat alle GLB gelden zal gaan uitkeren.

Bij de voorbereiding van de ER van Barcelona betrekt Nederland ook kandidaat-lidstaten bij de Lissabon Strategie . Die strategie deelt dezelfde ambities en raakt aan reeds genoemde thema's uit de Accentennotitie. Zo krijgt binnen de Lissabon Strategie de sociale zekerheid veel aandacht. Nederland streeft bij zijn samenwerking op het gebied van sociale zekerheid met kandidaat-lidstaten nadrukkelijk naar de opbouw van een duurzame sociale infrastructuur en naar het tegengaan van beleidsconcurrentie daarbinnen. Hier is in alle genoemde punten duidelijke samenhang met de prioriteiten die Nederland hanteert in het uitbreidingsproces: kwaliteit van de functionering van de Interne Markt, veiligheid van de burger in brede zin (dus zowel wat betreft de civiele- als de voedselveiligheid), de kwaliteit van bestuur en rechtspraak in de nieuwe lidstaat en financiële zekerheden voor zowel de Unie als lidstaten en kandidaat-lidstaten .

Kader 6: Ministerie van Justitie

Het Ministerie van Justitie geeft ondersteuning aan de tien kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa op het terrein van de rechtstaat, onafhankelijke rechterlijke macht, de status en rol van het Openbaar Ministerie, rechtshandhaving, veiligheid van slachtoffers, rechters, aanklagers, advocaten, juryleden en getuigen; en op terreinen van regulier beleid: vreemdelingenbeleid, internationale rechtshulp, internationale strafrechtelijke samenwerking en internationaal drugsbeleid. Voorts hecht het Ministerie van Justitie belang aan het uitdragen van zijn expertise (bijv. met betrekking tot wetgeving, forensische wetenschap en gevangeniswezen).

De uitbreiding door het Ministerie van Justitie van de prioriteitslanden tot de 10 kandidaat-lidstaten in Midden Europa en tot Rusland werd ingegeven door de beslissingen van de Europese Raad te Nice. Ook was het "horizontale" Phare project "Reinforcement of the Rule of Law" een belangrijke overweging. In het kader van dit programma, dat wordt uitgevoerd in de tien Midden-Europese kandidaat-lidstaten (daarom "horizontaal"), werden en worden op hoog ambtelijk en politiek niveau intensieve besprekingen gevoerd met de betrokken ministeries over de versterking van de rechtsstaat. Gezien de uitstekende relaties met de ministeries in betrokken landen, die mede zijn ontstaan door de intensieve en goede contacten bij de uitvoering van genoemd Phareproject, is de vraag om samenwerking en assistentie groot en groeiende. Gezien het grote aantal verzoeken kan hier niet altijd aan worden voldaan in verband met capaciteitsproblemen.

Naast het Phare project "Reinforcement of the Rule of Law", waar momenteel aanbevelingen voor verbetering in de kandidaat-lidstaten worden afgerond, zijn er nog meer horizontale Phare projecten waar Justitie hoofdaannemer is, te weten het Synthetische Drugs en Precursoren project en het Anti-Witwassenproject. Verder steunt Justitie de kandidaat-lidstaten door participatie in (in totaal 18) Phare/Twinning projecten, door deelname aan projecten in het kader van Matra en met name ook rechtstreeks (bijvoorbeeld een detachering van een zeer ervaren jurist binnen het ministerie van Justitie in Polen). Hiertoe zijn met Polen, Hongarije, Tsjechië, Letland en Roemenië Memoranda of Understanding overeengekomen. Met Litouwen en Bulgarije zijn deze in voorbereiding. Deze MoU's zijn eerder een uitdrukking van de goede betrekkingen met de kandidaat-lidstaten dan richtinggevend voor de activiteiten, die vraaggestuurd zijn. Het Ministerie formuleert zelf geen wensen.

Sinds de intensivering van de onderhandelingen van de ER in Helsinki is gebleken hoe belangrijk de onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten zijn geweest voor de samenwerking. De 'Road Map' voor de onderhandelingen, waartoe de ER van Nice besloot, leverde tevens een agenda voor gestructureerde samenwerking. De vraag om samenwerking en assistentie komt vaak direct voort uit de onderhandelingen over de Acquis-hoofdstukken. Dat geldt aanvragen voor steun van het Matra programma en verzoeken om en kansen voor 'Twinning' in Phare kader, maar zeker ook de invulling van Utrecht Conferentie en Partnerschappen. Een knelpunt is dat in sommige gevallen teveel wordt gevraagd in een te korte termijn. Met name op het terrein van justitie is dit vaak het geval. Expertise waarnaar in kandidaat-lidstaten wordt gevraagd - en die Nederland ook uit eigenbelang graag inzet - is ook in Nederland nodig . Zowel wat betreft de absorptiecapaciteit van kandidaat-lidstaten als kwantitatieve capaciteitsproblemen in Nederland zijn zo langzamerhand grenzen bereikt. Datzelfde geldt voor de capaciteit van ministeries voor uitvoering en begeleiding van bilaterale en multilaterale samenwerkingsprogramma's .

Differentiatie zal het karakter van de bilaterale relaties blijven kenmerken. In de relatie met Estland, Letland, Litouwen, Polen, Hongarije, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Cyprus en Malta zal, wanneer aan het eind van het jaar 2002 tot een uitbreiding met wellicht 10 lidstaten besloten wordt, de nadruk komen te liggen op samenwerking binnen de uitgebreide Unie. Met Bulgarije en Roemenië zal voorlopig de nadruk blijven liggen op pre-accessie samenwerking.

De Europese Commissie heeft recentelijk extra instrumenten gelanceerd om de overgang van de eerste groep van kandidaten naar het lidmaatschap goed te begeleiden. Tot toetreding (planning: 2004) vallen deze onder de vlag van het 'Actieprogramma voor Institutionele Ontwikkeling' , tot 2006 voortgezet als 'transitie-faciliteit' . Dat zou kunnen leiden tot 'post-accessie' samenwerking om dat proces van 'institution building' ook na toetreding te consolideren. Daarbij zou weer het mechanisme van Twinning complementair aan de structuurfondsen kunnen worden ingezet.

Het kabinet zal bezien in hoeverre Nederland met de diverse in de Accentennotitie van 1999 genoemde bilaterale instrumenten daarop kan inspelen. Het is van mening dat zowel de horizontale instrumenten (Matra en PSO), als de inspanningen van elk van de vakdepartementen afzonderlijk, daarbij een goede rol kunnen spelen. Zij zullen elkaar versterken en aanvullen en bij voorkeur ook complementair aan communautaire programma's worden ingezet. Dat vraagt van alle betrokkenen een extra inspanning, ook in financiële zin.


4 De uitgebreide Unie en haar omgeving

---

Na de uitbreiding met de huidige kandidaat-lidstaten heeft de EU van Marrakech tot Moermansk een buitengrens van ca. 12.000 kilometer, de Middellandse Zee inbegrepen. De rand is verdeeld in drie regionale blokken: Noord-Afrika en het Midden-Oosten, de Westelijke Balkan en de staten van de voormalige Sovjet-Unie (inclusief de Transkaukasus). In de 22 buurlanden wonen ca. 500 miljoen mensen .

De EU is nu al veruit de belangrijkste donor en handelspartner van de nieuwe buren. Op haar beurt heeft ook de EU vitale belangen in de buurlanden liggen: op het gebied van veiligheid en stabiliteit, energie, als afzetmarkt en bij de oplossing van grensoverschrijdende vraagstukken als milieu, illegale migratie en criminaliteitbestrijding. In de jaren negentig van de 20ste eeuw is deze vervlechting tussen de Unie en haar toekomstige buren op belangrijke vlakken al in gang gezet .

De Unie treedt in de buurlanden steeds nadrukkelijker op de politieke voorgrond. Rusland, Oekraïne, de Westelijke Balkan en in toenemende mate het Midden-Oosten zijn de prioritaire aandachtsgebieden van de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB. Voorts ontwikkelt de Unie haar civiele en militaire vermogens om (ontluikende) crises te bezweren. Kortom, de Unie en haar lidstaten beschikken over een breed instrumentarium om een actief extern beleid te voeren.

Kader 7: Ministerie van VROM

Van de landen die naar verwachting in 2004 tot de EU zullen toetreden onderhoudt het Ministerie van VROM betrekkingen op basis van zgn. Memoranda of Understanding (MoU's) met Tsjechië, Slowakije, Polen en Hongarije. Aangezien deze landen op korte termijn mogelijk strategische partners binnen de EU gaan vormen verandert het karakter van de samenwerking; waar voorheen het accent lag op technische assistentie, en tegenwoordig op capacity building, zal het zoeken naar gezamenlijke doelen en het formuleren van gemeenschappelijke uitgangspunten voor nieuw EU beleid steeds meer centraal komen te staan. Een goede samenwerking met de 'nieuwe' lidstaten zal een belangrijke factor worden in het Voorzitterschap van de EU dat door Nederland in de tweede helft van 2004 zal worden vervuld. De samenwerking met het Balticum en Slovenië, die een minder gestructureerd karakter kent, zal op dezelfde leest worden geschoeid. Bij Roemenië en Bulgarije, landen waar het Ministerie van VROM ook MoU's mee heeft afgesloten blijft de aandacht onveranderd gericht op overname, implementatie en handhaving van het EU acquis, met speciale aandacht voor de thema's luchtkwaliteit in relatie tot energie, afvalbeheer en milieu-inspecties. 'Goed' bestuur blijft daarbij een leidend principe. Het Ministerie van VROM heeft recent een MoU afgesloten met Turkije; hiervoor gelden dezelfde uitgangspunten, zij het dat het accent hier op water ligt. Bovengenoemde landen zijn tevens betrokken bij de zogenaamde DABLAS Taskforce, een initiatief waarbij de landen gelegen in het stroomgebied van de Donau en aan de Zwarte Zee zich, met ondersteuning van de EU, verenigd hebben met mogelijke donoren en deskundigen. VROM en VenW voorzien een actieve rol in deze Taskforce. Ook rechtstreeks is het Ministerie van VROM actief op de Balkan: in samenwerking met Ontwikkelingssamenwerking wordt substantieel bijgedragen aan milieuprojecten in het zogenaamde 'Regional Programme for Reconstruction' (REREP), een samenwerkingsverband van de landen uit en rond het voormalige Joegoslavië. Bijzonder interessant is dat het Regionaal Milieucentrum (REC) te Szentendre in Hongarije een spilfunctie vervult bij de ontwikkeling en selectie van milieuprojecten. Ook met Rusland en de Oekraïne heeft het Ministerie van VROM MoU's afgesloten. Voor samenwerking met deze landen wordt primair aangesloten bij respectievelijk de EU en de ECE. De Pan-Europese Milieuministersconferentie te Kiev in 2003 vormt een belangrijk ijkpunt.

Het ligt in de rede dat Nederland ook bilateraal meer aandacht zal geven aan technische assistentie bij de versterking van de instituties en capaciteitsopbouw bij de nieuwe buren van de Unie. Echter, gezien de per definitie beperkte capaciteit van de Nederlandse overheid en zelfstandige bestuursdiensten zouden daarvoor vooral de communautaire instrumenten moeten worden benut. Nu reeds doet de Europese Commissie een steeds groter beroep op de lidstaten om technische expertise te leveren bij de uitvoering van haar programma's in de regio. Het Phare/Twinning-model dat de Unie met succes reeds toepast op de kandidaat-lidstaten dient daarbij tot voorbeeld.

Voorts worden die landen in toenemende mate betrokken bij het 'netwerk Europa' en beleidscoördinatie. In tal van seminars en conferenties verband houdend met het externe beleid wordt dan specifieke vakexpertise van de lidstaten ingeroepen. Overigens mag daarbij niet worden vergeten dat juist ook de nieuwe lidstaten van de Unie op dit gebied over expertise beschikken die zou moeten worden ingezet.

In 2000 en 2001 heeft het kabinet uitgebreid aandacht besteed aan de relaties met de buurlanden van de uit te breiden EU. Vanaf 2002 krijgen die relaties op diverse momenten nieuwe dimensies. In de eerste plaats door afronding tussen 2002 en 2004 van de toetreding van Midden-Europese landen tot de Unie. Daardoor krijgt de EU nieuwe grenzen. Dat mag er niet toe leiden dat de nieuwe buurstaten van de EU vervreemden. In navolging van de Matra Beleidsbrief moet nu verder worden gekeken, andermaal vanuit het perspectief van veiligheid en stabiliteit en van verankering van democratie en rechtsstatelijkheid, naar de buren achter die nieuwe grenzen.

Verder is Nederland in 2003 voorzitter van de OVSE en - gedurende een half jaar in 2003 en 2004 - van de Raad van Europa. In de tweede helft van 2004 is Nederland voorzitter van de EU. Er is in deze voorzitterschappen een 'rode draad' denkbaar, met als kernwoorden 'goed bestuur' en 'rechtsstaat'. Dat biedt de mogelijkheid een brug te slaan tussen hetgeen is bereikt in de EU en de behoeften in de landen die grenzen aan de EU. De OVSE en RvE omvatten immers een veel bredere groep van landen. In de huidige kabinetsperiode is in de betrekkingen met die landen al fors geïnvesteerd . Steeds is daarbij gezocht naar samenhang met de netwerken van de EU en met het instrumentarium van de OVSE en de RvE. Nu is het zaak daaraan betere inhoud te geven en nieuwe initiatieven te nemen.

Dit laat onverlet dat na toetreding van een eerste groep nieuwe lidstaten voor de volgende groep en Turkije een specifiek beleidskader nodig blijft.

4.1 De 'Nieuwe Buren' aan de oostgrens

---
Al sinds het begin van de jaren negentig zet Nederland een breed instrumentarium in op de Russische Federatie, Belarus, Moldavië en Oekraïne . Dat beleid dient onverminderd te worden voortgezet, inclusief de doelstelling om - als pendant van de 'exit' uit Midden-Europa - de inzet in Oost-Europa te intensiveren. Het Gezamenlijk Actieprogramma Nederland-Rusland 2001-2003 biedt net als de 'Gemengde Commissie voor Economische Samenwerking' aanknopingspunten daartoe voor wat betreft de Russische Federatie . De Russische Federatie verdient speciale aandacht aangezien de gezamenlijke grenzen (nu al met Finland) nog aanzienlijk zullen toenemen en omdat er op den duur sprake zal zijn van een Russische enclave in de EU: Kaliningrad. De Europese Unie wil intensief samenwerken met de Russische Federatie en de buurstaten bij het voorkomen van wederzijds schadelijke effecten van de toekomstige enclave binnen de EU. Het kabinet zal in samenwerking met het aanstaande Deense voorzitterschap bezien in hoeverre ook Nederlandse inzet daaraan een bijdrage kan leveren. Het Nederlands beleid t.a.v. Oekraïne en Moldavië ontbeert nog zo'n formeel beleidskader. Daarover is in EU-kader een discussie gaande. Ten aanzien van Belarus is - in verband met de politieke en mensenrechtensituatie in dat land - noodzakelijkerwijs en in overleg met EU partners een restrictief beleid van toepassing, waarbinnen alleen het EU-voorzitterschap op politiek niveau ontmoetingen heeft met de Belarussische autoriteiten. Getracht wordt om vooral met het maatschappelijk middenveld in Belarus nauw samen te blijven werken, voorzover de overheid zulks toelaat .

Kader 8: Ontwikkelingssamenwerking (OS)

In de Westelijke Balkan is al een aantal jaren sprake van een substantieel OS-programma (tussen 1998 en 2001 jaarlijks tussen de 160 en 180 miljoen Euro). De voornaamste thema's voor dit programma waren en zijn vluchtelingenterugkeer en goed bestuur. Daarnaast is veel gedaan aan vredesopbouw en democratisering door middel van media, mensenrechtenprojecten en ontwikkeling van de rechtsstaat. In de toekomst zal het OS-programma zich concentreren op Bosnië, Macedonië, Albanië en Moldavië. Met Macedonië wordt een structurele bilaterale OS-relatie onderhouden. Sectorale benaderingsprogramma's bestaan voor landbouw, onderwijs en openbare financiën, in totaal voor jaarlijks ca. 22 miljoen Euro. Vanwege de uitzonderlijke omstandigheden waarin Macedonië zich bevindt sinds het uitbreken van de crisis in 2001 heeft Nederland een extra bedrag beschikbaar gesteld van nog eens 22 miljoen Euro ter bevordering van het vredes- en wederopbouwproces in het land. Deze extra bijdrage wordt tot en met 2003 gegeven, en zal worden besteed aan institutionele veranderingen, herstel van conflictschade en dekking van extra kosten die uit de vredesarrangementen voortvloeien.

Bosnië, Moldavië en Albanië zijn GMV-landen (een groep van 18 landen die Nederland steunt op het gebied van Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw), waar binnen een daartoe opgesteld beleidskader activiteiten worden geïdentificeerd. In Bosnië blijven die met name gericht op vluchtelingenterugkeer, waaraan in 2002 nog steeds een bedrag van ca. 30 miljoen Euro zal worden besteed. Daarbij dient aangetekend te worden dat naar verwachting dit bedrag, met het aantal terugkerenden, in de komende jaren sterk zal afnemen. In Albanië ligt de nadruk op goed bestuur; onderzocht wordt of er mogelijkheden bestaan voor activiteiten binnen het thema milieu. In Moldavië staan democratische capaciteitsopbouw en ondersteuning van het PRSP-proces alsmede mensenrechten centraal (PRSP: Poverty Reduction Strategy Paper, een door het land zelf opgestelde integrale strategie voor armoedebestrijding).

4.2 De Westelijke Balkan

---
Nederland heeft zowel op het gebied van vrede en veiligheid als op het gebied van ontwikkelingssamenwerking een ruime ervaring in de landen van de Westelijke Balkan . Diverse van deze landen hebben bovendien sinds 1999 een geconditioneerd lidmaatschapsperspectief gekregen en zijn over enkele jaren geografisch beschouwd nagenoeg volledig ingekapseld door EU-lidstaten. Versterking van de bestuurlijke en gerechtelijke instellingen vormt, in wisselende gradatie, de sleutel voor stabiliteit en het perspectief op EU-lidmaatschap. Met het oog daarop krijgt het CARDS- programma een sterkere focus op 'institution building' en wordt stapsgewijs het instrument van Twinningprojecten ingevoerd. De EU streeft er naar met alle landen van de regio een Stabilisatie- en Associatieovereenkomst af te sluiten. Met Kroatië en Macedonië bestaan al dergelijke overeenkomsten, waarmee aan een breed scala van samenwerking inhoud en richting wordt gegeven (politiek, JBZ, handel-economisch e.d.). Onder meer bij de samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken heeft de EU in overleg met deze landen vergaande afspraken gemaakt. De EU hecht groot belang aan intensivering van de JBZ-samenwerking in de Westelijke Balkan. Aandachtspunt daarbij is bestrijding van diverse vormen van 'trafficking' (drugs, mensen, financiën). De terroristische aanslagen van 11 september jl. hebben de noodzaak van bestrijding van georganiseerde criminaliteit en mensensmokkel ook in deze regio onderstreept. Bij de institutionele versterking liggen daarnaast prioriteiten op openbare financiën, horizontale maatregelen ter hervorming van het ambtelijk apparaat, terwijl ook verschillende aspecten van het 'acquis' richtinggevend zijn.

Wil de EU haar ambities op dit terrein waarmaken, dan zullen lidstaten expertise moeten leveren; o.m. geïntegreerd grensbeheer, trainingen aan rechters en opsporingsdiensten, technische assistentie. Nederland zal hierbij naar rato ook een bijdrage moeten leveren. De Commissie heeft voor de komende 7 jaar EUR465 miljoen beschikbaar gesteld voor JBZ-samenwerking in de Westelijke Balkan. Twinning gaat in 2002 van start met een tiental projecten.

In de Westelijke Balkan zal ook de komende jaren een beroep worden gedaan op inzet van nationale politie van de huidige lidstaten. In Bosnië zal de EU vanaf 2003 de politiemissie van de VN overnemen. Overigens moeten andere kansrijke sectoren in de regio, zoals logistiek en infrastructuur, niet worden veronachtzaamd. In die sectoren bieden diverse EU-programma's, zoals CARDS, interessante perspectieven voor beschikbare Nederlandse expertise.


5 De nieuwe accenten

---


1. De investeringen van de afgelopen jaren hebben geresulteerd in een vruchtbare samenwerking met de EU-toetreders. Daarmee zijn Nederlandse belangen gediend. Deze relaties zullen mede met het oog op het aangaan van coalities in EU-verband worden onderhouden en waar mogelijk geïntensiveerd. Nederlandse visies op actuele vraagstukken in EU-kader zullen bij de nieuwe lidstaten actief worden uitgedragen en er zal voortdurend worden gezocht naar synergie tussen eigen standpunten en die van deze landen.


2. Nederland zal zich inzetten voor een geslaagde finale van het Phare programma voor de groep van eerste toetreders. De nadruk zal daarbij - conform het Actieprogramma voor Institutionele Ontwikkeling - liggen op versterking van de bestuurscapaciteit op alle relevante beleidsterreinen. De inspanningen voor een kwantitatief en kwalitatief goede deelname aan projecten zullen worden voortgezet. Nederland zal intensief blijven meewerken aan het Phare programma gericht op Roemenië en Bulgarije. Nederland steunt de eerste ideeën van de Commissie over 'post-accessie' samenwerking in de uitgebreide Unie en zal bijdragen aan de verdere uitwerking daarvan in de loop van dit jaar . Daarbij dient het capaciteitsvraagstuk te worden meegewogen.


3. Indien de (nu nog) kandidaat-lidstaten dit wensen kan na toetreding de bilaterale samenwerking tussen Nederland en de nieuwe lidstaten voor een beperkte periode (van maximaal drie jaren), parallel aan de communautaire activiteiten, worden voortgezet. Institutionele Ontwikkeling zal daarbij een doelstelling blijven en zich tevens richten op de praktische handhaving en toezicht op naleving van EU-regelgeving en het verder ontwikkelen van de daarbij behorende instituties. Daar pre-accessie per definitie ophoudt bij toetreding zal nieuw instrumentarium voor deze post-accessiesteun worden ontwikkeld.


4. De beproefde formule van de Utrecht Conferentie met Polen en van partnerschappen met Tsjechië, Hongarije en Slowakije zal - desgewenst - worden gecontinueerd. Tot EU-toetreding op het bestaande niveau, de eerste drie jaren na toetreding - indien betrokken landen daarop prijs stellen - als een bijzonder partnerschap (en in Polen als Conferentie) tussen lidstaten. Deze benadering valt te vergelijken met de 'transitiefaciliteit' die door de Europese Commissie is gestart, aflopend in 2006.


5. Met Bulgarije en Roemenië zal meer intensief worden samengewerkt, met het doel deze landen te assisteren hun relatieve achterstand in het toetredingsproces weg te werken. De eerste stappen tot de thematische partnerschappen zijn reeds gezet in februari 2002, t.g.v. bezoeken van minister Van Aartsen aan Bulgarije en premier Nastase van Roemenië aan Nederland. Op basis van Memoranda of Understanding zal nog in de eerste helft van 2002 worden overlegd over de meeste effectieve vormgeving van deze thematische samenwerking.


6. Met Estland, Letland en Litouwen en Slovenië zal het bilaterale overleg op buitenlands- en economisch terrein - aanvullend aan lopende sectorale samenwerkingsrelaties - worden geïntensiveerd. Met recht kan worden gesproken van 'gelijkgezinden'. In die goede verstandhouding zal verder worden geïnvesteerd.


7. Cyprus en Malta voldoen al aan de economische criteria, gesteld door de ER van Kopenhagen 1993. Daarom kwamen zij tot nu toe niet in aanmerking voor generieke Nederlandse steun. Nu zal gezocht worden naar mogelijkheden voor samenwerking ook met deze nieuwe lidstaten. Overeenkomstig het Commissie-beleid, neergelegd in haar recente kaderbrief zal, wanneer de gelegenheid daar is, aan Noord-Cyprus bijzondere aandacht besteed worden. Zoals aangegeven in de brief aan de Kamer m.b.t. Cyprus, d.d. 1 maart 2002, worden thans mogelijkheden verkend om voorlichting over de EU te geven aan Turks-Cyprioten. Medio 2002 opent Nederland een ambassade in Cyprus, en spoedig daarna een ambassade in Malta.


8. Het beleid ten aanzien van Turkije, zoals vastgelegd in de eerdergenoemde notities en brieven aan de Kamer, wordt voortgezet. Centraal staat daarbij de bijdrage die vanuit Nederland kan worden geleverd aan het veranderingsproces dat Turkije thans doormaakt. Nederland zal zich verder inzetten om ook in de context van EU Pre-accessiesteun, die dit jaar start, bij te dragen aan verdere toenadering van Turkije tot de EU.


9. De EU heeft met Kroatië en Macedonië Stabilisatie- en Associatieovereenkomsten afgesloten, waarmee aan een breed scala van samenwerking inhoud en richting wordt gegeven (politiek, JBZ, handel-economisch e.d.). Kroatië profileert zich daarbij steeds sterker als 'bijna kandidaat-lidstaat' en kan zich op bepaalde punten reeds meten met de landen waarmee onderhandelingen worden gevoerd. De bilaterale betrekkingen zullen die ontwikkeling volgen.


10. Het in de "Staat van de Unie" van september 2001 beschreven beleid ten opzichte van de aangrenzende landen in Oost-Europa en de Westelijke Balkan wordt consistent voortgezet. Versterking en uitbreiding van de Europese Unie mag niet leiden tot nieuwe barrières. Bijzondere aandacht gaat uit naar de verwachtbare vraag naar inzet van Nederlandse politiële en justitiële expertise op de Westelijke Balkan. De inzet van deze beperkt beschikbare expertise in kandidaat-lidstaten heeft echter voorlopig hogere prioriteit.


11. Nederland zal bij de beleidsvorming met betrekking tot laatstgenoemde regio's intensief samenwerken met de nieuwe lidstaten: de toetreders zijn immers landen met specifieke kennis en ervaring t.a.v. Oost-Europa en de Westelijke Balkan.

Kamerstuk nummer 47255, 1999

Cyprus, Hongarije, Polen, Estland, Tsjechië, Slovenië

Bulgarije, Roemenië, Slowakije, Letland, Litouwen, Malta

Turkije voldeed niet aan de politieke criteria gesteld door de Europese Raad van Kopenhagen (1993) en kwam daarom nog niet in aanmerking voor onderhandelingen.

Na de Kosovo-crisis lanceerde de EU een lange-termijnbeleid voor de integratie van de Westelijke Balkan in de euro-atlantische structuren: het Stabilisatie- en Associatieproces. Kernonderdeel hiervan is dat de vijf landen uit de Westelijke Balkan een geconditioneerd lidmaatschapsperspectief werd aangeboden (in het geval van de FRJ werd dit aanbod overigens pas geformaliseerd in Zagreb in 2000).

Albanië, Bosnië-Herzegovina en de FRJ voldoen thans nog niet aan alle criteria om voor een dergelijke overeenkomst in aanmerking te komen. Te verwachten valt dat onderhandelingen met Tirana, en wellicht Belgrado, in
2002 gestart zullen worden.


Kamerstuk nummer 42362, 2000

Staat van de Europese Unie 2002, hoofdstuk 1 "Van Marrakech tot Moermansk".

De term "Nieuwe Buren" is in de Matra Beleidsbrief specifiek van toepassing op de Oost-Europese buurlanden. Moldavië geldt echter als officieel ontwikkelingsland en komt daardoor niet in aanmerking voor Matra (wel voor PSO: zie kaders 3 en 8).

Evenals Macedonië, Cyprus, Moldavië, Oekraïne, Bosnië en Kroatië.

Hoofdstuk 3 van de Accentennotitie 1999 geeft een gevarieerde opsomming van de beleidsfacetten en van de accenten in het landenbeleid.

Waar relevant hebben bijvoorbeeld rechten van patiënten (VWS) en aspecten van de sociale infrastructuur (SZW) een leidende rol gespeeld. Deze vallen onder de in de Accentennotitie genoemde begrippen "versterking bestuurscapaciteit" en "in de maatschappij gewortelde...", maar anders dan aanvankelijk bedoeld. Want die "maatschappelijke worteling" betrof "politiediensten". In beide gevallen speelde de kwaliteit van het openbaar bestuur een centrale rol.

Zo hield het ministerie van Justitie zich aanvankelijk strak aan de gezette accenten, maar werd dankzij binnen een EU-Phareproject gelegde betrekkingen door steeds meer landen gevraagd de betrekkingen te intensiveren. Geïnspireerd door de beslissingen van de Europese Raad van Nice werden samenwerkingsrelaties aangegaan met alle 10 kandidaat-lidstaten in Midden-Europa en met de Russische Federatie.

Voor een overzicht van de Nederlandse deelname in Twinning zie bijlage
1


Zie ook de "Notitie over de positionering en coördinerende rol van Buitenlandse Zaken in het Europese en Internationale beleid", brief aan de kamer van 19 september 2001.

Bij de formulering van Nederlandse standpunten op voor het uitbreidingsproces belangrijke momenten zijn medewerkers ven de ministeries van EZ en V&W voor korte tijd bij BZ gedetacheerd geweest.

Zie bijlage 2

Zie bijlage 3

Met naamsbekendheid dankzij bijvoorbeeld de Matra en PSO pre-accessie programma's konden ministeries zich eenvoudiger kwalificeren voor Twinning opdrachten.

Artikel in het Tsjechische weekblad Respekt, 22 januari 2001.

Council of Baltic Sea States. Slechts oeverstaten en Noorwegen en IJsland zijn lid. VK, VS, Frankrijk, Italië en nu ook Nederland zijn waarnemer.

Kamerstuk nummer 56428, 2001

In 2001 waren er 275 stedenbanden tussen Nederlandse gemeenten en gemeenten in Midden-Europa, waarvan 201 met gemeenten in de Visegrad-landen.

Inspanningen van Nederland op het gebied van steun geven het meer recht van spreken bij de beleidsvorming. In het kader van de aandacht voor de Roma problematiek is er een goede interactie met NGO's, OVSE, RvE en Europese Commissie. Bij rapportage door EU-ambassadeurs in landen met hoge concentraties Roma valt Nederland op door de effectiviteit van het Matra programma. Die effectiviteit wordt benut in het EU-overleg over minderheden issues.

Op vier (en per zomer 2002 vijf) ambassades in kandidaat-lidstaten is een expert voor Justitie en Binnenlandse Zaken geplaatst. Deze medewerkers leveren zowel een bijdrage aan de Nederlandse input in de toetredingsonderhandelingen, als dat zij bijdragen aan de bilaterale en multilaterale samenwerkingsprogramma's.

De deelnemende landen aan deze Conferentie waren: alle EU-lidstaten, alsmede Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Bulgarije, Roemenië, Slovenië, Estland, Letland, Litouwen, Malta, Cyprus, Turkije, Bosnië-Herzegovina, de FRJ, Kroatië, Albanië, Macedonië, Zwitserland, Noorwegen, IJsland, Oekraïne, Moldavië en Rusland.

Geïllustreerd door de van 25-27 februari 2002 te Boedapest gehouden Pan Europese Conferentie Voedselveiligheid/FAO.

Nederland heeft niet alleen met het VK, Spanje en Griekenland, maar ook met Tsjechië bilaterale initiatieven ontplooid. Polen heeft in 2001 belangstelling getoond voor samenwerking op het gebied van de kenniseconomie n.a.v. een artikel van de premiers van VK, Zweden, Duitsland en Nederland in de International Herald Tribune van 18 september 2000.

Zie de regeringsnotitie "Stappen naar Toetreding", Kamerstuk 49727,
2000


De ministeries van BZK en Justitie hebben af en toe grenzen moeten stellen aan activiteiten op het terrein van politieuitwisseling - hoe belangrijk op zich ook - omdat betrokkenen een primaire operationele taak in Nederland hebben. Ook is er in kandidaat-lidstaten veel vraag naar de Nederlandse juridische expertise, maar die dient eveneens in eerste instantie in Nederland te worden ingezet.

Inzet van expertise, ook als die wordt ingehuurd, voor bilaterale en EU-programma's moet worden begeleid. Daartoe zijn de ministeries - ondanks eerdergenoemde versterking vanwege het uitbreidingsproces - niet ongelimiteerd in staat. Ook activiteiten die zijn uitbesteed, zoals het Matra Programma Uitzending Ambtenaren (PUA) en de Matra en PSO Pre-accessie Projecten Programma's (uitgevoerd door het agentschap Senter) vergen begeleiding door vakdepartementen.

Strategy Paper 'Making a succes of Enlargement' (november 2001)

Financial Framework for Enlargement (januari 2002)

De 22 buren: Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte, Israël, Palestijnse Gebieden, Libanon, Syrië, Irak, Iran, Armenië, Georgië, Rusland, Oekraïne, Moldavië, Wit-Rusland, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Federale Republiek Joegoslavië, Albanië, Macedonië.

De tot dusverre enige drie Gemeenschappelijke Strategieën van de Unie hebben betrekking op de naaste buren (Rusland, Oekraïne en Middellandse Zee). Voor twee van de buurregio's heeft de Unie een geïntegreerd lange-termijn beleid ontwikkeld (het Stabilisatie- en Associatieproces voor de Balkan, en het Barcelona-proces voor het Middellandse Zeegebied). Om de samenwerking met de buurlanden verder vorm te geven, heeft de Gemeenschap in de periode 2000-2006 uit haar begroting ruim 13 miljard euro aan schenkingsmiddelen vrijgemaakt (CARDS-, TACIS- en MEDA-programma's).

Zie de Matra Beleidsbrief 2000 en "Staat van de Europese Unie 2002"

Bijvoorbeeld de bijzondere samenwerkingsovereenkomst met de Russische Federatie.

Zie de Matra Beleidsbrief 2000.

De door EZ gecoördineerde 'Gemengde Commissie voor Economische Samenwerking' tussen Nederland en de Russische Federatie is in december 2000 en op 11-12 februari 2002 bijeengekomen.

De Nederlandse LSVb (Landelijke Studenten Vakbond) voert sinds enige tijd een Matraproject uit met de Belarussian Students Association om Witrussische studentenorganisaties te trainen op het gebied van Studentenraden bij een tiental Witrussische universiteiten. Onlangs heeft het Witrussische hooggerechtshof de BSA als Non Gouvernementele Organisatie onwettig verklaard en haar registratie (en erkenning) laten doorhalen.

Albanië, Bosnië, FRJ, Kroatie en Macedonië

Deze stappen hebben ook consequenties voor Matra en PSO:

In de fase voorafgaand aan de toetreding, wordt het accent steeds sterker op pre-accessie en beleidsmatige samenwerking gelegd, terwijl gelijktijdig wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een instrument voor post-accessiesteun. In de fase direct na toetreding, wordt de thans lopende samenwerking beëindigd, terwijl gelijktijdig (voor een periode van maximaal drie jaren) post-accessiesteun wordt gegeven.

"Common Financial Framework 2004-2006 for the Accession Negotiations"

===