Ministerie van Justitie

Duitsland-Nederland en de afdoening van strafzaken

Peter J.P. Tak, Jan P.S. Fiselier
Katholieke Universiteit Nijmegen
Bestelling: Wolf Legal Publishers, ISBN 90-5850-021-7, tel.: 024 3551904, e-mail: info@wlp.biz
Kenmerk: EWB/01.033

samenvatting

Op verzoek van het Directoraat-Generaal Rechtshandhaving is een onderzoek gedaan naar de omvang van het strafrechtelijke apparaat in Nederland en Nordrhein-Westfalen. Dat onderzoek vloeide voort uit een constatering in het rapport Juridische infrastructuur in internationaal perspectief dat het Nederlandse openbaar ministerie een kleine omvang heeft in vergelijking met andere landen en in vergelijking met de omvang van de criminaliteit. In genoemd rapport wordt de veronderstelling geuit dat de oorzaak hiervoor een afwijkende organisatiestructuur van het Nederlandse openbaar ministerie ten opzichte van het buitenland zou zijn.
Er bestaan cijfers over de omvang van de rechterlijke macht, de rechterdichtheid, in verschillende Europese landen en Nederland bevindt zich in de groep van landen met een relatief lage rechterdichtheid.
Toch zeggen die cijfers weinig over de vraag of de omvang van de rechterlijke macht klein of groot is in vergelijking met andere landen, omdat zon oordeel niet alleen gebaseerd kan zijn op een vergelijking van de aantallen rechters en officieren van justitie per 100.000 inwoners, maar ook moet worden gerelateerd aan de aard en de omvang van de criminaliteit alsmede aan de wijze van afdoening daarvan.

Bestudering van de wijze van afdoening in beide landen toont aan dat er belangrijke verschillen bestaan in de organisatiestructuur en taakafbakening tussen staande en zittende magistratuur en de politie en bij de afdoening van strafbare feiten in Nederland en Nordrhein-Westfalen. Verder blijken de verschillen in het opsporings- en vervolgingsbeleid, in de rechts- en procesculturen, alsmede in de regelgeving van beide landen mede bepalend te zijn voor de verschillen in omvang van het strafrechtelijk apparaat.

Probleemstelling

De probleemstelling voor dit onderzoek is als volgt geformuleerd:
* in welke mate zijn Nordrhein-Westfalen en Nederland vergelijkbaar aan de hand van bestaande kerncijfers op

- demografisch (inwonertal, gebiedsgrootte, bevolkingsdichtheid en
-samenstelling);

- sociaal-economisch (verstedelijking, economische structuur, werkloosheid, inkomensniveau en -verdeling); en
- strafrechtelijk (aantal misdrijven en overtredingen, inzet op preventie, aantal gerechtelijke onderzoeken, procedures en veroordelingen) gebied?

* welke zijn de overeenkomsten en verschillen in de personele omvang van (verschillende delen van) de staande en zittende magistratuur en politie in Nordrhein-Westfalen en Nederland in absolute zin en gerelateerd aan de gebruikte kerncijfers?

* zijn deze resultaten te verklaren uit (verschillen in) de organisatiestructuur, taakafbakening of functieverdeling tussen staande en zittende magistratuur en politie (en eventueel andere organisaties) in Nordrhein-Westfalen en Nederland? Zo ja, hoe?
* zijn deze resultaten te verklaren uit verschillende keuzes in Nordrhein-Westfalen en Nederland ten aanzien van opsporings-, sepot-, transactie- en vervolgingsbeleid of verschillende aanwending van financiële personele en andere middelen? Zo ja, hoe?

* welke rol spelen verschillen in de (straf)rechts- en procesculturen in Nordrhein-Westfalen en Nederland als verklarende factor en zijn er andere relevante verklarende factoren? Zo ja, welke en waarom?

Reikwijdte van het onderzoek

Het onderzoek kent beperkingen. De vaststelling van de omvang van het strafrechtelijke apparaat is beperkt tot de omvang van de politie, het OM en de zittende magistratuur. De executie van sancties blijft buiten beschouwing. Ofschoon de executie niet als een verklarende factor werd gezien voor de omvang van de magistratuur, wordt er toch enige aandacht aan besteed, omdat anders dan in Nederland de Duitse strafrechter zeer intensief betrokken is bij de ten uitvoerlegging van vrijheidsstraffen.

In het bestek van dit onderzoek is het niet doenlijk aan te geven wat de omvang van de politie is ter uitvoering van enerzijds de preventieve en anderzijds de repressieve politietaken. Deze taken worden door elkaar uitgevoerd en worden niet apart geregistreerd. Ervan uitgaande dat de politietaken in Nederland niet wezenlijk afwijken van die in Nordrhein-Westfalen, zijn de cijfers van de omvang van het totale politieapparaat in Nordrhein-Westfalen gegeven alsmede de cijfers van elk van de verschillende politiediensten.

Werkwijze

Het onderzoek bestaat uit een kwantitatief en een meer kwalitatief deel.
In het kwantitatieve deel wordt Nordrhein-Westfalen als land geïntroduceerd en wordt onderzocht in hoeverre deze Duitse deelstaat met Nederland kan worden vergeleken. De vergelijking spitst zich toe op demografische en macrosociale gegevens, die doorgaans in verband worden gebracht met criminaliteit. Vervolgens wordt onderzocht in hoeverre de aard en de omvang van de criminaliteit in de twee landen overeenkomen, c.q. verschillen en in welke mate dit geldt voor de wijze waarop politie en justitie daartegen optreden. Voor het kwalitatieve deel van het onderzoek zijn gesprekken gevoerd met een zestigtal politiefunctionarissen, medewerkers van ondersteunende justitiediensten, officieren van justitie, rechters en ambtenaren van de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken van Nordrhein-Westfalen. De informatie die uit deze gesprekken is verkregen, is deels gebruikt voor de sfeertekening die in het rapport gegeven wordt van de strafrechtelijke bedrijfs- en rechtscultuur in Nordrhein-Westfalen.

Een uitvoerige literatuurstudie, alsmede bestudering van tientallen dossiers, dagvaardingen en vonnissen en het bijwonen van zittingen om bij eerdere studies opgedane ervaring en kennis te actualiseren, vormt de basis voor de beschrijving van de juridische verschillen in de wijze van afdoening van strafzaken in Nordrhein-Westfalen en Nederland. Ruime verwijzing naar de bronnen maakt het mogelijk verdiepte kennis of informatie op onderdelen of details te verkrijgen.

Ervan uitgaande dat de lezer inzicht heeft in de Nederlandse wijze van afdoening van strafzaken, is afgezien van een beschrijving daarvan, maar is de beschrijving van de wijze van afdoening van strafzaken in Nordrhein-Westfalen gericht op die elementen die wezenlijk afwijken van de Nederlandse tegenhanger.

Overeenkomsten en verschillen

In hoeverre kunnen Nederland en Nordrhein-Westfalen eigenlijk worden vergeleken? Vooropgesteld moet worden dat aan het vergelijken van landen de nodige haken en ogen zitten. De vergelijking zal noodgedwongen globaal zijn en om die reden zal de onderzoeker al snel als kritiek krijgen dat hij of zij appels met peren vergelijkt. De kritiek treft nog het minst doel wanneer twee aangrenzende landen worden vergeleken, zoals Nederland en Nordrhein-Westfalen. Niettemin realiseren wij ons dat op de conclusie van het eerste hoofdstuk van deze studie het nodige valt af te dingen. Deze luidt dat Nordrhein-Westfalen en Nederland, gelet op een aantal demografische en macrosociale gegevens die doorgaans in verband worden gebracht met criminaliteit, redelijk vergelijkbaar zijn. Gelet op deze uitkomst van het onderzoek was het voor ons in zekere zin geen verrassing, dat ook de aard en omvang van de criminaliteit in de twee landen grosso modo vergelijkbaar is. De verschillen lijken zich vooral voor te doen in de aanpak van criminaliteit.
Eén van de opmerkelijkste resultaten van het onderzoek is dat het gemiddelde ophelderingspercentage in Nordrhein-Westfalen drie maal zo hoog is als in Nederland. Niet echt duidelijk is waaraan dit verschil moet worden toegeschreven. Er ligt geen verschil in definitie aan ten grondslag en evenmin is het aannemelijk dat de Duitse politie zoveel capabeler is dan haar Nederlandse collegas. Het verschil kan ook niet worden herleid tot een verschil in sterkte van de recherche. Voor zover wij hebben kunnen vaststellen, is die in de beide landen vergelijkbaar. Opvallend is wel dat het gemiddelde ophelderingspercentage in Nederland de afgelopen decennia voortdurend is teruggelopen, terwijl dit in Nordrhein-Westfalen zo niet gestegen, dan toch minstens gelijk is gebleven.
Het verschil in ophelderingspercentage tussen Nederland en Nordrhein-Westfalen kan bij een vergelijkbare omvang van de criminaliteit niet anders dan tot een groter aantal verdachten leiden. Het verschil in het aantal bekende verdachten in Nederland en Nordrhein-Westfalen, zoals dit naar voren komt uit de politiecijfers, is overigens minder groot dat men op basis van het ophelderingspercentage zou mogen verwachten. Dit heeft te maken met de manier van registreren. In beginsel wordt namelijk in Nordrhein-Westfalen iemand die van meerdere gelijksoortige delicten wordt verdacht, anders dan in Nederland, slechts eenmaal geteld. Mede vanwege het hiervoor genoemde verschil in aantal verdachten moet het OM in Nordrhein-Westfalen aanzienlijk meer zaken afhandelen dan het OM in Nederland. Het verschil is zelfs aanmerkelijk groter dan men zou verwachten. Dit komt doordat in Duitsland zaken die niet worden opgehelderd - anders dan in Nederland - ten parkette worden ingeschreven en als een afdoening OM worden geregistreerd. Het gros van de andere zaken die door het OM in Nordrhein-Westfalen worden afgedaan, wordt veelal onvoorwaardelijk geseponeerd. Sepot is een afdoeningsvorm die de laatste jaren in Nordrhein-Westfalen kwantitatief steeds belangrijker is geworden. In vele gevallen is daartoe echter wel toestemming van de rechter vereist. De transactie als afdoeningsmiddel kent men in Duitsland niet. Wat daarop lijkt, is het strafbevel. Strafbevelen worden weliswaar door het OM aangedragen, maar het is de rechter die er zijn fiat aan moet geven. Het Duitse strafproces eindigt, vergeleken met dat in Nederland, minder vaak in een veroordeling of schuldigverklaring. In Nederland verklaart de rechter in meer dan 90% van de gevallen de verdachte schuldig. In Nordrhein-Westfalen daarentegen maken veroordelingen slechts ruim drie kwart van de rechterlijke beslissingen uit. Ingeval van veroordeling legt de rechter in meer dan twee derde van de gevallen een geldboete op. In 17,5% van de gevallen legt hij een gevangenisstraf op. Een derde daarvan is voorwaardelijk. De Nederlandse rechter legt in ongeveer vier op de tien gevallen van strafoplegging een geldboete op. In ongeveer 45% van de gevallen legt hij een gevangenisstraf op, die in meer dan de helft ervan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk is. De Duitse rechter legt dus minder vaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op. Deze is gemiddeld wel beduidend langer dan in Nederland.
Men zou het beeld aldus kunnen samenvatten. De hoeveelheid ter kennis van de politie gekomen criminaliteit in de twee landen is in grote lijnen vergelijkbaar. Vanwege het beduidend hogere ophelderingspercentage is de werklast voor de staande en zittende magistratuur in Nordrhein-Westfalen aanmerkelijk groter. Het OM doet weliswaar veel zaken zelf af, maar in veel gevallen kan het dit niet zonder instemming van de rechter. Het aantal zaken dat het OM aan de rechter voorlegt, is tussen de anderhalf en twee maal zo groot als in Nederland. De rechter in Nordrhein-Westfalen legt vervolgens niet zo gauw een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, maar in het geval dat hij dit wel doet, is deze gemiddeld aanmerkelijk langer.

Stroomschema opsporing en afdoening van criminaliteit; Nederland in vergelijking met Nordrhein-Westfalen, 1999

geregistreerde misdrijven Nederland

ter kennis van de politie gekomen 1.284.300
opgehelderde misdrijven 194.200
bekende verdachten 267.200
ten parkette ingeschreven zaken 234.700
afgedaan 229.600

OM: 114.451 / rechter: 115.062
technisch sepot 13% / voeging 4%
beleidssepot 10% / vrijspr./ontsl.----
transactie 58% / van rechtsverv. 4%
voeging/overig 19% / schuldigverkl. 92%

strafoplegging 105.156
geheel/deels onv. gev. straf 25%
voorw. gevangenisstraf 11%
geldboete + gev. straf 8%
geldboete 40%
overig/onbekend 16% geregistreerde misdrijven Nordrhein-Westfalen

ter kennis van de politie gekomen 1.331.679
opgehelderde misdrijven 667.150
bekende verdachten 437.040
ten parkette ingeschreven zaken 968.703
afgedaan 972.349

OM: 710.733 / rechter: 261.616
voorw. sepot 7% / bij vonnis afgedaan 239.097
onvoorw. sepot 31% / vrijspraak 3%
opgelegd 40% / beëindiging proces 20%
anderszins 22% / veroordeling 77%

strafoplegging: 183.684
onv. gev.straf 6%
voorw. gev. straf 12%
geldstraf 69%

overige 14%


* Voor een toelichting op het stroomschema wordt verwezen naar de toelichting bij de cijfers voor Nederland (pp. 19-24) en Nordrhein-Westfalen (pp. 25-39).

Het hierboven geschetste beeld maakt inzichtelijk waarom het aantal officieren van justitie en het aantal rechters in Nordrhein-Westfalen meer dan twee maal zo groot is als in Nederland. Het maakt tevens inzichtelijk waarom de doorlooptijden in Nordrhein-Westfalen desondanks niet langer zijn dan in Nederland. Het genoemde verschil in tal en last is echter slechts een deel van de verklaring voor het verschil in bezetting van de staande en zittende magistratuur. De verklaring moet voor een vermoedelijk groter deel worden gezocht in de bewerkelijkheid van de afdoening. Deze vloeit voort uit verschillen in de infrastructuur, organisatiestructuur en processtructuur tussen Nederland en Nordrhein-Westfalen. Waarin zitten nu deze verschillen? Allereerst valt op dat de competentieverdeling over enkelvoudige en meervoudige kamers in Nordrhein-Westfalen aanzienlijk anders geregeld is dan in Nederland.
In Nordrhein-Westfalen is de enkelvoudige kamer bevoegd kennis te nemen van strafbare feiten waarop naar verwachting geen hogere straf dan twee jaar gevangenisstraf wordt opgelegd en is het Schöffengericht, één beroepsrechter en twee lekenrechters, bevoegd wanneer de maximale vrijheidsstraf niet hoger zal zijn dan vier jaar. Alle andere zaken gaan naar de meervoudige kamer met drie beroepsrechter en twee lekenrechters.
Gelet op het feit dat de bevoegdheid van de enkelvoudige kamer in Nederland (nog) beperkt is tot zaken waarin de maximaal op te leggen gevangenisstraf zes maanden is, mag verwacht worden dat bij vergelijkbare aantallen strafzaken in Nederland meer zaken voor de meervoudige kamer komen dan in Nordrhein-Westfalen. Een tweede belangrijk verschil wat de competentie betreft is dat in Nordrhein-Westfalen beslissingen over de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en over klachten over de tenuitvoerlegging genomen worden door enkelvoudige executierechters.

Niet alleen de competentieverdeling in Nordrhein-Westfalen is wezenlijk anders dan in Nederland, maar ook de ondersteuning van officieren van justitie en rechters in Nordrhein-Westfalen toont grote verschillen met die aan de Nederlandse kant. Parket- en gerechtssecretarissen in Nederland verrichten veel werkzaamheden ter ontlasting van officieren van justitie en rechters. Zij doen transactievoorstellen en sepotvoorstellen uitgaan, stellen dagvaardingen op en schrijven conceptvonnissen. In Nordrhein-Westfalen bestaat een dergelijke ondersteuning in het geheel niet. De officier van justitie neemt zelf alle beslissingen over voorstellen tot het doen uitvaardigen van een Strafbefehl (een soort transactie) en het sepot en schrijft zelf de dagvaardingen. De rechter maakt zijn eigen vonnissen. Werkzaamheden die volgens de wet aan officieren van justitie of rechters toevertrouwd zijn, kunnen naar Duitse opvatting, alleen door hen worden verricht. Deze opvatting vloeit voort uit de grondwettelijk vastgelegde taakverdeling, welke de rechtspraak een bijzondere plaats toekent (artt. 92 en 101 GW). Wel bestaat er secretariële en administratieve ondersteuning. Tot slot is het fenomeen van rechter-plaatsvervanger in Nordrhein-Westfalen onbekend. Wel bestaan er op het niveau van het Amtsgericht en het Landgericht lekenrechters die aan de strafzitting en beraadslaging deelnemen. De werkzaamheden van de lekenrechters betekenen evenwel geen ontlasting voor de beroepsrechters.

Het aantal strafzaken dat door de politie in Nordrhein-Westfalen wordt ingestuurd naar het parket, verschilt wezenlijk van dat in Nederland. Reden daarvoor is het feit dat in Nordrhein-Westfalen het politiesepot onbekend is en dat het ophelderingspercentage ongeveer drie keer zo hoog is als in Nederland.
Kijken we naar de verwerking van deze zaken, dan zien we dat in Nordrhein-Westfalen, ondanks het voor de vervolging geldend legaliteitsbeginsel, aanzienlijk meer zaken geseponeerd worden dan in Nederland. Een sepotbeslissing in Nordrhein-Westfalen vergt evenwel meer tijd dan in Nederland, omdat de beslissing gemotiveerd op schrift moet worden gesteld. Dit geldt niet alleen voor de voorwaardelijke sepots (Einstellung mit Auflagen), maar ook voor de kale sepots. Een sepotbeslissing in Nordrhein-Westfalen vergt veelal toestemming van de rechter. Aangezien de wet de voorwaarden voor een sepot bevat, moet het openbaar ministerie in de vorm van een Verfügung - een beschikking
- juridisch onderbouwd aangeven dat aan de voorwaarden voor een sepot voldaan is. Zo moet, bijvoorbeeld, bij een sepot op grond van art. 153 StPO worden aangegeven waarom in concreto sprake is van geringe schuld en het ontbreken van een algemeen belang om tot vervolging over te gaan, zodat de rechter kan toetsen of een sepotbeslissing gegrond is. Een sepot naar Duits recht is geen uitvloeisel van de toepassing van discretionaire bevoegdheid, maar is een rechtsbeslissing.

Het OM in Nordrhein-Westfalen beschikt, anders dan het openbaar ministerie in Nederland, niet over een transactiebevoegdheid. Wel kent het Duitse recht de mogelijkheid van het Strafbefehl. Ondanks grote juridische verschillen tussen de transactie en het Strafbefehl zijn beide zeer wel vergelijkbaar, zij het dat het opmaken door het openbaar ministerie van een voorstel tot het doen uitvaardigen van een Strafbefehl door de Strafrichter of de voorzitter van het Schöffengericht aanzienlijk meer tijd kost dan het sturen van een transactie voorstel. Het openbaar ministerie moet een ontwerpbeschikking maken waarin de telastelegging van het feit, de beschikbare bewijsmiddelen en de gevorderde straf zijn opgenomen. Om een idee te geven van de werkzaamheden: 5.500 vorderingen staan voor 1 fte. OM. Jaarlijks worden in Nordrhein-Westfalen ongeveer 110.000 vorderingen tot het doen uitvaardigen van een Strafbefehl gedaan.

Ook het maken van een telastelegging kost het openbaar ministerie in Nordrhein-Westfalen aanzienlijk meer tijd dan in Nederland. Het Duitse Wetboek van Strafvordering (StPO) eist een omschrijving van de verboden gedraging, een opsomming van de bewijsmiddelen en een weergave van de resultaten van het opsporingsonderzoek alsmede informatie over de persoon van de verdachte, zijn beweegredenen, de wijze van uitvoering en het gedrag van de dader na het plegen van het feit. Een Duitse dagvaarding overschrijdt in de regel al snel de tien paginas. Juridische beschouwingen over de strafbaarheid, over deelnemingsvormen, over het ontbreken van strafuitsluitingsgronden, alsmede de eis dat alle gepleegde strafbare feiten moeten worden telastegelegd, leiden tot lange telasteleggingen.

Anders dan in Nederland is het openbaar ministerie in Nordrhein-Westfalen niet betrokken bij de bepaling van het vervolgingsbeleid. Dat beleid wordt gemaakt op het ministerie van Justitie van de Deelstaat. Het Duitse openbaar ministerie kent geen driehoeksoverleg, geen adviescommissies en geen beleidsoverleg. Duitse officieren van justitie werken óf aan de afhandeling van dossiers óf zijn op de zitting te vinden. Beleidsbesprekingen met de politie of beleidsafstemmingsvergaderingen op parketniveau vinden niet plaats, omdat het Wetboek van Strafvordering nauwelijks beleidsvrijheden aan het openbaar ministerie toekent. Een vergadercircuit - voor het Nederlandse OM van belang in verband met de vorming van beleid - is binnen het Duitse openbaar ministerie onbekend.

Grote verschillen bestaan er tussen een onderzoek ter terechtzitting in Nordrhein-Westfalen en in Nederland. De gemiddelde duur van de behandeling van een strafzaak in Nordrhein-Westfalen is langer dan die in Nederland. Dit geldt zowel voor enkelvoudige kamerzaken als voor meervoudige kamerzaken. Bij de Strafrichter worden gemiddeld per zittingsdag vijf tot zeven zaken behandeld tegen meer dan twintig zaken voor de politierechter in Nederland. Het Schöffengericht behandelt gemiddeld twee zaken per zittingsdag. Kijken we evenwel naar de duur van het onderzoek ter terechtzitting bij meervoudige kamerzaken dan is het verschil tussen Nordrhein-Westfalen en Nederland zeer aanzienlijk. In Nederland plegen - uitzonderingen daargelaten - gemiddeld zeven tot acht zaken per zittingsdag door de meervoudige kamer te worden behandeld. In Nordrhein-Westfalen is het gemiddeld aantal zittingsdagen per meervoudige kamerzaak 3.3 dagen; anders gezegd duurt een zitting per meervoudige kamerzaak in Nordrhein-Westfalen gemiddeld twintig keer zo lang als een meervoudige kamerzaak in Nederland.
De reden daarvoor is hoofdzakelijk gelegen in het onmiddellijkheidsbeginsel, dat weliswaar in Nederland ook geldt maar in Nordrhein-Westfalen daadwerkelijk wordt toegepast. Anders dan in Nederland, waar de vaststelling van de materiële waarheid tijdens het vooronderzoek plaatsvindt en het onderzoek ter terechtzitting in de regel beperkt is tot een controle van de wijze waarop het bewijs is verkregen, wordt in Nordrhein-Westfalen het bewijs ter zitting vergaard. Dat betekent dat de rechter ter zitting de getuigen en deskundigen moet horen en dat het bewijs aldaar moet worden verkregen. Het horen van getuigen en deskundigen, het voorlezen van schriftelijk bewijs, het niet voor het bewijs mogen bezigen van door de politie opgemaakte processen-verbaal, de beperkte mogelijkheden om de-auditu bewijs te gebruiken, alsmede de mogelijkheden waarover de verdachte beschikt om Beweisanträge te stellen en het feit dat in Nordrhein-Westfalen veel meer dan in Nederland sprake is van een strijdbare verdediging, veroorzaakt een aanzienlijk langere procesduur. Het is niet voor niets dat in Nordrhein-Westfalen 23 meervoudige kamerzaken voor één fte. rechter staat. Maar niet alleen het onderzoek ter terechtzitting vergt per zaak meer tijd dan in Nederland. Ook het concipiëren van vonnissen kost vanwege de vele eisen die door de wet en de rechtspraak van het BGH gesteld worden, zeer veel tijd. Nederlandse vonnissen zijn vergeleken met Duitse zeer kort en de motivering steekt over het algemeen zeer mager af bij Duitse vonnissen, zowel wat betreft de bewijsmotivering als de straftoemetingsmotivering. Anders dan de Hoge Raad neemt het BGH geen genoegen met standaardmotiveringen. Duitse vonnissen vallen op door hun transparantie, door hun - soms zeer uitvoerige - juridische beschouwingen over rechtsvragen waartoe de zaak aanleiding gaf en door hun heldere redengeving van genomen beslissingen. Tegenstrijdigheden in bewijsmiddelen moeten in het vonnis worden verklaard, de geloofwaardigheid van verklaringen moet worden beargumenteerd en het verloop van het gepleegde feit moet in logische samenhang worden gepresenteerd. Lezing van een Duits vonnis maakt helder voor welke feiten de verdachte heeft terechtgestaan omdat het vonnis de beschrijving geeft van de materiële waarheid die ter zitting is vastgesteld. Kop-staart vonnissen van meervoudige kamerzaken zijn in Duitsland onbekend, ook als er geen rechtsmiddel tegen wordt ingesteld.

Tot slot de rechtsmiddelen

Anders dan in Nederland staat tegen vonnissen van (de meervoudige kamer) van het Landgericht geen hoger beroep open. Het Oberlandesgericht is geen hoger beroepsrechter maar een cassatierechter evenals het BGH. Hoger beroep tegen vonnissen van het Amtsgericht staat open op het Landgericht. Het aantal hoger beroepszaken en beroepen in cassatie is verhoudingsgewijs lager dan in Nederland.

Het is niet mogelijk te berekenen wat de kwantitatieve invloed is van de hierboven gegeven verschillen op de omvang van het strafrechtelijke apparaat. Wel hebben we kunnen vaststellen dat in Nordrhein-Westfalen
- uitgaande van vergelijkbare inwonersaantallen en vergelijkbare criminaliteitscijfers - meer dan tweemaal zoveel officieren van justitie en strafrechters werkzaam zijn als in Nederland. Ook hebben we kunnen vaststellen dat de strafrechtspleging door openbaar ministerie en strafrechters in Duitsland aanzienlijk tijdrovender is dan in Nederland, omdat alle beslissingen van het openbaar ministerie en de met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, juridisch veel uitvoeriger onderbouwd, beargumenteerd en gemotiveerd moeten worden. Daarmee kan het verschil in omvang op zn minst grotendeels worden verklaard.

---

WODC- informatiedesk / e-mail: wodc-informatiedesk@best-dep.minjus.nl Redacteur: Hans van Netburg

---

Laatst gewijzigd: 05-04-2002