Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
DL. 2002/747
datum
05-04-2002

onderwerp
Acties n.a.v. nota overleg Zicht op gezonde teelt op 12 november jl. TRC 2002/2021

bijlagen
1

Geachte Voorzitter,

Naar aanleiding van het overleg over de nota Zicht op gezonde teelt op 12 november jl. bericht ik u, mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als volgt over de voortgang en wijze van implementatie, de aangenomen moties en gedane toezeggingen. Over de motie van het Kamerlid Geluk onder stuknummer 27858 nr. 10 heb ik u reeds bericht bij brief van 17 december jl.

datum
05-04-2002

kenmerk
DL. 2002/747

bijlage

Zicht op gezonde teelt
De nota Zicht op gezonde teelt wil bijdragen aan een duurzame landbouw en aan reductie van de milieubelasting door chemische gewasbeschermingsmiddelen. Certificering van bedrijven die geïntegreerde gewasbescherming toepassen is gekozen als hoofdinstrument om die doelen dichterbij te brengen. Het verheugt mij dat de Kamer met die hoofdlijnen van de nota instemt. Een groot aantal actiepunten in de nota is inmiddels in uitvoering. Daaronder ook de uitwerking van het certificeringsstelsel. Belangrijk onderdeel daarvan is het zogenaamde kader van de overheid. Ik verwacht dat op korte termijn met betrokken partijen te kunnen bespreken. Handhaafbaarheid zal daarbij onder meer een punt van bespreking vormen. Op basis van het kader van de overheid zal een college van deskundigen certificatieschema's kunnen ontwikkelen op basis waarvan certificering kan plaatsvinden van bedrijven die geïntegreerde gewasbescherming toepassen.
Overeenkomstig mijn toezegging in het nota-overleg van 12 november jl. ben ik nagegaan in hoeverre de regels van de Raad van Accreditatie (RvA) ruimte bieden voor een college dat louter uit deskundigen bestaat. Zoals ik reeds aangaf in het overleg, is die ruimte beperkt. De regels van de RvA schrijven voor dat het college onpartijdig is. De RvA acht onpartijdigheid gewaarborgd indien de partijen die belang hebben bij het certificaat zitting hebben in het college en indien de stemverdeling evenredig is. Het benoemen van onafhankelijke wetenschappelijke deskundigen past niet in de bepalingen van de RvA, aangezien deze deskundigen geen belang hebben bij het certificaat.

Een punt van aandacht bij het uitwerken van de certificatieschema's is ook het Besluit glastuinbouwbedrijven. Ik zal erop toezien dat de te ontwikkelen certificatieschema's worden afgestemd met de eisen in dat besluit.

In de tweede helft van dit jaar zal ik aan de Kamer verslag uitbrengen over de voortgang bij de implementatie van de nota.

Heffing op bestrijdingsmiddelen
Met betrekking tot het voorstel voor een heffing op bestrijdingsmiddelen heeft u kennis kunnen nemen van hetgeen daarover gesteld is in de recent door het kabinet aanvaarde nota Fiscaliteit landbouw- en natuurbeleid (Kamerstuk 2001-2002, 28207, nr. 1). Het kabinet stelt daarin voor om een wetsvoorstel voor een heffing nog deze kabinetsperiode inhoudelijk voor te bereiden zodat, mocht ten gevolge van eventuele toekomstige verruimingen of aanpassingen van het begrotingskader een adequate terugsluis van de heffing alsnog gerealiseerd kunnen worden, dat voorstel alsdan op korte termijn in procedure kan worden gebracht.

Overleg over uitkomsten fact findingsonderzoek
Op 9 november jl. heb ik u de rapportage 'Telers aan het woord, fact finding knelpunten geïntegreerde gewasbescherming' doen toekomen. Geanalyseerd is welke knelpunten koploperbedrijven ervaren in het middelenpakket bij de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming. Zoals vermeld in de begeleidende brief en zoals toegezegd tijdens het overleg van 12 november jl. zou ik nader overleg voeren met de betrokken partijen.
Inmiddels heb ik met LTO Nederland afgesproken de voorgenoemde knelpuntenanalyse te verbreden naar alle sectoren en alle soorten bedrijven. LTO Nederland heeft deze exercitie intussen uitgevoerd. Naast deze analyse van knelpunten zijn vervolgens oplossingsrichtingen geformuleerd die kunnen leiden tot het sneller beschikbaar komen van gewasbeschermingsmiddelen die voor bepaalde teelten essentieel zijn. Dit alles uiteraard binnen de huidige kaders van wet- en regelgeving, en zonder in te leveren op het beschermings-niveau voor mens, dier en milieu. Met de inzet en medewerking van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) en de Nederlandse Stichting voor Fytofarmacie (Nefyto), spreek ik de intentie uit dat een aantal knelpunten sneller dan oorspronkelijk was voorzien, kan worden opgelost. Het is de bedoeling om de bestaande werkvoorraad van het CTB nog eens tegen het licht te houden en in goed overleg met de chemische industrie en het landbouwbedrijfsleven een zodanige volgorde van aanvraagbehandeling te kiezen dat de grootste knelpunten het eerst opgelost worden. Dit veronderstelt wel medewerking van alle betrokken partijen.

Meer in het algemeen zij opgemerkt dat in overleg met het landbouwbedrijfsleven nader zal worden uitgewerkt hoe de beschikbare kennis over geïntegreerde teelt het beste bij de bedrijven kan worden gebracht. Ontwikkeling van nieuwe, op bedrijven toepasbare, kennis over geïntegreerde teelt is inmiddels duurzaam ingebed in lopende onderzoeksprogramma's. Ook de praktijkproef, waarvan ik de resultaten medio 2002 verwacht, zal aan die ontwikkeling bijdragen.

Onderstaand ga ik per motie in op de stand van zaken en de wijze waarop ik uitvoering zal geven aan de aangenomen moties:

Motie-Feenstra/Geluk (27858, nr. 9) inzake receptuursysteem In deze motie wordt de regering verzocht een verkenning van een receptuursysteem uit te werken en aan de Kamer toe te zenden. Zoals ik reeds in het overleg op 12 november uiteen heb gezet ligt er een aantal overwegingen ten grondslag aan de keuze voor een systeem van certificering in plaats van een receptuursysteem. Dit neemt evenwel niet weg dat een receptuursysteem mogelijk van aanvullende waarde kan zijn. Om die reden is het Expertisecentrum LNV belast met de verkenning van de mogelijkheden die een receptuursysteem zou kunnen bieden bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Het voorwerk van onder andere de Commissie Gewasbescherming Glastuinbouw (Commissie Alders) zal hierbij vanzelfsprekend benut worden. Getracht zal worden met deze verkenning een brug te vormen tussen geïntegreerde teelt op gecertificeerde bedrijven en de noodzaak om voor specifieke problemen, veroorzaakt door ziekten en plagen, een correctiemiddel beschikbaar te hebben. Deze verkenning zal naar verwachting vóór de zomer van 2002 gereed zijn en de Tweede Kamer worden toegezonden. De bedoeling is bij de verkenning nadrukkelijk te zoeken naar nieuwe invalshoeken en in dit traject relevante partijen te betrekken.

Motie-Van Ardenne c.s. (27858, nr. 12) inzake toetsing aan laatste stand van wetenschap en techniek
In deze motie wordt de regering verzocht een adequate regeling te treffen opdat het moment van indiening van een toelatingsaanvraag bepalend is voor de vraag aan welke stand van de wetenschap en de techniek wordt getoetst.
In het bestuurlijk overleg met het CTB en Nefyto op 8 november jl. is onder andere geconcludeerd dat de voortgang in de toelating van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen wordt belemmerd omdat het CTB het beoordelingsinstrumentarium geregeld aanpast zonder dat sprake is van een overgangsbeleid voor reeds ingediende en in behandeling zijnde aanvragen. In dat overleg, waarover ik u op 9 november jl. heb geïnformeerd (brief met kenmerk trcdl/2001/4836), is onder andere afgesproken dat het CTB voor beleidswijzigingen met betrekking tot dossiereisen en beoordelingsmethoden een transparant overgangsbeleid zal ontwikkelen voor reeds ingediende en in behandeling zijnde aanvragen. Uitgangspunt hierbij is dat voorkomen moet worden dat de behandeling van toelatingsaanvragen stokt wanneer tijdens het beoordelingstraject de dossiereisen en beoordelingsmethoden worden gewijzigd. Uiterlijk april zal het CTB een beleidsbesluit nemen over het overgangsbeleid.

Motie-Vos en Van Ardenne (27858, nr. 13) inzake de milieu-indicator In deze motie wordt de regering verzocht de doelen uit de nota Zicht op gezonde teelt zo spoedig mogelijk te kwantificeren en hiertoe voor februari 2002 aan de Kamer een voorstel voor een milieu-indicator voor te leggen.
In de nota Zicht op gezonde teelt zijn als doelen voor het gewasbeschermingsbeleid onder meer een verdergaande vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en een verdere vermindering van de emissie naar het milieu geformuleerd.

Deze doelstellingen zijn niet individueel gekwantificeerd omdat niet alleen de mate van gebruik en de mate van emissie het effect op het milieu bepalen, maar ook de toxiciteit van de individuele middelen. Daarom is als beoordelingsmaatstaf gekozen voor een maat die deze verschillende aspecten van milieubelasting bijeenbrengt, de milieu-indicator.
Om het verloop van de milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen, en daarmee ook de resultaten van het gewasbeschermingsbeleid, te kunnen bepalen, is in 1998 en 1999 de milieu-indicator ontwikkeld (uitvoering motie Kamerleden Vos en Van Ardenne, TK, 1996/1997, 21677, nr.38). Deze milieu-indicator, die nog uitsluitend gebaseerd was op de effecten op het grond- en oppervlaktewater, is in de voortgangsrapportage MJP-G 1998 en 1999 en in de Evaluatie van het MJP-G gebruikt voor de rapportage van de milieubelasting. De huidige versie van de milieu-indicator (MI2000) is in zoverre beperkt dat met het achterliggende model slechts een trend kan worden vastgesteld. Het is ook niet mogelijk met dit model de effecten voor bodembelasting of voor vogels te meten. Voorts biedt het model niet de mogelijkheid oorzaken van trends te analyseren of na te gaan wat de effecten zijn van maatregelen op bijvoorbeeld sectorniveau of ten aanzien van bepaalde categorieën van gewasbeschermingsmiddelen of individuele stoffen. Het model is daardoor minder geschikt om het beleid te evalueren en om dat bij te sturen. Deskundigen van verschillende instituten zijn thans bezig een model (MI2000+) te ontwikkelen dat genoemde beperkingen niet heeft. Gezien de complexiteit van deze operatie zal het nieuwe model pas in het najaar van 2002 beschikbaar zijn.
Gelijktijdig met de verbetering van de MI2000, wordt een zogenaamde bedrijfsmilieu-indicator ontwikkeld. Dit instrument zal telers in staat stellen inzicht te krijgen in het milieueffect van op het eigen bedrijf genomen maatregelen op het gebied van geïntegreerde gewasbescherming. Deze bedrijfsmilieu-indicator zal naar verwachting eind 2002 gereed zijn.

Motie-Stellingwerf (27858, nr. 16) inzake gelijke normen en beoordelingstijdstippen voor het onderdeel volksgezondheid In deze motie wordt de regering verzocht alles in het werk te stellen opdat binnen de
EU-lidstaten gelijke normen én beoordelingstijdstippen gelden in de toelatingsprocedure voor het onderdeel volksgezondheid. In algemene zin onderscheiden Nederlandse tuinbouwproducten zich wat betreft normoverschrijdingen van residuen van bestrijdingsmiddelen veelal gunstig van importproducten. In Europa wordt gewerkt aan verdere harmonisatie van de residuregelgeving waardoor de nog bestaande nationale verschillen in residunormen voor bestaande bestrijdingsmiddelen binnen een jaar na plaatsing van een individuele werkzame stof op de zogenaamde positieve lijst verdwenen zullen zijn, zodat wat dat betreft geen ongelijke beoordeling meer plaats kan vinden van de residukwaliteit van producten voor die betreffende stof. De systematiek met betrekking tot de opstelling en wederzijdse acceptatie van de residunormen voor middelen op basis van nieuwe werkzame stoffen die in het kader van de richtlijn 91/414/EG nationale toelatingen krijgen, zal zorgen voor gelijke Europese voorlopige residunormen op basis van een gelijktijdige beoordeling van de volksgezondheidsaspecten. Het totale harmonisatietraject van residuregelgeving zal parallel aan de EU-harmonisatie van gewasbeschermingsmiddelen worden afgerond.

Zolang de EU-harmonisatie voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen nog niet is afgerond houdt Nederland, net als de andere EU-lidstaten, zo veel mogelijk rekening met residunormen die reeds door andere landen zijn vastgesteld, voorzover daarover voldoende informatie is verstrekt (bijvoorbeeld ten aanzien van de goede agrarische praktijk van de betreffende middelen op de betreffende producten) en deze uit volksgezondheidkundig oogpunt aanvaardbaar zijn.

Motie-V.d. Vlies c.s. (27858, nr. 17) inzake uitwisseling dossiers In deze motie wordt de regering verzocht te bevorderen dat bestaande dossiers tussen lidstaten worden uitgewisseld en als uitgangspunt dienen voor de Europese beoordeling om daarmee de Europese harmonisatie in het toelatingsbeleid te bespoedigen. De situatie is thans als volgt. In nagenoeg alle lidstaten - met het doorvoeren van de herprioritering ook in Nederland - wordt de nationale beoordeling van bijna alle bestaande werkzame stoffen afgestemd op het tempo van de Europese beoordeling en besluitvorming. Dit betekent dat op het moment van nationale beoordeling en besluitvorming over de toelaatbaarheid van een gewasbeschermingsmiddel er een Europees beoordelingsrapport (monograph) over de betrokken werkzame stoffen beschikbaar is dat als uitgangspunt dient voor de nationale beoordeling en besluitvorming. Met het oog hierop is het uitwisselen van de conclusies en beoordelingen die de lidstaten zelf in het verleden voor niet recent herbeoordeelde gewasbeschermingsmiddelen hebben uitgevoerd niet meer relevant. Tevens moet worden vermeld dat bestaande nationale beoordelingen en evaluaties in de meeste gevallen gedateerd zijn omdat ze niet gebaseerd zijn op de Europese toelatingscriteria, dossiereisen en geharmoniseerde risicobeoordelings-methoden. De Europese harmonisatie kan naar mijn mening beter bespoedigd worden door meer energie te steken in de uitvoering van het beoordelingsprogramma voor bestaande werkzame stoffen en het verder harmoniseren van de beoordelingsmethoden dan door het uitwisselen van nationale, gedateerde beoordelingen en evaluaties. Zoals u bekend is heeft de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij hier meerdere malen de aandacht voor gevraagd bij de Europese Commissie.

Motie-V.d. Vlies c.s. (27858, nr. 18) inzake realisatie doelstellingen Zicht op gezonde teelt
Deze motie spreekt uit dat ten aanzien van de doelstellingen in de nota Zicht op gezonde teelt voor wat betreft het jaar 2005 vooralsnog een voorbehoud moet worden gemaakt.
Zowel de doelstelling voor de reductie van de milieubelasting als die voor het aantal te certificeren bedrijven in 2005, is gebaseerd op een aantal aannamen, waaronder de doorwerking van het toelatings- en emissiebeleid resp. een voortvarende uitwerking van het certificeringsstelsel door de belanghebbende organisaties. Ik begrijp dat de vertraging die is ontstaan in de beoordeling van stoffen door de Europese Commissie bij de Kamer vragen kan oproepen over de haalbaarheid van de gekozen milieudoelstelling. Zoals de heer Pronk in het nota-overleg van 12 november jl. al aangaf, is die vertraging echter reeds verdisconteerd in de prognose. Aangezien zich voor het overige geen ontwikkelingen hebben voorgedaan die reden kunnen geven de prognose in neerwaartse richting bij te stellen, kan de milieudoelstelling in de nota daarom nog steeds als realistisch worden beschouwd.

Mede om het effect van het ingezette beleid te kunnen beoordelen is het niettemin van belang periodiek te verifiëren of de verwachte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaatsvinden en of er eventueel reden is prognoses bij te stellen. Het monitoringsprogrammma is er dan ook mede op gericht inzicht daarin te krijgen. De Kamer zal jaarlijks over de resultaten geïnformeerd worden.
Wat betreft de certificering ga ik ervan uit dat belanghebbende organisaties hun verantwoordelijkheid zullen nemen in de uitvoering van de nota voorzover gericht op het certificeren van bedrijven die geïntegreerde gewasbescherming toepassen. De vertraging bij de Commissie heeft naar mijn mening als zodanig geen invloed op de mogelijkheid van bedrijven zich te laten certificeren. Ik acht daarom de in de nota genoemde doelstelling voor 2005 dan ook alleszins haalbaar.

Gegeven het belang dat ik samen met de Kamer hecht aan uitvoering van de nota Zicht op gezonde teel als onderdeel van het totale gewasbeschermingsbeleid, zie ik de motie voorts vooral als een aansporing om gezamenlijk met belanghebbende partijen de inspanningen te leveren om de doelstellingen van de nota te realiseren. Zowel in 2004 als in 2009 zullen de resultaten van deze inspanningen in het licht van de dan beschikbare gegevens worden geëvalueerd. Op basis daarvan zullen eindconclusies kunnen worden getrokken.

Tot slot ga ik onderstaand in op een resterende toezegging uit het overleg op 12 november jl.

Aanmelding essentiële toepassingen bij de Europese Commissie Op 15 oktober jl. heeft Nederland de in bijlage bij deze brief genoemde stoffen met bijbehorende toepassingen aangemeld bij de Europese Commissie als essentiële toepassing in het kader van Verordening (EG) 451/2000. Het betreft werkzame stoffen waarvoor door de fabrikanten geen dossier wordt ingediend ten behoeve van een EU- beoordeling. Als gevolg hiervan zouden de toelatingen moeten worden ingetrokken per 2003. Omdat er dan nog geen doeltreffende landbouwkundige alternatieven zijn, zijn deze toepassingen aangemeld voor een nog tijdelijk toegestaan gebruik na 2003. Naar verwachting zal de Europese Commissie medio 2003 een definitief besluit nemen omtrent de tijdelijke maatregelen voor essentiële toepassingen.

De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

G.H. Faber

Bijlage:
Stoffen met bijbehorende toepassingen aangemeld bij de Europese Commissie (PDF-formaat, 27 Kb)

Voor downloaden van PDF-bestanden: Zie het origineel http://www.minlnv.nl/infomart...2002/par02118.htm .

---