Openbaar Ministerie

Leeuwarden, 9 april 2002 Puttense moordzaak: OM eist handhaving uitspraak Hof Arnhem

Het Openbaar Ministerie heeft op 9 april 2002 in de herzieningsprocedure van de "Puttense moordzaak" bij het gerechtshof in Leeuwarden geëist dat het arrest van het Hof in Arnhem wordt gehandhaafd. Verbetering van de bewijsgronden is daarbij aangewezen. Het OM komt tot deze conclusie na een aantal maanden van intensief technisch onderzoek en het horen van een groot aantal getuigen. "Van een dwaling, laat staan de dwaling van de eeuw, door het Arnhemse gerechtshof is geen sprake geweest", aldus advocaat-generaal J.L. van der Neut in zijn requisitoir, dat een aantal uren in beslag nam. Van der Neut voerde een aantal redenen aan voor het in stand houden van het Arnhemse arrest, dat inhield dat de twee verdachten werden veroordeeld wegens het medeplegen van doodslag en verkrachting van Christel Ambrosius tot tien jaar gevangenisstraf. Het OM voerde aan dat het "novum", waarmee de Hoge Raad op verzoek van de verdediging, de Puttense moordzaak heropende, toch geen novum is gebleken. Gynaecoloog Eskes kwam bij de Hoge Raad terug op zijn eerder als belangrijk aangemerkte verklaring dat de druppel sperma op het been van het slachtoffer afkomstig kon zijn van een eerder vrijwillig seksueel contact, waarna het door haar verkrachters naar buiten was gesleept en op het been terecht gekomen. Twee getuigen-deskundigen verklaarden gisteren op de zitting dat dit echter wel degelijk mogelijk was. Ook kwamen zij tot de conclusie dat het sperma waarschijnlijk niet afkomstig is van een tot nu toe nog onbekende dader.

Alle sporen zijn onder leiding van het Nederlands Forensisch Instituut opnieuw aan - soms het allernieuwste - onderzoek onderworpen. Uit zogenaamd mitochondriaal DNA-onderzoek kwam naar voren dat het DNA-profiel van een op de trui van het slachtoffer gevonden schaamhaar volledig overeenkomt met dat van een van de verdachten. Dat het daarnaast hetzelfde profiel voorkomt bij een onbekend aantal verwanten uit de vrouwelijke lijn van deze verdachte, doet aan deze harde conclusie volgens het OM niets af.
De op de broek van een van de verdachte gevonden vezel kan na nieuw technisch onderzoek niet meer worden gebruikt als bewijsmiddel, omdat deze toch niet zo uniek is destijds werd geconcludeerd. Verder is veel onderzoek verricht naar de verhoortechnieken en het tactisch onderzoek. Volgens het Openbaar Ministerie - daarin gesteund door getuige-deskundige Van Koppen - zijn de politiemensen echter integer en vakbekwaam te werk gegaan.
Zowel het technisch onderzoek, het tactisch onderzoek, de verklaringen van de verdachten als het onderzoek ter terechtzitting hebben ertoe geleid dat volgens het OM wettig en overtuigend bewezen is dat de twee verdachten door het Gerechtshof in Arnhem terecht zijn veroordeeld.