Ministerie van Financiën

Persbericht
PERS-2002-090
Den Haag, 10 april 2002

Antwoorden van de minister van Financiën op vragen van het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Stroeken over de terugvordering van subsidie aan pomphouders in de grensstreek.

Vragen.


1.
Is het waar dat de Nederlandse overheid van 450 tankstations in de grensstreek de subsidie moet terugvorderen?


2.
Hoe beoordeelt u de gevolgen voor deze tankpomphouders?


3.
Zal de overheid deze tankpomphouders nu op een andere wijze tegemoet komen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoorden:
Antwoord op vragen van het lid Stroeken over de terugvordering van subsidie aan pomphouders in de grensstreek


1, 2 en 3. Bij beschikking van 20 juli 1999 heeft de Europese Commissie bepaald dat in een aantal gevallen de subsidie als bedoeld in de Tijdelijke regeling subsidie tankstations grensstreek Duitsland dient te worden teruggevorderd. Nederland had aan 633 pomphouders subsidie verleend. De Nederlandse regering heeft tegen de beschikking beroep aangetekend bij het Hof van Justitie te Luxemburg. Onlangs heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof zijn conclusie bekend gemaakt ten aanzien van dat beroep. De perspublicaties zoals bijvoorbeeld die in het Financiële Dagblad van 15 maart jl. vinden hun oorsprong in die conclusie. In het kort komt de conclusie van de Advocaat-Generaal er op neer dat het beroep van Nederland wordt afgewezen en dat de eerder genoemde beschikking van de Commissie dus in stand blijft. Ter zake van deze ontwikkeling zou ik het volgende willen opmerken. Er is nog geen arrest van het Hof van Justitie. De conclusie van de Advocaat-Generaal moet worden beschouwd als een voorstel voor een arrest aan het Hof, dat vervolgens vrij is om dit voorstel te volgen dan wel om anderszins te beslissen. Zelfs indien het Hof de conclusie volledig overneemt betekent dit overigens niets anders dan dat de beschikking van de Commissie uit 1999 in stand blijft en Nederland het reeds ingezette terugvorderingtraject dient te vervolgen. Het door Nederland ingestelde beroep heeft immers geen schorsende werking gehad wat betreft de uitvoering van de beschikking van de Commissie. Om die reden is Nederland in het verleden al begonnen met de uitvoering daarvan. Over de gang van zaken met betrekking tot die uitvoering heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 14 augustus 2000 (Kamerstukken II 1999-2000, 26 800 IXB, nr. 45). De strekking van deze brief is ook nu nog van toepassing en het daarin geschetste traject wordt door de conclusie van de Advocaat-Generaal en een eventueel gelijkluidend arrest van het Hof niet gewijzigd.
Uit die brief blijkt overigens dat het aantal gevallen waarin moet worden teruggevorderd aanzienlijk kleiner is dan de genoemde 450 (namelijk ongeveer 300) en slechts voor een deel betrekking heeft op terugvordering bij de individuele pomphouders (waarschijnlijk niet meer dan 50). Wat betreft de vraag of de overheid de pomphouders op een andere wijze tegemoet zal komen, moge ik verwijzen naar het antwoord dat ik eerder op vragen van de heer Stroeken heb gegeven (zie Kamerstukken II, 1998-1999, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1855, blz. 3723 e.v., antwoord op vraag 5).