Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Inleiding
---
Dit ambtsbericht bevat een beschrijving van de situatie in Angola vanaf mei
2001 voor zover van belang voor de beoordeling van asielverzoeken en de
besluitvorming over de mogelijke terugkeer van afgewezen asielzoekers. Het
actualiseert de inhoud van het vorige ambtsbericht van 4 mei 2001, kenmerk
DPC/AM-708961.
In hoofdstuk 2 worden de politieke en militaire ontwikkelingen behandeld,
evenals de sociaal-economische situatie in Angola. Hoofdstuk 3 beschrijft de
mensenrechtensituatie per mensenrechtenthema, en gaat in op de positie van
specifieke groepen in de Angolese samenleving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan
op de opvang van ontheemden en de opvangmogelijkheden voor terugkerende
alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's), het beleid van andere
westerse landen en de activiteiten van internationale organisaties in
Angola. Hoofdstuk 5 bevat een samenvatting.
Aan de totstandkoming van dit ambtsbericht liggen vertrouwelijke rapportages
van de Nederlandse Ambassade te Luanda ten grondslag. Bovendien is gebruik
gemaakt van rapportages van andere EU-landen, VN-organisaties,
niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en berichtgeving in de media. Ook
zijn de bevindingen van een medewerker van het ministerie van Buitenlandse
Zaken tijdens haar dienstreis naar Angola in oktober 2001 in dit bericht
verwerkt. Voor een overzicht van de openbare bronnen wordt verwezen naar de
literatuurlijst.
3 Landeninformatie
---
3.1 Basisgegevens
---
Angola is het grootste Portugees sprekende land in Afrika. Het is gelegen in
het zuidwesten van dit continent en grenst aan de Atlantische Oceaan, de
Democratische Republiek Congo (DRC), Zambia en Namibië. De bevolking, die in
1999 geschat werd op slechts 12 miljoen inwoners, bestaat voor 45% uit
kinderen onder de 15 jaar. Slechts 5% is ouder dan 60 jaar. De Ovimbundu
(37%), de Kimbundu (25%) en de Bakongo (13%) zijn de belangrijkste
bevolkingsgroepen. De officiële taal is Portugees, andere talen die
gesproken worden zijn Umbundu, Kimbundu, Kikongo en Bantu-talen. In principe
is Portugees de voertaal in Angola, maar in de grensgebieden wonen wel
personen die naast hun inheemse taal alleen Frans (DRC), of -in veel mindere
mate- Engels (Zambia) spreken. Ook Duits of Afrikaans wordt wel gesproken,
langs de grens met Namibië.
Het land is verdeeld in 18 provincies: Bengo, Benguela, Bié, Cabinda (een
enclave in de DRC), Cuando-Cubango, Cuanza Norte, Cuanza Sul, Cunene,
Huambo, Huila, Luanda, Lunda Norte, Lunda Sul, Malanje, Moxico, Namibe, Uige
en Zaire.
Geografisch kunnen een centraal hoogland, een overgangszone en een
kustvlakte worden onderscheiden. De rivieren zijn grotendeels onbevaarbaar.
Het klimaat is tropisch en vochtig in het noorden en subtropisch met minder
regen in het zuiden. Op het centraal hoogland is het koeler en valt meer
regen dan in de kustvlakte. Het regenseizoen loopt van oktober tot april.
De hoofdstad Luanda is onderverdeeld in 20 'deelgemeenten', Bairro's
genaamd .
De Angolese munteenheid is sinds 1 december 1999 de Kwanza. Deze kwam in de
plaats voor de Kwanza Reajustado in de verhouding 1: 1.000.000. De Kwanza
Reajustado was nog tot 1 september 2000 in gebruik naast de nieuwe Kwanza. 1
Euro was in december 2001 ruim 27 Kwanza.
Koloniale tijd en dekolonisatie
De Angolese hoofdstad Luanda werd in 1575 door Portugal gesticht. De stad
werd een belangrijke schakel in de slavenhandel. Het duurde tot het begin
van de twintigste eeuw voordat het binnenland onder koloniaal bestuur kwam.
Tot 1974 hadden zich ongeveer 330.000 blanken in Angola gevestigd.
Vanaf het midden van de jaren zestig bevochten drie
onafhankelijkheidsbewegingen de Portugezen:
· Movimento Popular de Libertaçao de Angola (MPLA), voortgekomen uit de
halfbloedgemeenschap in Luanda en de Mbundu etnische groep uit de omgeving
van de hoofdstad;
· Frente Nacional de Libertaçao de Angola (FNLA), voortgekomen uit de
Bakongo etnische groep uit de noordelijke provincies; en
· Uniao Nacional para a Independençia Total de Angola (UNITA), opgericht
door Jonas Savimbi in 1966, en grotendeels steunend op de Ovimbundu en
andere etnische groepen uit de centraal-zuidelijke provincies.
Het kleinere Frente de Libertaçao do Enclave de Cabinda (FLEC) beijverde zich voor onafhankelijkheid van de aparte Portugese kolonie Cabinda.
Na de coup in Lissabon in 1974 probeerde Portugal zo snel mogelijk van zijn
koloniën af te komen. In januari 1975 bereikten MPLA, UNITA en FNLA
overeenstemming met de Portugese autoriteiten over de datum van
onafhankelijkheid: 11 november 1975. Overeengekomen werd dat Angola tot die
datum geregeerd zou worden door een overgangsregering met vertegenwoordigers
van de drie onafhankelijkheidsbewegingen en Portugal. Deze regering kwam
echter al spoedig ten val en Angola verviel in een burgeroorlog aan de
vooravond van de onafhankelijkheid.
In die strijd had de MPLA met Cubaanse steun Luanda in handen, terwijl een
UNITA-FNLA verbond zijn hoofdkwartier had in Huambo in het centrale
hoogland. Het Zuid-Afrikaanse leger steunde UNITA vanuit het zuiden.
Belangrijke nederlagen leidden ertoe dat het FNLA als beweging aan belang
inboette.
De periode 1975-1991: de eenpartijstaat, de burgeroorlog tot de
vredesakkoorden van Bicesse.
Agostinho Neto, de leider van de MPLA vestigde een op de Sovjet-Unie geënte
eenpartij staat, de Volksrepubliek Angola. In 1977 werd het
marxistisch-leninisme de officiële ideologie en daarmee was het land
verzekerd van de langdurige aanwezigheid van duizenden Cubaanse troepen. Na
de dood van
Agostinho Neto in 1979 kwam José Eduardo dos Santos aan de macht.
Angola beschikt over de natuurlijke hulpbronnen voor een gediversifieerde
economie en kende die ook toen het onafhankelijk werd (landbouw voor export
en voedselvoorziening, diamanten, industrie). Na de onafhankelijkheid kromp
de economie in, onder meer door het gevoerde economische beleid
(planeconomie naar Sovjet-voorbeeld) en door de oorlog. De oliesector
daarentegen bloeide op, en Angola werd de tweede olieproducent van
sub-Sahara Afrika, na Nigeria.
Sinds de onafhankelijkheid heeft de formele economie zich mede als gevolg
van de oorlog geconcentreerd in de kustgebieden en grote steden, die onder
regeringscontrole zijn gebleven.
In 1976 vestigde Savimbi (UNITA) een nieuw hoofdkwartier in Jamba, in het
zuidoosten. Met steun van Zuid-Afrika en Zaïre (via welk land wapens en
brandstof uit de Verenigde Staten werden ingevoerd) breidde hij zijn
territorium naar het noorden uit in een uitputtingsoorlog, waarin geen van
beide zijden een doorslaggevende overwinning kon behalen. Uiteindelijk
behield de MPLA de controle over de belangrijkste steden, terwijl UNITA
grote delen van het platteland in bezit had.
In 1990, het einde van de Koude Oorlog, verlieten de Cubanen onder toezicht
van de VN Angola Verificatie Missie (UNAVEM I) Angola en in mei 1991
tekenden de MPLA en UNITA de vredesakkoorden van Bicesse. In dat jaar werd
ook UNAVEM II opgericht ter verificatie van de uitvoer van die akkoorden. In
de aanloop naar de akkoorden van Bicesse had de MPLA besloten de
eenpartijstaat op te heffen en de politieke partijen (met name UNITA) toe te
staan. Van het marxistisch-leninisme werd in 1991 afstand gedaan en in
datzelfde jaar werd een meerpartijensysteem geïntroduceerd.
De periode 1992-1998: meerpartijenbewind, akkoorden van Lusaka
In 1992 volgden algemene presidents- en parlementaire verkiezingen.
President José Eduardo Dos Santos won de presidentsverkiezingen nipt met
49,6% van de stemmen tegen Savimbi, 40,1%.
Ook de parlementsverkiezingen werden een overwinning voor de MPLA. De
zetelverdeling werd als volgt: MPLA 129, UNITA 70, Partido Renovador Social
(PRS) 6, FNLA 5, Partido Liberal Democrata (PLD) 3. Zeven splinterpartijen
kregen ieder één zetel.
Hoewel de verkiezingen volgens de Verenigde Naties (VN) vrij en eerlijk
waren verlopen, verwierp UNITA de uitkomst en hervatte zij de burgeroorlog.
In 1994 tekenden de regering en UNITA, in een nieuwe poging de burgeroorlog te beëindigen, de akkoorden van Lusaka na een jaar lang bemiddelen door de speciale vertegenwoordiger van de VN, de Malinees Alioune Blondin Beye.
In de akkoorden van Lusaka werd onder meer bepaald dat:
- UNITA zijn wapens zou inleveren;
- een nationaal leger gevormd zou worden, waarin een gedeelte van de UNITA
troepen opgenomen zou worden;
- een regering van nationale eenheid en verzoening gevormd zou worden;
- het overheidsgezag uitgebreid zou worden naar gebieden die op dat moment
onder UNITA controle stonden;
- er een grote VN-vredesmacht zou komen (UNAVEM III).
In de daaropvolgende periode is in het algemeen de regering zijn
verplichtingen nagekomen, hoewel het optreden van de politie en in mindere
mate het leger in voormalige UNITA gebieden veel kritiek opriep.
De in de akkoorden voorziene regering van nationale eenheid en verzoening
werd uiteindelijk in april 1997 gevormd. Vier UNITA ministers maakten er
deel van uit.
UNITA voldeed daarentegen niet aan zijn verplichtingen. Het handhaafde een
belangrijke militaire capaciteit en weigerde gebieden over te dragen aan de
regering. Medio 1998 bleek steeds duidelijker dat Savimbi weigerde de
verplichtingen, voorvloeiend uit de Lusaka-akkoorden, zoals de overdracht
van gebieden aan de centrale regering en de demobilisatie van zijn troepen,
na te komen.
Op 1 september 1998 werden de vier UNITA-ministers en de 70 UNITA
parlementsleden geschorst wegens het niet nakomen van de Lusaka-akkoorden
door UNITA. De volgende dag publiceerde een comité van vijf seniore
UNITA-leden een manifest waarin scherpe kritiek op de leiding van UNITA werd
geuit wegens het niet nakomen van de Lusaka-akkoorden. Dit comité splitste
zich af van UNITA en werd later UNITA-Renovada genoemd.
Vrijwel direct erkende de Angolese regering de afgescheiden UNITA-leden als
de enige vertegenwoordigers van UNITA. De geschorste ministers en
parlementariërs werden, op enkelen na, in hun functies hersteld (ook zij die
niet de UNITA-Renovada aanhingen, maar wel de bombardementen op de
burgerbevolking door UNITA veroordeelden).
UNITA-Renovada beschouwt zichzelf als de enige echte UNITA, omdat het de
structuren van de partij in door de regering beheerst gebied via een
vreedzaam en open politiek congres heeft overgenomen. In het parlement
zitten echter nog zeer vele (een grote meerderheid) UNITA-leden, die deze
overname van de partij niet of maar gedeeltelijk willen erkennen.
De periode na december 1998: hervatting van de burgeroorlog
De militaire afspraken in de akkoorden van Lusaka verloren uiteindelijk in
december 1998 hun waarde toen het Angolese leger een offensief begon tegen
de UNITA-bolwerken Andulo en Bailundo in het centrale hoogland. UNITA, dat
veel sterker bleek dan verwacht, sloeg de aanval af en opende tegenaanvallen
op de steden Huambo en Kuito. Het offensief breidde zich uit en in augustus
1999 had UNITA in grote delen van het land het regeringsleger (Forcas
Armadas Angolanas - FAA) in het defensief gedrongen. Na die overwinningen
van UNITA herbewapende het Angolese leger zich en startte in september 1999
operatie "Restauro".
Vanaf het begin van operatie "Restauro" werden belangrijke overwinningen
behaald op UNITA, mede door aanvallen vanuit Noord-Namibië, mogelijk gemaakt
door een overeenkomst met president Nujoma van Namibië. Tot een zelfde soort
overeenkomst met Zambia kwam het niet, ondanks besprekingen op hoog niveau
tussen Zambiaanse en Angolese delegaties. Sindsdien slaagde het
regeringsleger erin het behaalde conventionele militaire overwicht te
consolideren. Het slaagde er echter niet in UNITA beslissend militair te
verslaan. UNITA leed gevoelige verliezen, waaronder steden, bases en
vliegvelden die essentieel waren voor de bevoorrading. Savimbi is hierop
noodgedwongen overgegaan op guerrilla-tactieken. Zonder de noodzakelijke
centrale coördinatie vervielen rondzwervende gewapende UNITA-groepen echter,
onder het mom van politiek geïnspireerde guerrilla-activiteiten, tot - in
hoofdzaak - banditisme. Waar vóór de operatie "Restauro" een min of meer
heldere scheiding bestond tussen door UNITA beheerst gebied en door de
regering beheerst gebied, kreeg het regeringsleger nu in principe overal
toegang. Wel raakten de regeringstroepen dunner gespreid over het land,
waardoor de mogelijkheden tot het bieden van bescherming aan burgers tegen
dergelijke gewapende groepen per saldo in vele gebieden verminderden.
Met de hervatting van de strijd in 1998 was formeel het politieke
vredesproces tot stilstand gekomen. Na de eerste maanden van 2000 werd het
optimisme dat de oorlog militair bijna gewonnen was door de successen van
operatie "Restauro" eind 1999, getemperd. Toch werden nauwelijks pogingen
gedaan om door politieke onderhandelingen vrede te bereiken. De regering
maakte pas op de plaats in afwachting van verdere verzwakking van Savimbi's
positie. Zij wist zich hierin gesteund door de internationale gemeenschap,
die meer verwachtte van vredesbesprekingen indien UNITA, via de VR-sancties,
eerst in een zwakkere positie was gebracht. Met dit oogmerk werd de
internationale druk om de tegen UNITA gerichte VN-sancties daadwerkelijk na
te leven, opgevoerd.
Vanuit binnen- en buitenland werd tegelijkertijd de druk op de regering
opgevoerd om wantoestanden op het gebied van binnenlands bestuur (corruptie)
en economisch beleid recht te zetten.
In november 2000 werd een amnestiewet aangenomen. Onder deze wet kon
iedereen die zich schuldig had gemaakt aan misdrijven tegen de
staatsveiligheid, of die meende hiervan beschuldigd te zullen worden,
aanspraak maken op amnestie. Het doel van de wet was de steun voor Savimbi
aan te tasten. De wet werd expliciet ook van toepassing verklaard op
Savimbi, maar deze wees het voorstel van de hand.
Nadat de eerste euforie over het conventionele overwicht op UNITA was
weggeëbd, ontstond een impasse, waarin UNITA geregeld guerrilla-aanvallen
uitvoerde. Sinds het conventionele overwicht in handen is van het Angolese
leger, is in het overgrote deel van het land geen duidelijke verdeling meer
te maken in gebieden onder controle van UNITA, en gebieden onder controle
van het Angolese leger. Het overwicht is dan weer in handen van het leger,
dan weer in handen van UNITA. In Luanda hebben zich sinds 1992 geen
gevechten meer voorgedaan. De provinciehoofdsteden en de kustgebieden zijn
ook in handen van de regering, maar in deze gebieden is af en toe toch
sprake van UNITA-aanvallen.
Als gevolg van deze impasse toonde de regering zich, mede onder druk van de
binnenlandse vredesbeweging en de internationale gemeenschap, begin 2001
voorzichtig weer wat meer open voor dialoog met UNITA. Wel stelde zij als
voorwaarde dat hernieuwde besprekingen zouden plaatsvinden op basis van de
Lusaka-akkoorden.
Sinds 1992 zijn geen verkiezingen meer gehouden. Sinds 1999 is een
grondwetsherziening in voorbereiding. In de discussies streeft de oppositie
naar meer decentralisatie van de macht (inclusief het beheer van regionale
inkomsten) dan de MPLA. Het thema Cabinda, en de verdeling van de
opbrengsten van natuurlijke rijkdommen, vormen de achtergrond van dit
discussiepunt.
Na afloop van het mandaat van de VN-monitoringmissie in Angola (MONUA,
opvolger van UNAVEM III) in februari 1999 hadden de VN besloten tot behoud
van een VN-aanwezigheid in de vorm van UNOA (United Nations Office in
Angola). De taak van het bureau van UNOA was in Luanda namens de
secretaris-generaal alert te zijn op ontwikkelingen die de vrede naderbij
kunnen brengen. De verhoudingen tussen UNOA en de Angolese regering waren
lange tijd koel, enerzijds vanwege de teleurstellende ervaring dat de VN
niet bij machte was gebleken vrede af te dwingen, anderzijds
hoogstwaarschijnlijk ook doordat de regering vreesde dat UNOA aan zou sturen
op hernieuwde vredesonderhandelingen met UNITA. De nadruk van de
VN-bemoeienis met Angola lag daarom met name op de pogingen om het
VN-santieregime tegen UNITA effectief te maken. Uit het rapport van het
sanctiecomité van december 2000 bleek dat de sancties nog geen eind hadden
kunnen maken aan UNITA's diamanthandel.
UNITA
De oorspronkelijke beweging UNITA, ontstaan in maart 1966 onder leiding van
Savimbi, is sinds 1998 uiteen gevallen in verscheidene
(niet-geformaliseerde) groeperingen, die allen pretenderen de echte UNITA te
zijn, en geheel UNITA te vertegenwoordigen.
In de eerste plaats is er de gewapende factie van UNITA onder leiding van
Savimbi. Savimbi begon als leider van één van de
onafhankelijkheidsbewegingen. Na de onafhankelijkheid werd Savimbi de leider
van een rebellenbeweging, die de legitimiteit van de MPLA-regering
betwistte. Sinds eind 1999 is deze rebellenbeweging niet meer in staat een
echte bedreiging te vormen voor de regering, en is zij overgegaan tot
guerrilla-oorlogsvoering. De troepen van Savimbi hebben voornamelijk nog
invloed in grote delen van het platteland.
De politieke arm van UNITA bestaat uit de parlementaire vertegenwoordiging
in Luanda. Deze is officieel één geheel, maar bestaat in de praktijk uit
UNITA-Renovada, onder leiding van Manuvakola, en UNITA-Autonome, onder
leiding van Chivukuvuku.
UNITA-Renovada beschouwt zichzelf als de echte UNITA, omdat het de
structuren van de partij in regeringsgebied via een vreedzaam en open
politiek congres in 1998 heeft overgenomen. Manuvakola was de
vertegenwoordiger van Savimbi, die in 1994 het Lusaka-akkoord ondertekende.
Daar Savimbi zich niet aan het akkoord heeft gehouden, beschouwt Manuvakola
hem niet langer als leider van UNITA. Er maken enkele Renovada-ministers
deel uit van de regering, waaronder voormalig Renovada-leider Valentim.
Door een grote meerderheid van UNITA-leden in het parlement wordt de overname van de partij door Manuvakola niet of maar gedeeltelijk erkend. Volgens hen is UNITA-Renovada een verlengstuk van de MPLA geworden door de subsidies en privileges die de Renovada-leden genieten. De aanvoerder van deze autonome groep in het parlement is Chivukuvuku.
Savimbi distantieert zich van beide politieke groepen in Luanda, en voelt zich slechts politiek vertegenwoordigd door UNITA-woordvoerders in Europa. Wanneer UNITA-parlementsleden zich te veel afzetten tegen Savimbi, valt hij hen vaak via de media aan. Over het algemeen wordt aangenomen dat er geen contact is tussen Savimbi en de politieke UNITA-groepen in Luanda. Renovada heeft te duidelijk afstand genomen van Savimbi, en hoewel Autonome dichter bij Savimbi staat, maakt Chivukuvuku teveel aanspraak op een eventueel presidentskandidaatschap om geaccepteerd te kunnen worden door Savimbi.
De verschillende UNITA-groepen worden wel allen door hun gezamenlijke
verleden en hun gezamenlijke oppositie tegen de MPLA beïnvloed. Waarnemers
geloven ook, dat als Savimbi weer terrein zou winnen in Angola, in ieder
geval UNITA-Autonome, maar waarschijnlijk ook UNITA-Renovada, zich weer bij
hem zouden aansluiten.
UNITA-Renovada en UNITA-Autonome spelen in het parlement een relatief
invloedrijke rol, en krijgen over alle onderwerpen het woord. Over het
algemeen laten UNITA-parlementsleden zeer kritische geluiden horen, en bij
de discussie over de nieuwe grondwet zijn de UNITA-parlementsleden erin
geslaagd met andere partijen een front te vormen tegen de MPLA. De invloed
van het parlement op de regering is echter zeer betrekkelijk, zodat de stem
van UNITA-parlementsleden in het overheidsbeleid zwak is.
Cabinda
In de enclave Cabinda, waar het grootste deel van de Angolese olieproductie
en dus van de olie-inkomsten vandaan komen, zijn verscheidene
onafhankelijkheidsbewegingen actief. Cabinda had voorheen een aparte
koloniale status, maar werd na de onafhankelijkheid van Portugal een
provincie van Angola. Diverse afsplitsingen van de
onafhankelijkheidsbeweging FLEC (Frente de Libertaçao do Enclave de
Cabinda), waaronder de FLEC-FAC (Forcas Armadas de Cabinda) en de
FLEC-Renovada, alsmede de FDC (Frente Democrática de Cabinda) genoten brede
steun van de bevolking en controleerden een groot deel van de provincie. De
regering heeft haar macht nooit echt voorbij de kuststrook en de grotere
steden kunnen uitstrekken. FLEC-groepen maakten zich de afgelopen jaren
schuldig aan ontvoeringen van buitenlanders, met name Portugezen. Als
voorwaarde voor vrijlating eisten de ontvoerders erkenning door Portugal van
Cabinda's recht op zelfbeschikking. Uiteindelijk werden de meeste gijzelaars
vrijgelaten voor losgeld.
De regering onderhield contacten met gematigde FLEC-facties, in het
bijzonder met FLEC-Renovada, de politieke arm.
De regering heeft aan het probleem-Cabinda altijd een lagere prioriteit
gegeven dan aan de strijd met Savimbi's UNITA. Stappen van de centrale
autoriteiten die tot een bescheiden toename van de lokale autonomie leidden,
namen het separatisme enige wind uit de zeilen.
De Angolese grondwet dateert van 11 november 1975 en is een aantal malen,
laatstelijk op 26 augustus 1992, herzien. De laatste herziening betrof de
invoering van het meerpartijensysteem. Sinds geruime tijd is binnen de
Nationale Assemblee een Commissie voor Constitutionele Hervorming doende een
geheel nieuwe grondwet te ontwerpen.
De Republiek Angola (tot augustus 1992 de Volksrepubliek Angola) is in naam
een parlementaire meerpartijendemocratie, in feite echter een republiek met
een sterk presidentieel systeem. De president is tevens opperbevelhebber van
de strijdkrachten. Hij benoemt (en ontslaat) de overige leden van het
kabinet, hij benoemt de rechters van het Hooggerechtshof en schrijft
verkiezingen uit. Sinds januari 1999 staat de president direct aan het hoofd
van het kabinet, en is de functie van eerste minister opgeheven.
De volksvertegenwoordiging bestaat uit één kamer, de Assembléia Nacional, en heeft 220 zetels. De leden worden volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging gekozen, in principe voor een termijn van vier jaar. Op 29-30 september 1992 werden echter de laatste verkiezingen gehouden, zowel voor het parlement als voor de president, die tevens de eerste meerpartijenverkiezingen waren. Sindsdien zijn nieuwe verkiezingen steeds uitgesteld in verband met de situatie van de burgeroorlog.
In Angola zijn ruim 120 politieke partijen geregistreerd.
Aan het hoofd van de provincies staat een gouverneur, bijgestaan door een vice-gouverneur, die beiden door de president benoemd worden.
Het rechtssysteem is gebaseerd op Portugees burgerlijk recht en op
gewoonterecht. De onafhankelijkheid van de rechtspraak is in de grondwet
vastgelegd.
De wettelijke leeftijd voor meerderjarigheid is 18 jaar.
3.2 Politieke ontwikkelingen
---
In dit hoofdstuk komen de politieke ontwikkelingen uit de verslagperiode,
mei 2001 tot januari 2002, aan bod. Allereerst zal worden ingegaan op de
vorderingen in het vredesproces. Daarbij zal speciale aandacht worden
besteed aan de houding van de internationale gemeenschap ten opzichte van
Angola. Daarna zal een beschrijving worden gegeven van de discussie die
plaatsvindt over de te houden verkiezingen. Tot slot volgt een beschrijving
van de ontruiming van Boa Vista, een sloppenwijk in Luanda, die de regering
veel kritiek opleverde.
Vredesproces
De regering zag zich in toenemende mate gesteld voor de vraag of zij haar
opstelling om nooit meer direct met Savimbi te onderhandelen moest
heroverwegen. Vooralsnog wist zij zich door de internationale gemeenschap
gesteund in haar weigering met Savimbi te onderhandelen, vanwege het feit
dat die zich in het verleden herhaaldelijk niet aan overeenkomsten heeft
gehouden.
Maar de overtuiging groeide, ook binnen de MPLA, dat UNITA ondanks mogelijke
verzwakking militair nooit helemaal te verslaan zal zijn, en dat dus een
politiek vredesinitiatief nodig is. Zo tekenden twee populaire
MPLA-veteranen, Lopo de Nascimento en Marcolino Moco een petitie die een
onmiddellijk staakt-het-vuren en nieuwe onderhandelingen eiste. De petitie
kwam voort uit een conferentie van de Open Society Stichting, een ngo uit
het Angolese maatschappelijke middenveld, in maart 2001, en was aanleiding
tot een parlementair debat over vrede eind april 2001. Niet ongevoelig
voor deze druk is de regering voorzichtige signalen gaan afgeven dat er
ruimte is voor dialoog.
Zo verklaarde president Dos Santos in mei 2001 voor het eerst in het
openbaar zijn bereidheid met Savimbi in overleg te treden over de
implementatie van de Lusaka-akkoorden van 1994. In dit verband spreekt
de regering over dialoog, hetgeen zij duidelijk onderscheid van
(her)onderhandeling. Die dialoog zou moeten plaatsvinden op basis van
acceptatie van hetgeen in de Lusaka-akkoorden van 1994 is afgesproken. De
regering weigerde dan ook over vredesonderhandelingen of een wederzijds
staakt-het-vuren te spreken, maar handhaafde het aanbod van amnestie voor
Savimbi en de zijnen. In de amnestiewet, die in november 2000 voor
iedereen werd afgekondigd die (vermeend) schuldig was aan misdrijven tegen
de staatsveiligheid, was een verlenging na afloop van de termijn van 60
dagen vanaf in werking treding, niet voorzien. In de praktijk blijft de
amnestieregeling echter wel van kracht.
In tegenstelling tot de regering riep Savimbi op tot nieuwe
onderhandelingen, en volhardde in de weigering - zoals de Lusaka-akkoorden
dat bepalen - eenzijdig te ontwapenen.
In juni 2001 werd naar aanleiding van een debat in het parlement over het
vredesproces de Commissie voor Vrede en Nationale Verzoening geïnstalleerd.
De commissie bestaat uit 24 leden, waarvan 13 (een meerderheid)
MPLA-parlementsleden, 7 UNITA-parlementsleden, 1 van PRS, 1 van FNLA en 1
van PLD. Begin juli 2001 leverden alle politieke partijen een voorstel
in voor de beëindiging van de oorlog. De verzameling van voorstellen voor
vrede vormen het uitgangspunt van de commissie. Naast vergelijking van
voorstellen om tot vrede te komen, zal de commissie zich ook gaan
bezighouden met de begeleiding van de activiteiten van het Nationale Fonds
voor Vrede en Verzoening .
Tot eind maart 2001 had Savimbi zich achttien maanden lang in stilzwijgen
gehuld, maar in de verslagperiode deed hij enkele malen uitspraken over het
vredesproces. Aanvankelijk herhaalde hij oude voorwaarden, zoals geen
ontwapening van UNITA-strijders. Ondertussen schroefde hij de frequentie van
aanvallen, waarbij ook vele burgerslachtoffers vielen, op, en er waren
berichten van bedreigingen door Savimbi van UNITA-parlementsleden.
Toch was sprake van enige beweging in zijn standpunt. In mei 2001 ontving de katholieke kerk in Angola een brief van Savimbi, waarin stond dat oorlog geen oplossing was voor het Angolese conflict, en dat hij bereid zou zijn mee te werken aan een interne dialoog. Savimbi gaf verder aan in te stemmen met een wederzijds staakt-het-vuren, maar weigerde nog steeds eenzijdig te ontwapenen. In juni 2001 zei Savimbi in een interview met de BBC dat hij bereid was opnieuw te onderhandelen, op voorwaarde "dat er een onafhankelijke bemiddelaar ingeschakeld zou worden, dat de sancties tegen de gewapende vleugel van UNITA zouden worden opgeheven, en dat een open discussie gegarandeerd zou worden." In een bericht van 12 juli 2001 stelde Savimbi's UNITA de voorwaarden van de regering niet te accepteren. In hetzelfde bericht sprak UNITA echter voor het eerst over de Lusaka-akkoorden; deze akkoorden zouden als uitgangspunt moeten worden genomen voor hernieuwd onderzoek naar de diepere oorzaken van het conflict. In augustus 2001 kwam Savimbi met een 'Voorstel voor de beëindiging van het Angolese conflict'. Hierin werden een transitieregering voorgesteld, alsmede een hoge raad voor vrede samengesteld uit functionarissen uit MPLA en UNITA en personen uit het maatschappelijk middenveld. Er kwam geen reactie van de regering op dit voorstel, maar in het algemeen wordt het in strijd geacht met de Lusaka-akkoorden.
Drie landen, namelijk Rusland, de Verenigde Staten en Portugal zijn
betrokken bij het vredesproces. Vertegenwoordigers van deze landen
overleggen periodiek met de Angolese regering over manieren waarop vrede
bereikt kan worden. Met name bij de besluitvorming in de VN Veiligheidsraad
heeft deze troika zich een bijzondere, voorbereidende rol aangemeten, die
door Angola en de rest van de internationale gemeenschap wordt geaccepteerd.
Savimbi ziet alle drie de landen, maar met name Portugal, als partijdig in
het voordeel van de regering. Op 12 oktober 2001 liet de Russische
ambassadeur in Angola weten dat nog geen concrete voorstellen voor vrede
waren ontvangen van Savimbi.
De rol van het maatschappelijk middenveld, en met name van het
interkerkelijk vredesberaad COIEPA, ondervindt steeds meer erkenning van de
regering. Inzet van de kerk is, door middel van kerkdiensten en initiatieven
van het maatschappelijk middenveld, de dialoog tussen de regering en Savimbi
op gang te brengen, en de Angolese burgers bij het vredesproces te
betrekken. Voor er vrede gesloten kan worden, en niet slechts een
staakt-het-vuren zoals in 1992, moet er, aldus COIEPA, overeenstemming
bestaan tussen de verschillende partijen en de burgers van Angola over hoe
het land er in de toekomst uit moet zien. De secretaris-generaal van de
MPLA, Lourenco, gaf aan geen bezwaar te hebben tegen eventuele contacten van
COIEPA met Savimbi.
In oktober 2001 ging een campagne voor vrede van de katholieke kerk en de
ngo Open Society van start. Onderdeel van de campagne was een informeel
referendum over vrede, waarbij Angolese burgers werd gevraagd voor vrede te
stemmen. De kerken zullen met dit referendum het gehele land proberen te
peilen. Door enkele MPLA-leden en in de staatsmedia werd negatief
gereageerd op het initiatief, maar minister van Binnenlandse Zaken Nando
liet weten dat de campagne in overeenstemming was met het streven van de
regering om vrede te bereiken.
Van 14 tot 16 juni vond in Luanda een vrouwenconferentie van de Beweging
voor Vrede en Ontwikkeling (MPD) plaats over vrede in Angola. Op de
conferentie werd ingegaan op de vraag op welke manier vrede zou moeten
worden bereikt, maar ook welke rol vrouwen in dit proces (zouden kunnen)
spelen. In oktober 2001 verklaarde de voorzitter van de MPD, Cesinandra
Xavier, dat volgens haar organisatie dialoog het enige middel is om vrede te
bereiken, en dat de MPD bezig was moeders over te halen hun kinderen niet te
laten rekruteren door het leger.
Standpunt van de VN in het binnenlands conflict
De speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor
Angola, Gambari, bracht begin mei 2001 een bezoek aan Angola. Hij werd warm
ontvangen, wat een vooruitgang was na de langdurig afstandelijke houding van
Luanda jegens UNOA. Tijdens een interview met het Amerikaanse radiostation
Voice of America maakte Gambari duidelijk dat Savimbi met daden moest gaan
aantonen dat het hem ernst was vrede te sluiten.
Deze houding van Gambari paste in de evolutie van het standpunt van de
internationale gemeenschap over het Angolese conflict. In de eerste plaats
vond een belangrijke verandering plaats in het spraakgebruik van de
Veiligheidsraad over UNITA. In plaats van, zoals in het verleden
gebruikelijk, over 'UNITA onder leiding van Savimbi' te spreken, is men in
2001 gaan spreken van 'de gewapende afsplitsing van UNITA onder leiding van
Savimbi'. Met deze verandering wordt erkend dat de bestaande politieke
(ongewapende) structuren van UNITA al twee jaar geleden tijdens een
partijcongres door een nieuw partijbestuur zijn aangenomen. Door die
erkenning is Savimbi als gesprekspartner sterk gedevalueerd, aangezien hij
niet meer de enige gesprekspartner is voor de regering onder de
Lusaka-akkoorden.
In de tweede plaats is de internationale gemeenschap de guerrilla-acties van
UNITA als 'terroristisch' gaan bestempelen. Ook hieruit blijkt dat Savimbi
niet meer als een aan de regering gelijkwaardige partij in het conflict
wordt gezien.
Een derde ontwikkeling betreft de sancties tegen de gewapende vleugel van
UNITA. Hoewel die sancties niet nieuw zijn, is wel nieuw de toenemende
nadruk van de Veiligheidsraad op de verplichting van andere staten de
sancties te effectueren, zelfs als de interne wetgeving van de betrokken
landen daarvoor aangepast zou moeten worden.
Het vredesproces in Angola wordt door de Veiligheidsraad in steeds sterkere
mate gezien als een zaak tussen de regering en het maatschappelijk
middenveld. Waar jarenlang werd uitgegaan van een via de Lusaka-akkoorden
van boven opgelegde vrede, richt men zich nu meer op een vrede gebaseerd op
democratie, economische hervormingen, rechtszekerheid, mensenrechten en
inspraak; met andere woorden, een vrede van onderop.
Angola heeft afwijzend gereageerd op een voorstel van Zuid-Afrika om samen met Nigeria te bemiddelen tussen de Angolese regering en Savimbi.
Verkiezingen
Aanvankelijk gaf de regering in 2001 tegenstrijdige verklaringen af over de
termijn waarbinnen verkiezingen zouden worden uitgeschreven. President Dos
Santos liet in een redevoering begin mei 2001 doorschemeren dat het
waarschijnlijk niet zou lukken daadwerkelijk in 2002 verkiezingen uit te
schrijven. Ook parlementslid voor UNITA Chivukuvuku liet in dezelfde maand
weten het jaar 2002 voor verkiezingen niet geloofwaardig te achten. De
Angolese minister van Binnenlandse Zaken, Nando, hield echter vast aan het
uitschrijven van parlementaire en presidentiële verkiezingen in 2002.
Eind september 2001 vond op uitnodiging van president Dos Santos een
VN-missie plaats naar Angola om onder andere de mogelijkheden te onderzoeken
voor een internationale bijdrage aan het Nationale Fonds voor Vrede en
Verzoening, en voor een internationale rol bij eventuele verkiezingen in
2002. De missie had in december 2001 nog geen rapport uitgegeven, maar de
voorzitter stelde aan het eind van het bezoek in een persverklaring dat het
waarschijnlijk mogelijk zou zijn in 2002 verkiezingen te houden. Uit
een debat naar aanleiding van deze conclusie, dat uitgezonden werd door
Radio Ecclesia, bleek echter dat veel Angolezen zeer kritisch tegen de
mogelijkheid van verkiezingen aankijken. Ook de kerken vinden dat vrede
belangrijker is dan verkiezingen. In een interview verwees de voorzitter van
het interkerkelijk verband COIEPA naar de verkiezingen van 1992, die
achteraf gezien slechts een opmaat waren naar een nieuwe strijd.
Waarnemers vrezen dat vastberadenheid van de MPLA om verkiezingen te houden,
Savimbi zal uitdagen om te bewijzen dat de MPLA de kiezers niet kan
beschermen.
Eind augustus 2001 kondigde president Dos Santos aan dat hij zich bij
verkiezingen niet herkiesbaar zal stellen. Voormalig
secretaris-generaal van de MPLA, en een gematigde factor in de partij, Lopo
do Nascimento, heeft zichzelf voorgedragen om voor de toekomstige
verkiezingen genomineerd te worden als presidentskandidaat voor de MPLA.
Aangenomen wordt dat zijn kandidaatstelling door de hardliners binnen de
partij niet zal worden overgenomen.
Boa Vista
De Angolese regering hervestigde in juli 2001 in Luanda ongeveer 50.000
bewoners van een sloppenwijk in het centrum, Boa Vista, naar een verre
buitenwijk, Viana. Volgens de regering was dit nodig omdat zich de laatste
tijd na zware regenval verschillende aardverschuivingen hadden voorgedaan,
waardoor huizen waren ingestort en branden waren uitgebroken, en daarbij
talrijke slachtoffers gevallen waren. Een andere reden voor de ontruiming
van Boa Vista was de extreem hoge mate van gewelddadige criminaliteit in de
wijk. Er circuleren echter geruchten dat een nieuwe, commerciële bestemming
voor de grond van Boa Vista de werkelijke reden voor de hervestiging
was.
De ontruiming was nauwelijks aangekondigd, en er was niet met de bewoners
van de wijk overlegd. Desondanks liet de meerderheid van de bewoners zich
zonder grote protesten overbrengen naar Viana, waar woonruimte voor hen was
gereserveerd in een tentenkamp. Volgens de eerste bewoners die waren
overgeplaatst, waren er echter op de plaats van hervestiging geen
elektriciteit, noch sanitaire voorzieningen. In Boa Vista ontstonden enkele
kernen van verzet, waartegen de politie aanvankelijk hardhandig optrad. Twee
doden en vier gewonden waren het gevolg. Uiteindelijk trok de politie
zich terug, waarna alsnog overleg plaatsvond tussen de bewoners en de
autoriteiten. De ontruiming werd doorgezet. De berichtgeving over de
ontruimingen werd door de autoriteiten aangepakt; protestmarsen werden
verboden, en het onafhankelijke radiostation Ecclesia onderbrak twee dagen
lang zijn uitzendingen na hevige kritiek van de overheid op zijn
uitzendingen. De journalist Rafael Marques werd op 13 juli gearresteerd, en
kort vastgehouden toen hij een journalist van de BBC begeleidde in Boa
Vista.
Buitenlandspolitieke ontwikkelingen
De relatie tussen Angola en de DR Congo was reeds verslechterd gedurende de
laatste maanden van het regime van de vorige Congolese president Laurent
Kabila, doordat deze zich in de ogen van de regering in Luanda weinig
aantrok van de belangen van Angola in de DR Congo. Zo had UNITA haar
diamanthandel in de DRC nieuw leven in kunnen blazen. Verder was de
weigering van Kabila sr. om aan vredesbesprekingen voor het
grote-meren-gebied (met name de interne politieke dialoog) uitvoering te
geven, niet in goede aarde gevallen bij de regering in Luanda. Een stabiele
situatie in de DRC is voor Angola noodzakelijk, om minder mogelijkheden open
te laten voor UNITA om vanuit de DRC te opereren.
In januari 2001 werd Kabila sr vermoord, waarna hij opgevolgd werd door zijn
zoon, Joseph Kabila. Aanvankelijk speelde Angola een grote rol in de
handhaving van de orde in Kinshasa, onmiddellijk na de moord. Nadat Eddy
Kapend was opgepakt wegens verdenking van medeplichtigheid aan de moord op
Kabila sr. namen de geruchten over betrokkenheid van Angola bij de moord op
Kabila toe. Kapend was de vertegenwoordiger in het leger van de Lunda, de
etnische groep uit Zuid-Katanga, dat aan de Angolese grens ligt, en de
vertegenwoordiger van Angolese belangen in de DR Congo. Een couppoging
in de DR Congo vanuit de Republiek Congo verslechterde de verhoudingen
verder, doordat Angola door zijn troepenmacht in de Republiek Congo wordt
gezien als de werkelijke machthebber in dat land.
In het kader van de vredesbesprekingen in de DR Congo heeft Angola aangekondigd zijn troepen uit dat land te zullen terugtrekken. Wanneer dit zal gebeuren heeft de Angolese regering nog niet aangekondigd.
In februari 2001 was de Commissie voor Veiligheid van de Grenzen opgericht
door Namibië, Zambia en Angola. Doel was de spanningen tussen Namibië en
Angola aan de ene kant, en Zambia aan de andere kant te verminderen. In
tegenstelling tot Namibië staat Zambia Angola niet toe vanaf haar
grondgebied UNITA te bestrijden. Als gevolg daarvan was Zambia vaak door
Angola beschuldigd van collaboratie met UNITA. De samenwerking tussen Angola
en Zambia is sinds de oprichting van die commissie sterk verbeterd (zie
verder paragraaf 2.1.2 Geschiedenis). In de verslagperiode, in juni 2001,
kwamen de presidenten van de drie landen bijeen. In een verklaring stelden
de staatshoofden UNITA verantwoordelijk voor de voortduring van de oorlog in
Angola, en spraken hun steun uit voor de sancties tegen de gewapende vleugel
van UNITA.
De DR Congo maakt geen deel uit van de Commissie.
Cabinda
In de verslagperiode vonden geen noemenswaardige politieke ontwikkelingen
plaats in Cabinda. Voor militaire ontwikkelingen in Cabinda zij verwezen
naar paragraaf 2.3 Veiligheidssituatie.
3.3 Veiligheidssituatie
---
In deze paragraaf wordt eerst een overzicht gegeven van de strijdkrachten
waarover de Angolese overheid beschikt, en van de kracht en samenstelling
van het gewapende verzet van UNITA en FLEC. Vervolgens worden de militaire
ontwikkelingen in de verslagperiode beschreven, uitmondend in een
beschrijving van de veiligheidssituatie in Angola per december 2001.
Angolese leger(FAA)
Precieze aantallen over het Angolese leger zijn niet bekend, maar geschat
wordt dat het leger beschikt over ongeveer 107.500 manschappen.
Militaire dienst is verplicht. Volgens de wet op rekrutering, moet iedere
jongeman zich wanneer hij 18 jaar wordt, aanmelden. Ieder jaar worden
vervolgens via de media de mannen opgeroepen, die in dat jaar 20 zijn
geworden, of zullen worden. In september 2001 werden alle mannen die geboren
zijn in 1981 opgeroepen zich te melden voor actieve dienst. Om het benodigde
aantal rekruten te bereiken, worden na de officiële oproep ronselacties
gehouden. Overigens heeft de regering in het verleden altijd ontkend dat
dergelijke ronselacties regeringsbeleid zijn. Dit gebeurt ook in Luanda,
maar voornamelijk daarbuiten. De ronselacties maken geen deel uit van de
officiële rekrutering. Evident jonge jongens worden vaak vrijgelaten, maar
het komt voor dat minderjarige jongens bij deze acties worden meegenomen.
Vrouwen kunnen gerekruteerd worden, maar dit is altijd op vrijwillige basis.
De dienstplicht duurt volgens de wet twee jaar, maar in de praktijk zijn langere perioden, tot zeven jaar, niet ongebruikelijk.
Het leger probeert desertie tegen te gaan door rekruten hun dienst te laten vervullen in een ander deel van het land dan waar ze vandaan komen. Toch komt desertie geregeld voor (zie verder paragraaf 3.4.3.).
Door de impasse in de burgeroorlog, is het leger in de verslagperiode
demotivatie en oorlogsmoeheid gaan vertonen. Toch boekte het regeringsleger
in de verslagperiode tegenover de kleine (zij het meer bloedige dan in de
periode vóór mei 2001) UNITA-aanvallen overwinningen van grote omvang. Het
leger heeft belangrijke overwinningen geboekt ten noordoosten van Malanje
langs de grens met de DR Congo. Daar zijn grote aantallen UNITA-eenheden
bewapend met op four wheel jeeps gemonteerde raketten en mortiers
uitgeschakeld. Hiermee is de ernstige bedreiging van de corridor
Malanje-Luanda grotendeels uitgeschakeld. In het zuiden heeft het
samenwerkingsverband van Namibië en Angola geleid tot de verovering van een
belangrijke diamantmijn en een bevoorradingsplatform. In Benguela is een
belangrijke commandopost van UNITA uitgeschakeld. In oktober 2001 schroefde
het regeringsleger de militaire activiteit in het noorden, centrum en zuiden
op. De gevechten namen vooral in de provincie Bié toe, en halverwege oktober
werd een belangrijke guerrillabasis van UNITA in Cuando Cubango vernield en
ingenomen.
Het leger bleef moeite houden met het afdwingen van permanente discipline
onder de troepen. Doordat militaire commandanten van het regeringsleger in
de meeste gevallen hun soldaten onvoldoende logistieke steun
(levensmiddelen, kleding en ander materieel) konden meegeven, was er sprake
van toenemend oncontroleerbaar gedrag van de troepen. In Lunda Norte heeft
de provinciale gouverneur aangegeven niets te doen met klachten dat FAA de
burgerbevolking berooft, aangezien hij zich als burger niet wil mengen in
zaken van het regeringsleger.
In oostelijk Cunene vindt illegale diamantzoekerij en parallel banditisme
(met name veediefstal) plaats door hoge militairen van het regeringsleger en
lokale autoriteiten. Zij beschikken over gewapende bendes die door hen
worden aangestuurd. De opbrengsten van de activiteiten van deze bendes
worden verkocht in Namibië. De bendes voeren roofovervallen uit en vechten
onderlinge conflicten uit die vervolgens aan UNITA-strijders worden
toegeschreven. Ook kan niet worden uitgesloten dat in sommige gevallen wordt
samengewerkt met UNITA-strijders.
Angolese politie
Het vertrouwen in de politie in Angola is laag. De salarissen van
politie-agenten zijn laag , soms blijft de betaling van de salarissen
uit, en de werkomstandigheden zijn slecht. Deze omstandigheden leiden er nog
steeds toe dat het voorkomt dat politiebeambten de burgerbevolking afpersen,
en in voorkomende gevallen mishandelen, verkrachten of beroven. Met name in
Luanda heeft de bevolking meer te vrezen van de politie dan van het leger,
maar in geheel Angola is de discipline in het leger in het algemeen beter
dan die bij de politie.
Onderdeel van de politie vormt de Policia de Intervencao Rapida, ook wel
Ninja's of Balamuka (Kimbundu voor 'Sta op!') genoemd. Toen als gevolg
van de Bicesse-akkoorden in 1991 het Angolese leger werd afgeslankt, werden
veel van de voormalige militairen ingezet bij de Ninja's. Het betreft
elite-troepen die vaak geweld gebruiken, zwaarder bewapend zijn dan gewone
politie-agenten, en intimiderend gekleed gaan (in zwarte uniformen, met
zonnebril), anders dan gewone politie-agenten, die blauwe uniformen dragen.
De Ninja's worden vaak ingezet voor begeleiding van voedseltransporten in de
provincies, en bij invallen in wijken waar criminele activiteiten worden
vermoed. De Ninja's kunnen vrij autonoom opereren, en hebben voor
huiszoekingen slechts goedkeuring van hun meerdere nodig. Bij invallen door
Ninja's, zowel binnen als buiten Luanda, vallen geregeld doden en gewonden
als gevolg van wederzijdse vuurgevechten.
UNITA
De VN-sancties tegen UNITA's militaire vleugel blijken gevolgen te hebben
gehad. De toevoer van wapens werd belemmerd, en de kleinschalige, hoewel
vaak zeer gewelddadige, guerrilla-aanvallen van UNITA vormden steeds minder
een bedreiging voor de regering. Volgens de regering gaf een toenemend
aantal UNITA-strijders het vechten op. De gewapende vleugel van UNITA
zou nog 8.000 manschappen tot zijn beschikking hebben. In 1992 was dit
aantal nog 40.000.
Aan nieuwe strijders komt UNITA door middel van vrijwillige en gedwongen
rekrutering, vaak door ontvoeringen van kinderen uit weeshuizen, scholen en
kerken. UNITA maakt gebruik van de zgn. integrale logistiek, waarbij
strijders samenleven met vrouwen en kinderen, die in een positie verkeren
die niet veel verschilt van slavernij. Met name de vrouwen en kinderen
zorgen voor de logistieke ondersteuning, en vaak is een deel van de kinderen
bewapend. Hierdoor zijn het militaire en burgerlijke deel van de familie
moeilijk uit elkaar te houden, en daarmee is de logistieke ondersteuning van
UNITA moeilijk te bestrijden.
Ondanks de effecten van de sancties tegen de gewapende vleugel van UNITA, is
de uitvoering nog niet waterdicht. Pogingen de bevoorrading van UNITA over
de Namibische grens te stoppen, worden bemoeilijkt door een aantal factoren.
In de eerste plaats erkent de lokale bevolking aan weerszijden van de grens,
die één bevolkingsgroep vormt, het concept grens niet. Daarbij komt dat
Angola en Namibië jarenlang de intensieve economische banden over de grens
heen hebben laten voortbestaan. In deze contacten was UNITA een belangrijke,
met diamant betalende, klant. Beperking van die handel betekent dus een
aanslag op het levensonderhoud van de bevolking in deze omgeving.
In de verslagperiode vonden in het gehele land honderden UNITA-aanvallen plaats , die geen bedreiging vormden voor de staatsmacht, maar waarbij vaak veel burgerslachtoffers vielen. Volgens waarnemers waren deze aanvallen er vooral op gericht de aandacht van de media te trekken. Waarnemers interpreteren het toenemende aantal aanslagen als een oproep van UNITA aan de regering om in te stemmen met hernieuwde onderhandelingen.
In de verslagperiode pleegde UNITA's militaire vleugel enkele grote
aanslagen, die veel aandacht kregen van de internationale gemeenschap. Op 4
mei vond een aanval plaats op Caxito, 50 km ten noordoosten van Luanda,
waarbij ongeveer 100 mensen om het leven kwamen, en zo'n 60 kinderen van
tussen de 10 en 18 jaar oud, ontvoerd werden. De aanslag op Caxito en de
ontvoering van kinderen daarbij, werd sterk veroordeeld door de Europese
Unie. Eind mei 2001 werden de kinderen, onder druk van onder meer UNICEF,
vrijgelaten in de provincie Kwanza Norte.
In augustus 2001 vond een grote aanval van UNITA plaats op 150 kilometer van
Luanda. Een trein met ongeveer 500 passagiers aan boord, reed op een mijn
die op de rails was gelegd. De bom ontplofte en de brandstoftank van de
trein vloog in brand. Gewapende mannen schoten op de vluchtende passagiers,
waarbij rond de 250 personen om het leven kwamen. Honderden anderen raakten
vermist.
Op 25 september werd een elektriciteitscentrale tot ontploffing gebracht op
16 kilometer van Viana bij Luanda. De toevoer van elektriciteit naar enkele
wijken van Luanda werd aangetast, net als de watertoevoer naar de gehele
stad.
FLEC
In de enclave Cabinda, waar het grootste deel van de Angolese olieproductie
en dus van de olie-inkomsten vandaan komen, zijn verscheidene
onafhankelijkheidsbewegingen actief. Diverse afsplitsingen van de
onafhankelijkheidsbeweging FLEC (Frente de Libertaçao do Enclave de
Cabinda), waaronder de FLEC-FAC (Forcas Armadas de Cabinda) en de
FLEC-Renovada, alsmede de FDC (Frente Democrática de Cabinda) genieten brede
steun van de bevolking en controleren een groot deel van de provincie.
De FLEC-aanhangers zijn onderling zeer verdeeld en behoren nu eens tot de
ene vleugel en dan weer tot de andere. Ook komt het voor dat zij naar de
zijde van de regering overlopen, soms met voordelen gelokt, om dan
vervolgens weer terug te keren naar de FLEC. FLEC stelt over 5.000 strijders
te beschikken. Waarnemers schatten dat dit er in werkelijkheid ongeveer 600
zijn.
Net als in de rest van Angola heeft het Angolese leger met name controle
over de hoofdstad en de kustgebieden. De veiligheidssituatie in de
binnenlanden van Cabinda is onduidelijk. Het leger maakt toegang tot de
binnenlanden voor derden vrijwel onmogelijk, en af en toe komen er
(onbevestigde) berichten uit die gebieden, dat de veiligheidssituatie er
slecht is.
De regering heeft toegegeven dat het leger de druk opvoert in Cabinda. Met
behulp van landen in de regio, die niet nader genoemd worden, worden
FLEC-FAC en FLEC-Renovada omsingeld.
Veiligheidssituatie
De overheid stelt ongeveer 90% van Angola onder controle te hebben. Toch kan
het regeringsleger niet voorkomen dat Savimbi's UNITA in het gehele land
guerrilla-acties blijft uitvoeren. Sinds het tweede kwartaal van 2001 waren
de aanvallen door UNITA bloediger dan ooit tevoren en vielen daarbij vaak
grote aantallen burgerslachtoffers. Door verhoogde aandacht door het
regeringsleger voor de grensgebieden, werden de provinciale hoofdsteden
kwetsbaarder voor aanvallen door Savimbi's UNITA.
Door verbeterde samenwerking met Zambia zijn volgens de minister van
Binnenlandse Zaken nu alle landsgrenzen onder controle van de regering.
In de praktijk levert de grens met Zambia echter nog steeds problemen op.
Zambia blijkt niet in staat effectief gezag uit te oefenen in het
grensgebied. Voor het Angolese leger geldt dat de afstand van de kust tot
het grensgebied met Zambia zo groot is, dat het logistiek te kostbaar is
troepen lang in het gebied te houden. Angola heeft nog steeds geen
toestemming om vanaf Zambiaanse bodem de strijd tegen de gewapende vleugel
van UNITA te ondersteunen, zoals dat wel toegestaan is vanuit Namibië.
In oktober 2001 werd de militaire activiteit van de regeringstroepen tegen
Savimbi's UNITA in het noorden, centrum en zuiden opgeschroefd, waardoor
wederom grote aantallen Angolese burgers op drift raakten en naar de steden
trokken. De militaire strategie van de regering om de druk op de
grensgebieden op te voeren, leidde in de verslagperiode tot een grotere mate
van onveiligheid voor de provinciale hoofdsteden. De elitetroepen
werden vooral in verafgelegen provincies en de DR Congo ingezet om Savimbi
te vangen, of op zijn minst de bevoorradingslijnen af te snijden. Dit bracht
met zich mee dat de verdediging van de veiligheidszones rond de provinciale
hoofdsteden (zoals bijvoorbeeld Caxito) werd overgelaten aan de minder
capabele en gemotiveerde troepen.
In 2001 waren de aanvallen van de gewapende vleugel van UNITA dan ook meer
dan voorheen gericht op de steden, hetgeen past in de meer stedelijk
gerichte guerrilla die in 2000 was aangekondigd. In Moxico, Bié,
Malanje, Uige, Bengo en Cuando Cubango kwamen de hoofdsteden onder grote
druk te staan. In juni 2001 werd in de provinciale hoofdstad Kuito een
avondklok ingesteld in verband met de verslechterende militaire situatie
rondom de stad. In juli stelde een MPLA-delegatie vast dat de politieke
en militaire situatie in de provinciale hoofdstad Uige aan het verslechteren
was, wat gekenmerkt werd door constante aanvallen door UNITA. In
dezelfde maand werd gemeld dat UNITA zijn acties rond de stad Bailundo
(provincie Huambo), waar voorheen UNITA zijn hoofdkwartier had, had
opgeschroefd.
Op grond van de veiligheidssituatie, afgemeten aan de veiligheidsrisico's
voor burgers als gevolg van militaire activiteiten, waaronder het leggen van
landmijnen, van december 2001, kan het grondgebied van Angola worden
ingedeeld in:
1 Relatief veilig gebied: de hoofdstad Luanda en een gebied met een straal
van 50 km daaromheen. De veiligheidssituatie in Luanda is stabiel. In de
stad hebben sinds 1992 geen gevechtshandelingen plaatsgevonden en de stad is
de laatste jaren nooit militair bedreigd geweest. De directe omgeving (tot
een straal van ongeveer 50 kilometer) kan sporadisch te maken krijgen met
UNITA-aanvallen; zo werd in de verslagperiode de elektriciteitscentrale van
Viana, net buiten Luanda, aangevallen. In de wijde omtrek van de stad (60
tot 100 kilometer) zijn sterke legereenheden aanwezig.
2 Overgangsgebieden: de kustgebieden van de provincies Namibe, Benguela,
Kwanza Sul en Cabinda, en alle provinciale hoofdsteden. In deze gebieden
komen incidenteel, maar vaker dan in de periode tot mei 2001,
guerrilla-acties van UNITA van beperkte omvang voor, met name in delen van
Bengo en Benguela, in het noorden van Namibe en in Zaire aan de grens met de
DR Congo.
3 Relatief onveilige gebieden: alle andere gebieden; de mate van
onveiligheid varieert en fluctueert. Het regeringsleger heeft in deze
gebieden een conventioneel militair overwicht, maar in sommige delen is de
invloed van UNITA nog zeer groot. In grote delen van de relatief onveilige
gebieden was in de afgelopen periode wisselend sprake van overmacht van
UNITA, danwel van het regeringsleger. Het leger kan de bevolking geen
afdoende bescherming bieden tegen de guerrilla-activiteiten, ronsel- en
plunderacties van rondzwervende UNITA-eenheden en onder UNITA-vlag
opererende bandieten. Het gevaar dat UNITA een of meer grote steden onder de
voet zou lopen is echter vrijwel geweken.
Ook zijn grote gebieden relatief onveilig door de aanwezigheid van
landmijnen.
Er zijn geen grote en bijna geen kleine steden meer die langere tijd
achtereen onder Savimbi-UNITA gezag staan. Ook toen dat nog wel het geval
was, bood UNITA zijn burgers voor zover bekend geen enkele bescherming tegen
mensenrechtenschendingen, behalve het op afstand houden van het
regeringsleger.
Troepen in het buitenland
Angola heeft aangegeven dat de Angolese troepen die gestationeerd zijn in
Congo-Brazzaville daar zullen blijven. Ongeveer 15.000 militairen hielpen
Sassou Nguesso in 1997 aan de macht te komen. Onduidelijk is hoeveel troepen
in 2001 nog steeds gelegerd zijn in Congo-Brazzaville (geschat wordt
ongeveer 500), maar wel bekend is dat ze zich voornamelijk bevinden in de
regio rondom Cabinda.
Tot op heden bevinden zich ongeveer 1000 Angolese militairen in de DR
Congo. In het kader van de vredesonderhandelingen in de DR Congo heeft
Angola aangekondigd dat zijn troepen dat land zullen verlaten. In
tegenstelling tot Zimbabwe en Namibië heeft Angola daarvoor echter nog geen
tijdsschema gegeven. Angola en DR Congo zijn overeengekomen dat eerst de
situatie aan de gezamenlijke grens zal worden beoordeeld, voor de troepen
zich volledig zullen terugtrekken.
3.4 Sociaal-economische situatie
---
Sociaal-economische oorzaken van de burgeroorlog
De oorlog in Angola is ontstaan als vrijheidsstrijd tegen de Portugese
koloniale heerser. In de twintigste eeuw ontstonden apart van elkaar in
verschillende delen van het land vrijheidsbewegingen, die er niet in
slaagden samen een front te vormen. Na de onafhankelijkheid veranderde het
doel van de strijd van het streven naar onafhankelijkheid naar controle over
(een deel van) de natuurlijke hulpbronnen van het land.
Deze verschuiving van de inzet van de strijd werd vergemakkelijkt door een
aantal factoren. In de eerste plaats beschikt Angola over grote natuurlijke
rijkdommen, zoals olie - met name in de oceaanbodem -, en diamanten - in het
binnenland. Na de onafhankelijkheid groeide het belang van de informele
economie en het informele staatsbestuur. Dit gebeurde onder meer doordat een
groot deel van de bevolking de postkoloniale overheid niet als legitiem
ervoer, maar ook doordat de Angolese staat slecht geïnstitutionaliseerd was
door de koloniale machthebbers. De staat verzwakte, waardoor het mogelijk
werd voor gewapende groepen als UNITA en FLEC om controle te krijgen over
bepaalde delen van het land, en de daar beschikbare natuurlijke rijkdommen.
Door het groeiende belang van de informele economie en door de groeiende
buitenlandse afzetmarkt werd het daarnaast mogelijk die natuurlijke
rijkdommen te gelde te maken.
In de afgelopen jaren heeft de gewapende vleugel van UNITA grote verliezen
geleden, en is zij niet meer in staat een bedreiging te vormen voor de
staatsmacht. Echter, ondanks de sancties die de VN Veiligheidsraad heeft
uitgesproken tegen UNITA, heeft UNITA nog steeds voldoende inkomsten om haar
eigen organisatie en de strijd gaande te houden. Hiermee is de oorlog
noodzakelijk geworden om de bron van inkomsten, diamanten, te behouden, en
zal beëindiging van de strijd onvoldoende lucratief zijn, om in overweging
genomen te worden.
Ondertussen is de oorlog ook voor elementen in het regeringsleger een bron
van inkomsten geworden. Zo vindt bijvoorbeeld illegale diamantwinning en
parallel banditisme (met name veediefstal) plaats door hoge militairen van
het regeringsleger en lokale autoriteiten. Bendes voeren roofovervallen uit
en vechten onderlinge conflicten uit die vervolgens aan UNITA worden
toegeschreven. Ook kan niet worden uitgesloten dat in sommige gevallen wordt
samengewerkt met UNITA-strijders.
Sociaal-economische situatie
Volgens deskundigen heeft de staat Angola voldoende inkomsten om een
behoorlijke volkshuishouding te voeren, waarbinnen een aandeel zou kunnen
worden vrijgemaakt voor de binnenlandse strijd. Als gevolg echter van de
oorlog in combinatie met ontoereikend economisch beleid, bevindt de economie
zich in slechte staat. Angola neemt de 146ste plaats (van de 162 landen) in
op de Human Development Index.
Er is weliswaar sprake van economische groei in Angola, maar andere
macro-economische indicatoren zijn ongunstig (hoge schuldenlasten, inflatie,
begrotingstekort, etc). Op micro-economisch niveau is sprake van een laag
niveau van economische productiviteit, hoge werkloosheid en lage inkomens,
en een laag niveau van onderwijs, gezondheidszorg en andere sociale
voorzieningen.
Minder dan de helft van de Angolese bevolking heeft toegang tot
basisvoorzieningen op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs. Deze
voorzieningen zijn bovendien veelal van lage kwaliteit. De sociale
indicatoren, met name de kindersterfte die tot de hoogste in Afrika behoort,
weerspiegelen de wijdverbreide armoede. Het grootste deel van de bevolking
leeft onder de armoedegrens.
Angola kent nog steeds een groeiend aantal ontheemden (naar schatting zijn
bijna 4 miljoen Angolezen, of éénderde van de bevolking ontheemd ).
Gevechten in de provincies en aanvallen door UNITA leiden ertoe dat steeds
meer plattelandsbewoners naar de steden trekken. Ontheemdenstromen gaan
altijd van UNITA- of voormalig UNITA-gebieden naar regeringsgebieden. Sinds
jaar en dag bestrijkt de internationale humanitaire gemeenschap
(internationale ngo's en VN-agentschappen onder leiding van OCHA) met een
landelijk netwerk van intensieve hulpverlening die delen van het land die
toegankelijk zijn (zie bijlage 3). Van tijd tot tijd raken gebieden
afgesloten van humanitaire hulp vanwege een verslechterende militaire
situatie. Zo werden in juni 2001 voedseltransporten door WFP tijdelijk
stopgezet na twee aanvallen binnen een week op
voedseltransportvliegtuigen. Hiermee werd de voedselvoorziening voor de
provinciale hoofdstad Kuito ernstig in gevaar gebracht.
In 2000/2001 werden meer dan 1 miljoen Angolezen van onder andere voedsel voorzien, maar konden zo'n 500.000 mensen in het geheel niet bereikt worden. Er zijn betrouwbare berichten dat de humanitaire situatie in de ontoegankelijke gebieden (het platteland buiten de kustprovincies) in de verslagperiode verslechterd is. Dit geldt met name de provincie Bié, waar grote aantallen ontheemden naar de steden trokken.
In Luanda wordt geen voedsel verstrekt door de internationale
hulporganisaties, omdat de aantallen ontheemden te groot, en de armoede te
wijd verspreid zijn, en het onderscheid tussen ontheemden en andere arme
stadsbewoners daardoor moeilijk te maken is.
Nadat de Angolese autoriteiten de bewoners van de wijk Boa Vista vrijwel
zonder berichtgeving vooraf naar Viana hervestigd had, deed de regering een
beroep op humanitaire organisaties om deze mensen te ondersteunen. De
humanitaire organisaties weigerden, en wezen de regering op haar
verantwoordelijkheid voor deze door haarzelf gecreëerde situatie. Mede
naar aanleiding van dit voorval beschuldigde Artsen Zonder Grenzen in juli
2001 zowel de regering als de gewapende vleugel van UNITA ervan geen oog te
hebben voor de "onmiskenbare, ernstige en vaak acute humanitaire behoeften
van de bevolking".
Kuito is, van de plaatsen die door hulporganisaties bereikt worden, de stad
met de slechtste humanitaire situatie. Deze stad heeft het hoogste aantal
ontheemden (± 200.000) van alle provinciale hoofdsteden in Angola. Door de
tijdelijke voedseltransportstop in juni 2001, ontving in die maand slechts
23% van de mensen die recht hadden op voedselbijstand hulp. De
voedselsituatie werd zo ernstig dat vele ontheemden vertrokken op zoek naar
voedsel. Zij die achterbleven verzwakten, en het aantal zieken steeg
sterk.
In de weken voorafgaand aan het stopzetten van de voedseltransporten was de
militaire activiteit rond Kuito sterk toegenomen, waardoor nog meer
ontheemden naar de stad waren getrokken. Al deze mensen moesten worden
voorzien van voedsel. De toevoer van voedsel naar Kuito was reeds vóór de
aanvallen problematisch, aangezien de landingsbaan bij Kuito in zeer slechte
staat is. WFP had er al meerdere malen bij de Angolese regering op
aangedrongen om de baan te repareren, maar dit is nog niet gebeurd. Vanwege
de slechte staat van de landingsbaan waren de voedselvluchten reeds
teruggebracht van 11 naar 6 vluchten per dag. Door deze beperking was in
Kuito slechts een voedselvoorraad van ongeveer vijf dagen aanwezig. Na
gesprekken met de overheid besloot WFP enkele dagen later de vluchten op
beperkte schaal te hervatten.
De minister van Hulp en Sociale Integratie kondigde in juni 2001 aan dat de
regering 4 miljoen USD uit zou trekken voor humanitaire ondersteuning.
Ondertussen maken de oliebedrijven zich zorgen over het autonome Sociaal Bonus Fonds waaraan zij bijdragen. Dit fonds zou ten goede moeten komen aan de sociale sector in Angola, maar er zijn geen cijfers bekend gemaakt over hoeveel geld beschikbaar zou zijn, of waaraan het zou zijn uitgegeven. Volgens schattingen zou het om ongeveer 60 miljoen USD gaan.
Economische hervormingen
In 2000 sloot Angola met het IMF een akkoord over een Staff Monitored
Program (SMP) met als doelen stabilisering van de macro-economische situatie
door middel van transparantie, privatisering, afslanking van de overheid, en
regulier financieel beheer. Onderdeel van dit SMP was de formulering van een
beleid ter bestrijding van de armoede, waarvan de uitvoering op hoofdlijnen
in 2001 van start zou moeten gaan.
Hoewel Dos Santos vastbesloten lijkt de macro-economische hervormingen door
te zetten, betwijfelen waarnemers of het SMP op korte termijn met succes
doorlopen zal worden. Van 15 tot en met 31 juli 2001 heeft een technical
team van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) met de Angolese regering
gesproken over de resultaten van de uitvoering van het SMP, dat in januari
2001 met een half jaar verlengd werd. Ondanks enkele positieve
ontwikkelingen - zo zijn een aantal sectoren, zoals openbaar vervoer,
watertoevoer en sanitatie, geprivatiseerd - blijft weerstand op
uitvoeringsniveau bestaan. Op vele terreinen was de documentatie van de
regering over de uitvoering van het SMP nog onvolledig en onvoldoende
onderbouwd. Verwacht wordt dat het SMP nog meerdere malen verlengd zal
worden zolang Angola goede wil blijft tonen. Ondertussen heeft de regering
nog steeds geen interim Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP) geaccepteerd
weten te krijgen. Een eerste opzet voor een PRSP werd in april 2001
voorgelegd aan het IMF, maar dit concept werd niet als voldoende beschouwd
om de armoede op grondige wijze aan te pakken. Bestuurlijke onmacht,
onwennigheid in beleidsmatig denken, en angst zich vast te leggen op door
het maatschappelijk middenveld meetbare doelstellingen zijn hiervan de
oorzaken.
3.5 Samenvatting
---
De noodzaak van nieuwe politieke initiatieven in het vredesproces wordt
steeds meer erkend aan zowel de regeringszijde, als aan Savimbi's zijde. Dit
inzicht uit zich vooralsnog met name in de retoriek aan beide zijden. Van
dialoog of onderhandelingen is echter nog in geen enkel opzicht sprake.
Opvallend is wel dat het maatschappelijk middenveld, waarin de kerken een
grote rol spelen, zich steeds meer opwerpt als mogelijke bemiddelaar, en als
bevorderaar van een omslag in de cultuur van wantrouwen. Door middel van
kerkdiensten en demonstraties wordt de bevolking opgeroepen voor vrede te
kiezen.
De houding van de internationale gemeenschap heeft zich gedurende de
verslagperiode bestendigd. Er wordt steeds meer afstand genomen van
Savimbi's UNITA, waar wel tegenover staat dat er druk op de regering wordt
uitgeoefend haar resultaten op het gebied van goed bestuur en economisch
beleid sterk te verbeteren. Deze houding sluit goed aan bij de inzet van het
maatschappelijk middenveld in Angola, dat de nadruk legt op de noodzaak van
binnenlandse hervormingen ter verbetering van de leefsituatie van de
bevolking.
De regering toont zich bereid de benodigde macro-economische hervormingen
door te voeren, die nodig zijn om op termijn werkelijk verandering te
brengen in de sociaal-economische omstandigheden van de Angolese bevolking.
Vooralsnog verlopen de vorderingen voor wat betreft de doelen van het Staff
Monitored Program echter te traag om tot structurele steun van het IMF te
leiden.
Luanda en omgeving zijn relatief veilig. De provinciale steden blijven in
handen van de regering, maar hebben vaker dan voorheen te maken met
UNITA-aanvallen. Dit geldt ook voor grote delen van de kust. De aanvallen
van UNITA zijn niet langer zozeer gericht op terreinwinst, alswel op
destabilisatie en bevoorrading. Vaak wordt er bij de aanvallen geplunderd,
en worden er burgers ontvoerd. UNITA was in de verslagperiode
verantwoordelijk voor een drietal aanvallen met grote aantallen
burgerslachtoffers. Aangenomen wordt dat de acties erop zijn gericht de
aandacht van de internationale gemeenschap voor Angola niet te laten
verslappen, en Savimbi een plek aan de toekomstige onderhandelingstafel te
verzekeren.
Op het platteland vinden nog steeds de grootste militaire acties plaats. De
bevolking is voortdurend op de vlucht voor gevechten en aanvallen. Buiten de
kust en de provinciale hoofdsteden is de situatie daardoor over het algemeen
relatief onveilig.
4 Mensenrechten
---
4.1 Juridische context
---
Angola heeft een aantal belangrijke internationale verdragen op het terrein
van de mensenrechten geratificeerd, waaronder het Internationale Convenant
over Burgerlijke en Politieke Rechten, het Internationale Convenant over
Economische, Sociale en Culturele Rechten, het Verdrag over Uitbanning van
Alle Vormen van Discriminatie tegen Vrouwen, het Verdrag over de Rechten van
het Kind, het Optionele Protocol bij het Internationale Convenant over
Burgerlijke en Politieke Rechten (dit geeft Angolezen het recht om een
individueel verzoek tot het Human Rights Committee te richten) en de vier
Geneefse Verdragen van 1949. Ondersteund door United Nations Office for
Angola (UNOA) werkt het Angolese Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de
ratificatie van het verdrag tegen Foltering en Andere Wrede en Onmenselijke
Behandeling of Bestraffing, het Tweede Optionele Protocol bij het
Internationale Convenant over Burgerlijke en Politieke Rechten, de
Internationale Conventie voor Preventie en Bestraffing van Genocide, en de
Internationale Conventie voor de Eliminatie van Rassendiscriminatie.
In 1997 tekende Angola het Verdrag tegen het gebruik van landmijnen, maar
het verdrag is tot op heden niet geratificeerd. Het Angolese leger maakt nog
steeds op beperkte schaal gebruik van mijnen.
De autoriteiten hebben geen enkele maal voldaan aan hun verplichtingen te
rapporteren aan de organen van toezicht op de bovengenoemde verdragen.
De laatste grondwetsherziening dateert van 1992. Reeds geruime tijd wordt er gewerkt aan een nieuwe grondwet (zie 2.1.2 Geschiedenis). De Constitutionele Commissie van de Nationale Assemblee stelde in mei 2001 een subcommissie in om de nieuwe grondwet te gaan schrijven. De oppositie protesteerde echter tegen het (MPLA-) besluit om te beginnen met schrijven, terwijl er over een aantal onderwerpen nog geen overeenstemming was bereikt. Zo zijn de partijen het nog steeds niet eens over de vraag of provinciale gouverneurs gekozen of benoemd moeten worden. Van oudsher is de MPLA voorstander van centralisatie, terwijl UNITA-parlementsleden pleiten voor decentralisatie van de macht. In dit kader stellen UNITA-parlementsleden ook rechtstreekse presidentiële verkiezingen voor.
Voor een grondwetswijziging is een tweederde meerderheid in het parlement
vereist.
De huidige Angolese grondwet en het rechtssysteem voorzien in de bescherming
van fundamentele rechten en vrijheden. Zo zijn volgens de artikelen 20, 22
en 23 van de grondwet het leven en de lichamelijke integriteit beschermd en
is iedere vorm van foltering of onmenselijke behandeling verboden.
Met name de lagere wetgeving behoeft hervorming, om de naleving van de
mensenrechten te waarborgen. Het Wetboek van Strafrecht dateert uit
1886.
Momenteel wordt er gewerkt aan voorstellen voor een wet Detentierecht en een
wet die huiselijk geweld strafbaar maakt. Verder wordt er uitgebreid
gediscussieerd over een omstreden nieuwe perswet. Verwacht wordt dat deze
discussie niet afgerond zal worden voor de nieuwe grondwet in werking
treedt.
4.2 Toezicht
---
De Nationale Assemblee van Angola heeft een Commissie Mensenrechten.
Sinds 15 oktober 1999 is een United Nations Office for Angola (UNOA) gevestigd in Angola. Dit betreft een multidisciplinaire eenheid met een professionele staf van dertig personen. Een onderdeel van UNOA bestaat uit de voortzetting van de Human Rights Division (HRD) van MONUA , welke tijdens de afbouwperiode van MONUA met toestemming van de Angolese regering steeds was blijven functioneren. Ondanks een aanzienlijk beperktere staf is het UNOA-onderdeel belast met mensenrechten in staat om op beperkte schaal werk te verrichten op het terrein van promotie en bescherming van mensenrechten, waarbij veel aandacht wordt besteed aan capaciteitsopbouw bij lokale instituties. Projecten op dit terrein worden door diverse donoren, waaronder Nederland, gefinancierd. UNOA heeft geen mandaat voor monitoring, wat inhoudt dat er geen onderzoek gedaan wordt naar berichten van mensenrechtenschendingen, die bij de organisatie binnenkomen.
De mensenrechtenmissie van UNOA werkt samen met onder andere de overheid, beroepsorganisaties, de Orde van Advocaten en ngo's.
Het mandaat van UNOA werd sinds oktober 1999 steeds met zes maanden verlengd. De laatste verlenging vond plaats in oktober 2001.
Ook diverse ngo's, kerken en beroepsorganisaties spelen een rol in het bewustmaken van mensenrechtenvraagstukken en krijgen hiervoor ook publiciteit in bepaalde media. Aan internationale organisaties, zoals Human Rights Watch, werd toegestaan dat zij onderzoek deden in het land, maar zij hadden geen toegang tot de relatief onveilige gebieden.
4.3 Naleving en schendingen
---
De regering stelt zich bewust te zijn van structurele problemen die de
ontwikkeling van een cultuur van respect voor de mensenrechten in de weg
staan, zoals gebrek aan opleiding en ontwikkeling bij gezagshandhavers;
gebrek aan middelen voor de rechterlijke macht en voor goede
detentie-omstandigheden; en de slechte betaling van politie- en
veiligheidsdiensten. Deze structurele problemen zijn nog niet opgelost, mede
doordat beschikbare middelen besteed werden aan de oorlogsinspanningen.
Daarnaast beroept de overheid zich geregeld op bescherming van de
staatsveiligheid als verklaring voor de beperking van burgerlijke en
politieke rechten.
Er zijn geen gevallen bekend van vervolging door de regering op grond van
ras, religie, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
Het komt nog steeds voor dat tegenstanders van de regering, zoals
journalisten, mensenrechtenactivisten, en leden van andere politieke
partijen dan de MPLA, worden lastiggevallen. Dergelijke incidenten worden
door de regering over het algemeen toegeschreven aan lokaal machtsmisbruik
van provinciale gouverneurs. Inde praktijk komt intimidatie van
tegenstanders van de regering niet alleen voor buiten Luanda. Wel hebben
tegenstanders van de regering buiten Luanda vaak in sterkere mate last van
problemen met de autoriteiten, en dan vooral in die provincies waar de
gouverneurs tot de hardliners van de MPLA behoren, zoals onder andere in
Bié, Huambo, Kwanza Norte en Uige.
Nog steeds zijn de gebieden waar Savimbi's UNITA nadrukkelijk aanwezig
is, ontoegankelijk voor hulp- en mensenrechtenorganisaties. Bronnen met
feitelijke informatie over mensenrechtenschendingen door UNITA zijn daardoor
schaars. Voor dergelijke informatie wordt vooral gebruik gemaakt van
verhalen van ontheemden uit gebieden waar UNITA nog veel invloed heeft, en
van overgelopen UNITA-aanhangers, -strijders en -functionarissen. Er bleven
uit de relatief onveilige gebieden berichten komen van
mensenrechtenschendingen door UNITA als buitengerechtelijke executies,
beperking van de vrijheid van meningsuiting en informatie, gedwongen
verplaatsingen van bevolkingsgroepen, lukraak mijnen leggen en aanvallen op
en plundering van plattelandsgemeenschappen.
De grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en bepaalt
dat de media niet onderworpen kunnen worden aan ideologische, artistieke of
politieke censuur. In de praktijk houdt de regering zich hier niet altijd
aan. Er wordt nog steeds gediscussieerd over een omstreden nieuwe perswet.
Verwacht wordt dat deze discussie niet afgerond zal worden voor de nieuwe
grondwet in werking treedt.
De meerderheid van de Angolese pers is overheidseigendom, en levert slechts
in geringe mate kritiek op de regering. Daarnaast kent Angola enkele
onafhankelijke weekbladen, met oplagen van enkele duizenden exemplaren,
naast vijf onafhankelijke radiostations. De meeste meer welvarende Angolezen
beschikken over tv-satellietschotels waarmee zenders als BBC en CNN
ontvangen kunnen worden. Minder welgestelde personen kunnen luisteren naar
kortegolfradio-uitzendingen van bijvoorbeeld Voice of America, Radio France
International of vergelijkbare buitenlandse zenders.
Ondanks de aanwezigheid van onafhankelijke media in Luanda en Benguela geven
de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting in Angola toch aanleiding
tot zorg.
Door intimidatie en bedreigingen dwingt de overheid journalisten tot
zelfcensuur met als doel kritiek op de regering tot zwijgen te brengen.
Alleen de meest bekende journalisten en activisten voelen zich afdoende
beschermd door de internationale gemeenschap. Nog enkele jaren geleden was
er sprake van actieve vervolging van journalisten en
mensenrechtenactivisten, en een simpel dreigement is voor de meeste
journalisten daardoor afdoende om tot zelfcensuur te leiden. Intimidatie en
vervolging van onafhankelijke journalisten en mensenrechtenactivisten vindt
in grotere mate plaats in de provincies, dan in Luanda als gevolg van de
aanwezigheid van hardliners onder de provinciale gouverneurs enerzijds, en
de grotere dreiging van Savimbi's UNITA anderzijds.
Naast intimidatie van journalisten ondervindt de onafhankelijke pers
financiële problemen door de druk die de overheid uitoefent op bedrijven en
organisaties om niet te adverteren in de vrije pers. Dit geldt voor zowel de
geschreven pers, als de radio. Daarnaast zijn de prijzen voor papier en het
printen van onafhankelijke kranten in de verslagperiode vrijwel wekelijks
gestegen. Als gevolg van financiële problemen is één krant in 2001 reeds
enkele maanden niet verschenen, en hebben andere kranten hun oplage moeten
halveren. De staatskrant, Jornal de Angola, mag gratis gebruik maken van de
papier- en printfaciliteiten van de overheid.
Na de ontruiming van de wijk Boa Vista in juli 2001 werd de berichtgeving
over die gebeurtenis door de onafhankelijke pers aangepakt door de
autoriteiten door middel van beschuldigingen in de staatsmedia. Het
belangrijkste onafhankelijke radiostation Ecclesia onderbrak twee dagen lang
zijn uitzendingen na hevige kritiek van de overheid op zijn
uitzendingen. Radio Ecclesia werd impliciet beschuldigd van
UNITA-sympathieën. In de twee dagen radiostilte bezon de redactie van Radio
Ecclesia zich op deze beschuldiging, waarna besloten werd geen veranderingen
aan te brengen in de programmering. Na hervatting van de berichtgeving werd
Radio Ecclesia nogmaals door de staatspers beschuldigd van
UNITA-sympathieën, maar deze keer besloot het station niet te reageren. Ook
in verband met de gebeurtenissen in Boa Vista werd op 13 juli journalist en
activist Rafael Marques gearresteerd en kort vastgehouden toen hij een
journalist van de BBC begeleidde in de wijk.
Op 19 augustus 2001 werd journalist Gilberto Neto van de onafhankelijke
krant Folha 8 verboden het land te verlaten. Hij was onderweg naar een
cursus in Londen, toen op het vliegveld zijn paspoort werd geconfisceerd.
Volgens Neto had een overheidsfunctionaris hem medegedeeld dat dit
uitreisverbod nog steeds in verband stond met zijn arrestatie in 1999, die
het gevolg was van een reportage over een politie-inval bij radio
Ecclesia.
In 2001 werd president Dos Santos door the Committee for the Protection of
Journalists verwijderd van de lijst van tien grootste vijanden van de
persvrijheid. Deze lijst wordt ieder jaar vrijgegeven op 3 mei, de Wereld
Persvrijheid Dag. Reporters sans Frontières hield de Angolese president in
eenzelfde lijst echter op dezelfde plaats als vorig jaar. In reactie op de
lijsten wees de voorzitter van de Angolese vakbond voor journalisten erop
dat de huidige perswet uit de tijd was, en door een meer democratische wet
moest worden vervangen.
In de gebieden waar de gewapende vleugel van UNITA nog alom aanwezig is en
veel invloed heeft, heerst volgens de berichten geen vrijheid van
meningsuiting.
De vrijheid van vergadering wordt geregeld door een wet die onder meer
bepaalt dat een openbare of besloten vergadering uiterlijk drie dagen van
tevoren moet worden aangemeld. Deelnemers aan niet goedgekeurde
vergaderingen kunnen gerechtelijk vervolgd worden op grond van misdrijven
tegen de eer en de waardigheid van personen of staatsinstellingen. Aanvragen
voor regeringsgezinde bijeenkomsten werden doorgaans onverwijld ingewilligd;
protestbijeenkomsten werden meestal geweigerd. In de verslagperiode zijn
geen gevallen bekend van arrestaties of detenties van deelnemers aan niet
goedgekeurde bijeenkomsten.
Aan verenigingen kan registratie onthouden worden op veiligheidsgronden. De
regering houdt veelal georganiseerde activiteiten tegen die zij tegen haar
belangen acht. Soms is het daarbij moeilijk te beoordelen in hoeverre sprake
is van legitieme veiligheidsbelangen in het kader van de strijd tegen
Savimbi's UNITA.
Behalve de gewapende factie van UNITA onder leiding van Savimbi, en de
gewapende vleugels van FLEC, zijn er geen verboden politieke partijen in
Angola. Pogingen activiteiten van oppositiepartijen te beperken, en
intimidatie van aanhangers van oppositiepartijen blijven gemeld worden, met
name vanuit de provincies Uige, Kwanza Norte, Bié en Huambo waar de
provinciale autoriteiten tot de hardliners behoren. Zo worden bijvoorbeeld
aanhangers van UNITA-Renovada beschuldigd van sympathie voor Savimbi's
strijd, en vervolgens blootgesteld aan mishandeling. In geval van vervolging
of intimidatie door de provinciale autoriteiten zou een aanklacht moeten
worden ingediend bij een provinciale rechtbank. De provinciale rechtbanken
zijn echter niet onafhankelijk.
De regering geeft incidenten toe, maar neemt daarvoor geen
verantwoordelijkheid, en onderneemt ook geen actie.
In het grijze gebied tussen repressie enerzijds, en bescherming van de
staatsveiligheids anderzijds, onderneemt de staat soms juridische stappen
tegen politieke partijen, die niet in overeenstemming zijn met de grondwet.
Eind mei 2001 verbood de provinciale overheid van Luanda een manifestatie
van studenten tegen de bestaande corruptie in de Angolese samenleving.
Eind juli 2001 werd een protestmars van bewoners van de Luandese wijk Boa
Vista verboden, om veiligheidsredenen.
Een protestmars van duizenden kinderen op 1 juni tegen ontvoeringen door
UNITA mocht wel plaatsvinden, evenals een protestmars tegen de aanval van
UNITA op een passagierstrein in augustus 2001.
Begin oktober 2001 werd een tweedaags seminar georganiseerd door de
Associatie voor Justitie, Vrede en Democratie over rechtsgang en het
penitentiaire systeem in Angola. Naar aanleiding van de aankondiging van dit
seminar had de regering het seminar illegaal verklaard. De organiserende
associatie had volgens de regels zijn reglement gedeponeerd bij het
ministerie van Justitie, om vervolgens het seminar te organiseren. Volgens
de regering was het seminar niet legaal, omdat het ministerie van Justitie
het reglement nog niet had goedgekeurd. Uiteindelijk vond het seminar
doorgang, maar niet voordat een van de donoren voor het seminar zich onder
druk van de regering had teruggetrokken.
In Angola heerst vrijheid van godsdienst. Ook in de gebieden waar de
gewapende vleugel van UNITA nog alom aanwezig is en veel invloed uitoefent,
respecteert UNITA de vrijheid van godsdienst. In Angola bestaat met name in
de grotere steden een grote variatie aan kerken en godsdienstige
groeperingen. Diverse kerkelijke bijeenkomsten en diensten worden over het
algemeen goed bezocht. Het is met name in deze kaders dat de bevolking
bredere sociale contacten onderhoudt en elkaar tot steun is.
Sommige kerken, religieuze organisaties en personen zijn zeer betrokken bij
de vredesbeweging. Zij dringen aan op hernieuwde vredesonderhandelingen met
Savimbi, terwijl dit standpunt ingaat tegen het standpunt van de regering om
alleen te overleggen over de uitvoering van de Lusaka-akkoorden. Er vindt
geen vervolging plaats van religieuze aanhangers van vredesonderhandelingen,
maar net als in geval van andere oppositieleden valt niet uit te sluiten dat
ze op grond van hun politieke activiteiten in hun werk worden belemmerd of
worden geïntimideerd door de veiligheidskrachten.
De grondwet voorziet in vrijheid van reizen en vestiging, evenals in de
vrijheid het land te verlaten en terug te keren. In de praktijk zijn deze
vrijheden echter beperkt als gevolg van de burgeroorlog. Talrijke
checkpoints langs de wegen beperken de bewegingsvrijheid. Deze checkpoints
dienen, behalve als controle op eventuele UNITA-infiltranten, voornamelijk
als bron van inkomsten voor het betrokken politie- en veiligheidspersoneel.
Wegen die door de overheid als onveilig worden beschouwd, worden
afgesloten.
Soms wordt ook beperking van bewegingsvrijheid gebruikt om critici van het
regime onder druk te zetten. Journalist Gilberto Neto van de onafhankelijke
krant Folha 8 werd 19 augustus 2001 verboden het land te verlaten. Volgens
Neto had een overheidsfunctionaris hem medegedeeld dat dit uitreisverbod nog
steeds in verband stond met zijn arrestatie in 1999, die het gevolg was van
een reportage over een politie-inval bij radio Ecclesia.
Tussen de provinciehoofdsteden, die alle in regeringshanden zijn, en Luanda zijn geregelde vliegverbindingen. In veel gevallen is Luanda niet over de weg bereikbaar in verband met mijnen, guerrilla-activiteiten en banditisme. Humanitaire organisaties maken alleen gebruik van de wegen in de kustgebieden, en binnen de grote steden. Voor reizen vanuit overgangsgebieden naar de relatief onveilige gebieden of vice versa, of binnen de relatief onveilige gebieden, kan men tegen betrekkelijk lage prijzen per militair of commercieel vrachtvliegtuig reizen. Wie in die gebieden over de weg reist, gaat veelal met een bus of met een vrachtauto mee. Deze transporten zijn op gevaarlijke stukken van de route vaak door leger- of politie eenheden beschermd. Reizen in de relatief onveilige gebieden brengt echter altijd risico's met zich mee (overvallen, mijnen).
Het is mogelijk om van UNITA-gebied naar regeringsgebied te reizen, en in de praktijk gebeurt dit ook. Voor UNITA-strijders is deze reis gevaarlijk, omdat die reis door de UNITA-leiding als desertie zal worden opgevat. Indien een UNITA-deserteur wordt ontdekt door zijn commandant, dan kan hij bestraft worden met de dood. Ook de lokale bevolking in gebieden met UNITA-aanwezigheid loopt risico op problemen met UNITA-strijders als zij verdacht wordt van contacten met het regeringsleger. Soms wordt de bevolking in de provincies met opzet door de regering hervestigd, om de logistieke ondersteuning voor UNITA aan te tasten.
Het grootste deel van de plattelandsbevolking beschikt niet over
identiteitsdocumenten. In sommige gevallen kan men checkpoints zonder
documenten passeren. Dit kan zijn, doordat men de militair bij het
checkpoint kent, of doordat men meereist met iemand die veel gezag heeft in
de regio. In gevallen van hoge militaire paraatheid worden personen zonder
documenten opgepakt voor ondervraging. Aangezien het veel voorkomt dat
mensen geen documenten hebben, duurt deze detentie over het algemeen niet
erg lang, tenzij er aanwijzingen zijn dat de betrokken persoon een
infiltrant is. In Uige werd in oktober 2001 een man doodgeschoten door een
politieman in een gevecht dat ontstond naar aanleiding van een verlopen
identiteitsdocument.
Volgens UNDP liggen er in Angola ongeveer 500.000 landmijnen. Het aantal
doden door landmijnen is onbekend, maar WFP meldt wekelijks een of meer
mijnongelukken. In de relatief onveilige gebieden zijn landbouwgebieden door
de gewapende vleugel van UNITA onbruikbaar gemaakt door het leggen van
landmijnen. Gebieden waar al jaren niet meer wordt gevochten blijven
onbruikbaar voor landbouw. Maar ook nu nog worden langs de wegen regelmatig
mijnen gelegd om de bewegingsvrijheid in te perken.
Ook het regeringsleger legt mijnen. Over het algemeen beperkt het leger zich tot de bescherming van zijn posities en van steden die door de gewapende vleugel van UNITA bedreigd worden. Ook kampen voor ontheemden worden vaak omgeven door mijnenvelden. Deze kampen voor ontheemden worden in sommige gevallen bewoond door de plattelandsbevolking uit conflictgebieden, die door de regeringstroepen uit hun woonomgeving zijn weggestuurd, om te voorkomen dat UNITA-strijders gebruik maken van de diensten van deze mensen om hun strijd voort te zetten. Volgens waarnemers is het niet altijd duidelijk of de mijnenvelden om de kampen bedoeld zijn om UNITA-strijders buiten te houden, of juist de ontheemden binnen de kampen te houden.
De regering stelt dat deze mijnenvelden in kaart zijn gebracht met het oog
op toekomstige verwijdering.
Aan het reizen naar het buitenland en terugkeer in Angola zijn door de
regering geen beperkingen opgelegd. Reizigers die via het vliegveld van
Luanda vertrekken dienen over een geldig paspoort, een inreisvisum voor het
land van bestemming, en een ticket te beschikken.
Binnenkomende reizigers, ook Angolezen, dienen over geldige reisdocumenten
te beschikken.
Bij uitreis uit Angola controleert de Service de Migraçao e Estrangeiros
(SME) door middel van een computersysteem de paspoorten en visa zeer
zorgvuldig. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat met behulp
van contacten en omkoping de immigratiedienst gepasseerd kan worden,
bijvoorbeeld via de VIP room. Hierdoor komt een deel van de controle terecht
bij de luchtvaartmaatschappijen, die echter alleen controleren bij het
inchecken. Op deze manier kan men met de boardingpass van een ander het
vliegtuig in.
Luchtvaartmaatschappijen met een rechtstreekse dienst op Europa zijn: TAP en
TAAG (Lissabon), en Air France (Parijs). Er is geen rechtstreekse dienst op
Nederland.
De enige geregelde scheepvaartverbinding tussen Nederland en Angola wordt
door de NDS Nile Dutch Africa Line onderhouden. Deze Nederlandse
Maatschappij (onder Cypriotische vlag) vaart met containerschepen
rechtstreeks van Nederland naar Luanda. Op de terugreis echter worden
diverse West-Afrikaanse havens aangedaan, aangezien uit Luanda weinig tot
niets uitgevoerd wordt. Om verstekelingen tegen te gaan, worden alle lege
containers na inspectie verzegeld.
Gezien de lengte van Angola's grenzen (over land) is personenverkeer over
deze grenzen nauwelijks te controleren.
Documenten
Geschat wordt dat slechts tussen de 10 en 30% van de Angolese bevolking over
identiteitsdocumenten beschikt. Het overgrote deel van deze 10 tot 30%
woont in Luanda en de provinciale hoofdsteden.
Identiteitsdocumenten worden afgegeven door de provinciale burgerlijke
stand. Voor personen in de leeftijd van 10 tot 45 jaar is de
identiteitskaart 5 jaar geldig, vanaf de leeftijd van 45 jaar krijgt men een
identiteitskaart die 10 jaar geldig is, en vanaf 55 jaar is de kaart
onbeperkt geldig. Om een identiteitskaart aan te kunnen vragen, moet een
geboorte-akte overgelegd worden. Aangifte van geboorte behoort binnen een
jaar na de geboorte te worden gedaan. Geschat wordt echter dat in de
praktijk slechts 10% van de geboorten werkelijk aangegeven wordt. Dit lage
cijfer voor geboorte-aangiften wordt veroorzaakt door enerzijds het feit dat
de bevolking er het nut niet van inziet, en anderzijds door de vrijwel
totale afwezigheid van faciliteiten voor een bevolkingsregistratie.
Overigens kan ook na het eerste jaar na de geboorte aangifte gedaan worden.
Daarbij hoeft geen bewijs te worden overlegd. Wel moeten twee getuigen
aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld buren of familieleden. In principe wordt
het woord van de ouders gezien als sluitend bewijs. De enige sanctie op een
late aangifte is een boete.
Voor schoolgaande kinderen tussen de tien en achttien jaar is er een cedula.
Vanaf het achttiende jaar kan een officieel identiteitsbewijs (Bilhete de
Identitade) worden aangevraagd. Dit is officieel niet mogelijk zonder
overlegging van de geboorteakte. Om een identiteitsbewijs aan te vragen moet
men altijd terug naar de hoofdstad van de provincie van geboorte. Op 1 juni
2001 werd een campagne aangekondigd door de overheid en UNICEF om
ongedocumenteerde kinderen van identiteitsbewijzen te voorzien. In
december 2001 waren 197,880 kinderen geregistreerd in 17 provincies.
Door de oorlog zijn veel registers van de burgerlijke stand vernietigd. Als
gevolg hiervan hebben veel Angolezen een nieuwe aanvraag gedaan in hun
huidige woonplaats. Veel mensen hebben ook twee identiteitsbewijzen, de één
afgegeven in UNITA-gebied, vóór 1998 , de ander in regeringsgebied.
Veel militairen die vechten in de provincies hebben naast hun
identiteitskaart uit Luanda, ook een kaart uitgegeven door de autoriteiten
in Huambo.
Het is niet geheel duidelijk voor welke voorzieningen een identiteitsbewijs
noodzakelijk is. In ieder geval is naar school gaan zonder identiteitsbewijs
niet mogelijk. De openbare ziekenhuizen en kleine klinieken accepteren
iedereen. In veel gevallen zal het mogelijk blijken in plaats van de
ontbrekende identiteitsbewijzen geld te gebruiken.
In de praktijk kunnen alle identiteits- en reisdocumenten op de zwarte markt
door iedereen met voldoende geld, en dus ook door minderjarigen, gekocht
worden.
Normale paspoorten moeten worden aangevraagd in Luanda bij de Servico de
Migraçao e Estrangeiros (SME). Dienstpaspoorten worden ook door de SME
afgegeven. Diplomatieke paspoorten worden afgegeven door het Ministerie van
Buitenlandse Zaken (MIREX). Met ingang van 19 april 2000 is het nieuwe
Angolese paspoort in circulatie. Alle veiligheidskenmerken zoals aanbevolen
door de Internationale Organisatie voor de Burger Luchtvaart, zijn hierin
verwerkt . Het nieuwe paspoort voor personen onder de 30 jaar is vijf
jaar geldig, voor personen ouder dan 30 jaar is de geldigheidstermijn tien
jaar. De documenten die benodigd zijn voor de aanvraag van het nieuwe
paspoort zijn: een geldige identiteitskaart, drie pasfoto's, een school- of
werkverklaring, een actueel bewijs van inschrijving in de woongemeente en
het oude paspoort (indien aanwezig). De aanvraag moet in persoon gedaan
worden. In het paspoort kunnen kinderen onder de 10 jaar oud worden
bijgeschreven. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan dat het kind een op
eigen naam gesteld paspoort heeft.
Vanaf 19 april 2001 zijn de oude paspoorten ongeldig , behalve om
vanuit het buitenland terug te reizen naar Angola.
In Cabinda geldt hetzelfde probleem als elders in Angola, namelijk dat het
erg moeilijk is om aan documenten te komen. De faciliteiten om documenten te
maken ontbreken, waardoor het noodzakelijk is om connecties te hebben met
personen die die documenten elders kunnen laten maken. Het grootste deel van
de Cabindese gemeenschap beschikt dan ook niet over identiteitsdocumenten.
Documenten afgegeven aan Cabindezen zijn gelijk aan documenten afgegeven aan
Angolezen uit de rest van het land.
Er bestaan geen UNITA-gebieden meer waar documenten worden afgegeven.
De rechterlijke macht is in de praktijk, ondanks het gestelde in de grondwet, niet volledig onafhankelijk van de uitvoerende macht. Bovendien kampen rechtbanken met tekorten aan middelen, ervaring en opleiding. Ze werken traag en de kosten voor rechtzoekenden zijn naar lokale verhoudingen hoog. Door de oorlog is het rechtssysteem grotendeels vernietigd. Het recht op een eerlijk proces wordt in de praktijk niet altijd gerespecteerd.
Arrestanten verblijven lang in voorarrest, en vaak wordt de termijn
waarbinnen voorgeleid moet worden, overschreden. Deze termijn is 135 dagen
in strafrechtelijke gevallen, en 180 dagen in zaken die de nationale
veiligheid betreffen.
De Orde van Advocaten werkt samen met de mensenrechtenafdeling (HRD) van
UNOA. Dit samenwerkingsverband besteedt veel aandacht aan de promotie van
mensenrechten door middel van trainingen aan lokale justitie. Tegelijkertijd
worden door UNOA/HRD trainingsprogramma's voor gevangenismedewerkers
uitgevoerd en schrijfmachines beschikbaar gesteld om processen te kunnen
versnellen. Daarnaast is er een project opgezet waarin juridische hulp wordt
verleend aan personen in voorarrest op politiebureaus. De hoofdcommissaris
van politie in Luanda steunde dit project in 2000 door middel van een
instructie dat advocaten en juristen vrij toegang moest worden gegeven tot
arrestanten in lokale politiecellen.
Verder heeft UNOA/HRD voor de Angolese justitie een case-tracking systeem
opgezet, dat het juridisch proces in de gaten houdt en overschrijding van
termijnen signaleert. Een onderzoek van de Orde van Advocaten naar de
rechtsgang in Angola toonde grote tekortkomingen van het rechtssysteem aan.
Er werd een gebrek aan gekwalificeerd personeel en materiaal geconstateerd,
en verder bleken buiten Luanda nauwelijks lokale rechtbanken en
rechtsbijstand voorhanden te zijn. Een project van UNOA/HRD en het
ministerie van Justitie om lokale rechtbanken opnieuw op te zetten, heeft
tot doel het zwakke rechtssysteem van Angola te versterken.
Er zijn bevestigde berichten dat de gewapende vleugel van UNITA politieke gevangenen vasthoudt. Het is onduidelijk of deze personen veroordeeld zijn in een juridische procedure onder UNITA, waarbij opgemerkt zij, dat dergelijke procedures niet onder het Angolese rechtssysteem vallen.
Vertraging van de rechtsgang is het gevolg van gebrek aan middelen,
opleiding en ervaring van de rechterlijke macht als gevolg van de hoge
prioriteit die de regering aan de burgeroorlog geeft. Dat de regering de
trage procedures poogt te gebruiken om politieke tegenstanders het zwijgen
op te leggen, is mogelijk. Het lijkt echter minder mogelijk dan twee jaar
geleden dat dergelijke pogingen zonder protest of publieke discussie
daadwerkelijk uitgevoerd kunnen worden.
Er zijn berichten van detentie op politieke grond, maar deze worden door de
regering ontkend. De door maatschappelijke organisaties genoemde zaken
betreffen volgens de autoriteiten "gewone" criminelen. De minister van
Binnenlandse Zaken, Nando, verklaarde bij het aannemen van de amnestiewet in
november 2000, dat er vanaf dat moment geen politieke gevangenen meer waren
in Angola. Uitsluitsel over welk van deze tegenstrijdige berichten
over politieke gevangenen meer waarde heeft, kan niet gegeven worden.
In gebieden die recentelijk op Savimbi's UNITA zijn heroverd, worden onbekende, maar waarschijnlijk geen grote, aantallen (vermeende) UNITA-functionarissen en -aanhangers door het regeringsleger vastgehouden op beschuldiging van illegaal wapenbezit of samenwerking met UNITA. In de meeste gevallen is er geen formele aanklacht ingediend. Als militairen beschouwde UNITA-aanhangers worden hetzij in het regeringsleger opgenomen, hetzij krijgsgevangen gehouden. Over hun behandeling is weinig tot niets bekend. Wel is bekend dat het leger soms moeite heeft -net als bij de eigen troepen- om hun verzorging op een behoorlijk niveau te garanderen.
De Lusaka-akkoorden vereisen dat krijgsgevangenen worden vrijgelaten onder
toezicht van het Internationale Rode Kruis. Noch UNITA, noch de regering
heeft het Rode Kruis op de hoogte gehouden van de aantallen krijgsgevangenen
aan hun zijde. Het Internationale Rode Kruis dringt periodiek bij de
regering aan op het nakomen van deze verplichting. Ook bezoeken Rode
Kruis-gedelegeerden periodiek de provinciale hoofdsteden, bij welke
gelegenheid men met militaire en politie-commandanten contact opneemt, de
rol van het Rode Kruis uitlegt, wijst op de verplichtingen vervat in de
Geneefse conventies, en op vertrouwelijke basis gegevens over
krijgsgevangenen probeert te verkrijgen. Het Rode Kruis doet hierover geen
mededelingen.
Situatie in gevangenissen
Er zijn drie gevangenissen in Luanda, namelijk de Penitenciara de Luanda
(ook wel Comarca of Petrangol genoemd), een extra beveiligde inrichting; de
Penitenciara de Viana, met een vrouwenafdeling; en de Penitenciara de Sao
Paulo, een ziekengevangenis. Het Laboratorio de Criminalista is een
onderdeel van de Nationale Directie voor Onderzoek naar Criminaliteit, en
houdt zich bezig met openbare veiligheid en nationale defensie. Ook hier
kunnen mensen vastgehouden worden.
Tot op heden bestaat er geen wetgeving die het detentieregime
reguleert. Een speciale commissie is in het leven geroepen om een
concept detentiewet op te stellen. Een mensenrechtenmedewerker van UNOA is
lid van deze vijfkoppige commissie. In de wet zal aandacht besteed worden
aan het management van gevangenissen en het penitentiaire regime, aan regels
en normen voor de bescherming van gevangenen, en aan heropvoeding en sociale
reïntegratie. Wanneer de wet in werking dient te treden, is onbekend.
De huidige omstandigheden in gevangenissen zijn slecht. Gevangenissen zitten overvol; het systeem herbergt ongeveer vijfmaal zoveel gevangenen als waar het op gebouwd is. In 2001 is het aantal gevangenen in de Viana-gevangenis gehalveerd. De gevangenen werden overgebracht naar provinciale gevangenissen, daar de Luanda-gevangenis ook overvol was. Ook nieuwe gevangenen worden sindsdien naar de provinciale gevangenissen overgebracht.
Sanitaire voorzieningen in de gevangenissen zijn slecht, en de gevangenissen
verzorgen zelden maaltijden. Hiervoor zijn gevangenen afhankelijk van
familie en hulporganisaties. Er zijn geloofwaardige berichten van gevangenen
die sterven aan ondervoeding en ziekte. Het slechtbetaalde
gevangenispersoneel vult zijn inkomen aan door het afpersen en bestelen van
gevangenen en hun bezoekers. Mishandeling van gevangenen is dagelijkse
praktijk. Ook onderling wordt door gevangenen geweld uitgeoefend, daar
effectief toezicht veelal ontbreekt.
Vrouwen worden apart gevangengehouden van mannen, maar er is sprake van
seksueel geweld tegen vrouwen door bewakers. De mensenrechtenafdeling van
UNOA maakte melding van een gevangenis in Huambo, waar vrouwen op weg naar
een veraf gelegen toilet geregeld seksueel misbruikt werden door hun
begeleiders.
Kinderen, die vaak voor hele kleine vergrijpen vastzitten, hebben geen
aparte afdeling binnen de gevangenissen, en worden vaak mishandeld door
zowel bewakers als gevangenen.
Veroordeelden en gevangenen die nog in voorarrest zitten worden niet apart
gehouden.
In oktober 2000 werd een nationale ngo, Maos Livres, opgericht die bezoeken
aflegt aan gevangenen, en de omstandigheden in gevangenissen wil
documenteren en publiceren.
Over de situatie in UNITA-gevangenissen is weinig bekend. Personen die zijn
overgelopen naar regeringszijde beschrijven echter zeer slechte
omstandigheden.
Zowel de grondwet als het wetboek voor strafrecht verbieden uitdrukkelijk
alle vormen van mishandeling van verdachten en gevangenen. Toch wordt er
geregeld melding gemaakt van overtredingen van dit verbod.
Het uitblijven van salarisbetalingen en de slechte werkomstandigheden leiden er nog steeds toe dat politiebeambten de burgerbevolking afpersen, en in voorkomende gevallen martelen, verkrachten of anderszins mishandelen.
Ook elementen behorend tot of behoord hebbend tot het regeringsleger maken zich schuldig aan mensenrechtenschendingen. Deze zijn vooral het gevolg van
gebrek aan interne controle. Hoewel de overheid enige pogingen deed om de discipline onder politie, leger en veiligheidsdiensten te handhaven, bleef dit soort gevallen zich voordoen, en werden daders van de genoemde misdrijven vaak niet opgespoord, laat staan gestraft.
De onafhankelijke krant Folha 8 maakte in mei 2001 melding van mishandeling
en foltering door regeringstroepen in Lunda Norte. Enkele inwoners van het
dorp Cuango werden gemarteld, waaronder het dorpshoofd, die zware
verbrandingen opliep. De dorpsbewoners waren beschuldigd van collaboratie
met UNITA.
De VN en mensenrechtenrechtenorganisaties melden dat mishandeling en
marteling wijdverbreid zijn in gebieden waar de gewapende vleugel van UNITA
nog grote invloed uitoefent. Wrede en onmenselijke behandeling, waaronder
publiekelijke marteling en terechtstelling, vallen ten deel aan iedereen die
verdacht wordt van collaboratie met de regering. In het afgelopen jaar
werden meldingen gedaan van mishandeling van Namibische burgers door
UNITA-strijdkrachten.
Volgens onbevestigde berichten verdwenen ook in de verslagperiode soms
mensen die in politiehechtenis waren genomen. Dit gebeurde met name buiten
de grote steden. Extra kwetsbaar zouden die personen zijn die verdacht
worden van verboden wapenbezit of collaboratie met de gewapende vleugel van
UNITA.
Burgers die ontvoerd worden door UNITA-strijders, worden vaak ingelijfd in
de UNITA-strijdkrachten als soldaat, als dwangarbeiders of als seksslaven.
Ook verdwijnen personen die verdacht worden van collaboratie met de
regering. Er vonden in de verslagperiode toenemende aantallen ontvoeringen
plaats van kinderen en volwassenen door de gewapende vleugel van UNITA voor
rekrutering en dwangarbeid. Op 4 mei vond een grote aanval van UNITA plaats
op Caxito, 50 km ten noordoosten van Luanda, waarbij ongeveer 60 kinderen
van tussen de 10 en 18 jaar oud ontvoerd werden. Eind mei 2001 werden de
kinderen, onder druk van onder meer UNICEF, vrijgelaten in de provincie
Kwanza Norte. In oktober 2001 werden 16 kinderen ontvoerd uit een kerk
in Kwanza Norte.
FLEC-FAC maakt van ontvoering gebruik om aandacht te vragen voor zijn strijd
en om losgeld te kunnen eisen. In de verslagperiode werden geen nieuwe
ontvoeringen gemeld. Wel werden de laatsten van de gijzelaars die in mei
2000 en maart 2001 ontvoerd werden, in juni 2001 vrijgelaten.
Ook in het afgelopen jaar waren er berichten van buitengerechtelijke
executies, zowel aan regeringskant (vooral in en om de gevechtszones) als
aan de kant van Savimbi's UNITA en FLEC-FAC. Ook hier moet opgemerkt worden
dat er steeds meer reden is om aan te nemen dat bij alle partijen
legereenheden overgaan tot banditisme.
Moorden door de politie zijn vooral het gevolg van slechte discipline en het
nalaten van de regering om op te treden tegen politieagenten die hun salaris
aanvullen door onderdrukking van de bevolking. Politie-agenten zijn
betrokken bij afpersing en gewapende overvallen. Dergelijke praktijken
doen zich met name buiten Luanda voor.
Over het leger, dat over het algemeen beter gedisciplineerd is dan de
politie, kwamen ook berichten dat het zich schuldig maakt aan
buitengerechtelijke executies. In Uige werden in oktober 2001 binnen drie
dagen drie burgers in drie verschillende incidenten gedood door drie
soldaten en een politieagent. Slechts één van de daders werd
gearresteerd.
De gewapende vleugel van UNITA is verantwoordelijk voor vele burgerdoden als
gevolg van aanvallen op transporten op de openbare wegen. Bij aanvallen op
dorpen werden burgers, waaronder traditionele leiders, vaak publiekelijk
geëxecuteerd als straf en als waarschuwing. Ook binnen de
UNITA-strijdkrachten maakte Savimbi gebruik van buitengerechtelijke
executies om zich van tegenstanders en mogelijke concurrenten te ontdoen. Zo
meldden hoge UNITA-functionarissen die waren overgelopen naar de regering,
dat Savimbi persoonlijk bevel gaf tot vele executies en ze in sommige
gevallen zelf uitvoerde.
Savimbi gaf ook het afgelopen jaar geen toestemming om geruchten van
mensenrechtenschendingen te onderzoeken.
De doodstraf is in Angola grondwettelijk verboden. Ook de gewapende vleugel
van UNITA zou in 1996 de doodstraf hebben afgeschaft. Buitengerechtelijke
executies worden echter gemeld, zowel aan regeringszijde als aan de kant van
UNITA en FLEC-FAC (zie ook 3.3.9).
4.4 Specifieke groepen
---
Zowel de grondwet als het burgerlijk wetboek voorzien in gelijke behandeling
van mannen en vrouwen, maar achterstelling van vrouwen blijft een probleem.
Dit geldt vooral op het platteland, waar de invloed van het traditionele
recht veel groter is dan het burgerlijk recht. Een probleem is dat er gebrek
is aan capaciteit om wetten toe te passen en uit te voeren. Over het
algemeen vertrouwen vrouwen meer op een eigen netwerk van mannen, zoals
vader, broers, neven, echtgenoten, en vriendjes, dan op bescherming door de
staat.
De mogelijkheden voor vrouwen om het huis van hun ouders te verlaten is door
te trouwen, hetzij officieel, hetzij door een duurzame relatie op te bouwen.
Jong trouwen gebeurt met name in de provincies, en onder de armen. Vrouwen
uit welvarender milieus hebben meer mogelijkheden om naar school te gaan, en
financieel onafhankelijk te worden.
Angola heeft een ministerie voor Vrouwen en het Gezin. Dit ministerie houdt
zich bezig met problemen als geweld tegen vrouwen, dat in Angola - meestal
binnen het gezin - vaak voorkomt, en prostitutie, waarbij vrouwen steeds
vaker betrokken raken als gevolg van de slechte sociaal-economische
situatie. Het ministerie werkt nauw samen met ngo's en internationale
organisaties om het geweld tegen vrouwen te verminderen.
Er vinden nog steeds verkrachtingen door soldaten van het regeringsleger
plaats, met name tijdens ronsel- en plunderacties en in de omgeving van
militaire kampen buiten Luanda. Ook lopen vrouwen zeer groot risico op
verkrachting wanneer zij bij militaire barakken onbegeleid wachten op de
eerstvolgende vlucht naar een van de provinciale hoofdsteden. Dit komt zowel
binnen als buiten Luanda voor. Het afkopen van corrupte militairen,
politie-agenten en ambtenaren door middel van seksuele diensten is vrijwel
gemeengoed geworden. Vrouwen zijn voor bescherming afhankelijk van hun eigen
netwerk, en hebben geen vertrouwen in de politie.
Vrouwen lopen bij rondsel- en plunderacties door politie een vergroot risico
mishandeld te worden. Er waren meldingen van geregeld seksueel misbruik van
vrouwen door bewakingspersoneel in gevangenissen.
Vrouwen kunnen vrijwillig in dienst van het regeringsleger treden, maar zullen niet gedwongen gerekruteerd worden, noch in het veld ingezet.
Savimbi's UNITA heeft de reputatie vrouwen te roven voor seksueel misbruik,
zware arbeid op het land en voor het dragen van lasten. Dit systeem
heet integrale logistiek. Dit wil zeggen dat strijders samenleven met
vrouwen en kinderen die belast zijn met voedselproduktie, -bereiding,
-inkoop en -verkoop en transport. De positie van deze vrouwen en kinderen
benadert zeer dicht die van slaven. De vrouwen en kinderen in deze positie
zijn nauwelijks beschermd tegen mensenrechtenschendingen door het
regeringleger, mede doordat het onderscheid tussen het burger- en het
militaire deel van deze groep vaak, zeker voor wat de logistiek betreft,
moeilijk te maken valt. Dit veiligheidsrisico wordt versterkt doordat de
bestrijding van de bevoorrading van UNITA wordt overgelaten aan weinig
geschoolde, slecht uitgeruste en angstige, meestal jonge en onervaren
soldaten, die met slechte communicatiemiddelen vaak op tientallen, zo niet
honderden kilometers van hun commandanten gelegerd zijn.
Er bestaan geen juridische barrières voor vrouwen om deel te nemen aan het politieke proces. Zij zijn echter ondervertegenwoordigd in zowel het parlement als in de regering. Tien van de 83 kabinetsposities worden ingenomen door vrouwen, en slecht 35 van de 220 van de parlementszetels. Geen van de negen rechters in het hooggerechtshof is vrouw.
In het maatschappelijk middenveld zijn vrouwen redelijk vertegenwoordigd. Er
zijn enkele vrouwenorganisaties. De Orde van Advocaten heeft een groot
aantal vrouwen op leidinggevende posities.
Over de mogelijkheden voor politieke participatie voor vrouwen in Savimbi's
UNITA is weinig bekend. Uit wat bekend is uit de periode tot 1998 blijkt dat
vrouwen voornamelijk ingezet werden voor ondersteunend werk. Er is geen
reden om aan te nemen dat dit sindsdien is veranderd.
Van 14 tot 16 juni vond in Luanda een vrouwenconferentie van de Beweging voor Vrede en Ontwikkeling (MPD) plaats over vrede in Angola. Op de conferentie werd ingegaan op de vraag op welke manier vrede zou moeten worden bereikt, maar ook welke rol vrouwen in dit proces (zouden kunnen) spelen. In oktober 2001 verklaarde de voorzitter van de MPD, Cesinandra Xavier, dat volgens haar organisatie dialoog het enige middel is om vrede te bereiken, en dat de MPD bezig was moeders over te halen hun kinderen niet te laten rekruteren door het leger.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de risico's op mensenrechtenschendingen voor minderjarigen in Angola. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de objectieve zelfstandigheid en opvang van alleenstaande minderjarigen.
Het departement voor Mensenrechten van het ministerie van Justitie zei in
juni 2001 dat er sinds 1994 geen minderjarigen meer zijn opgenomen in het
regeringsleger. Er zouden slechts jonge mannen vanaf 20 jaar worden
gerekruteerd. Wel werd toegegeven dat illegale wervingsacties van jongeren
af en toe plaatsvinden, maar in kleinere aantallen dan voorheen, en dan
altijd als gevolg van een individuele actie van een lokale commandant.
Waarnemers bevestigden dat minderjarigen nog steeds worden opgenomen in het
leger, ook in Luanda, al is dit geen overheidsbeleid. Minderjarigen worden
niet opgeroepen wanneer de officiële rekruteringsprocedure gevolgd wordt.
Wanneer echter aanvullende ronselacties worden uitgevoerd, kunnen
minderjarigen die hun leeftijd niet kunnen bewijzen, en die fysiek aan de
eisen voor militaire dienst voldoen, gerekruteerd worden. De overheid treedt
niet op tegen ronselacties, noch tegen het inlijven van minderjarigen bij
deze acties.
Een priester in de provinciale hoofdstad Kuito hekelde in juni 2001 de
gedwongen rekrutering van jonge mannen. Deze mannen zouden worden ingezet in
de regio, waar de militaire situatie aan het verslechteren was.
Naast het feit dat bij ronselacties minderjarigen worden gerekruteerd, is er nog een andere groep minderjarigen die in het regeringsleger terechtkomt. Voormalige UNITA-strijders die van de amnestiewetgeving gebruik maken, worden vaak in het regeringsleger ingelijfd. Veel van de voormalige UNITA-strijders zijn minderjarig, maar worden toch opgenomen in het leger.
Internationale organisaties, met inbegrip van de VN maken melding van voortdurende rekrutering van minderjarigen door UNITA, FLEC-FAC en FLEC-Renovada. In tegenstelling tot de regering is het voor Savimbi's UNITA expliciet beleid om jonge kinderen te rekruteren.
De gewapende vleugel van UNITA maakt gebruik van kinderen voor het systeem
van integrale logistiek (zie ook paragrafen 2.3 Veiligheidssituatie, en
3.4.1 Vrouwen). Vaak is een deel van de kinderen in een dergelijk
samenlevingsverband met een strijder bewapend. Om de integrale logistiek van
UNITA in stand te houden, worden bij aanvallen door UNITA geregeld kinderen
ontvoerd. Met name scholen zijn hierbij doelwit. Bij de inval in Caxito
werden begin mei 2001 60 kinderen ontvoerd. Onder sterke internationale druk
werden deze kinderen eind mei 2001 weer vrijgelaten. In oktober 2001 werden
16 kinderen ontvoerd uit een kerk in Kwanza Norte. (zie verder
paragraaf 2.3 Veiligheidssituatie)
De aantallen straatkinderen in de grootste Angolese steden groeien, en er
wordt weinig gedaan om de situatie te verbeteren. Luanda kent
momenteel volgens persberichten ongeveer 2500 straatkinderen. Daarnaast zijn
in het hele land volgens INAC momenteel meer dan 50.000 kinderen gescheiden
van hun families. Oorzaken van deze situatie zijn het binnenlandse conflict,
maar ook sociale, economische en culturele factoren.
Op 1 juni 2001 organiseerde het Nationaal Instituut voor Kinderen (INAC) een
demonstratie tegen uitbuiting en misbruik van kinderen. In de demonstratie
liepen 2000 kinderen mee. Voorafgaand aan de demonstratie werd een petitie
met dezelfde strekking getekend door 70.000 Angolese burgers in drie
verschillende provincies. De speciale vertegenwoordiger van de
secretaris-generaal van de VN, Mussagy Jeichande, nam de handtekeningen in
ontvangst.
Militaire dienst is verplicht. Volgens de wet op rekrutering, moet iedere
jongeman zich wanneer hij 18 jaar wordt, aanmelden. Op dat moment krijgt hij
een verklaring dat hij zich heeft aangemeld. Ieder jaar worden vervolgens
via de media de mannen opgeroepen, die in dat jaar 20 zijn geworden, of
zullen worden. In september 2001 werden alle mannen die geboren zijn in 1981
opgeroepen zich te melden voor actieve dienst. Wie, van de jonge mannen die
zich geregistreerd hebben op hun achttiende, zich niet meldt, wordt gezocht.
Indien de weigeraar wordt gevonden wordt hij in ieder geval alsnog ingezet.
Onttrekking aan de dienstplicht kan worden bestraft met een gevangenisstraf
van twee tot acht jaar. Door het gebrekkige functioneren van het
rechtssysteem in Angola, gebeurt dit niet altijd, en is ongestrafte
onttrekking aan dienstplicht mogelijk.
De bevolkingsregisters van Angola zijn voor een groot deel vernield door de
oorlog, en worden voorzover ze nog bestaan slecht bijgehouden. Een van de
consequenties van deze administratieve problemen is, dat volgens schattingen
tussen de 70 en 90% van de Angolese bevolking niet geregistreerd staat, en
geen documenten heeft. Als gevolg hiervan is het mogelijk zich te
onttrekken aan de formele rekrutering, en dit gebeurt op grote schaal. Om
toch het benodigde aantal rekruten te bereiken, worden na de officiële
oproep ronselacties gehouden. In het verleden heeft de regering altijd
ontkend dat dergelijke ronselacties regeringsbeleid zijn, en dergelijke
acties gaan dan ook buiten de regels van de officiële rekrutering om. Bij
dergelijke ronselacties worden discotheken, kampen voor ontheemden, wijken
of dorpen afgezet, en worden alle jonge mannen gedwongen gerekruteerd,
tenzij zij een verklaring van vrijstelling kunnen tonen, of door middel van
afkoping onder de rekrutering uit kunnen komen. Ook in gevangenissen wordt
gerekruteerd. Evident jonge jongens worden vaak vrijgelaten, maar het komt
voor dat minderjarige jongens, al dan niet bewust, bij deze acties worden
meegenomen.
Iedere Angolese man tussen de 18 en de 35 jaar, die in de formele sector wil
werken, wil reizen, of studeren, moet een document tonen dat hij vrijgesteld
is van dienst in het leger, of dat hij zijn dienst reeds heeft vervuld. Vaak
worden mannen op het moment dat zij een dergelijk document willen aanvragen,
gearresteerd en gerekruteerd.
Vrouwen kunnen gerekruteerd worden, maar dit is altijd op vrijwillige basis.
In Angola bestaat een wet die aangepaste burgerdienst mogelijk maakt bij
dienstweigering. Afgezien van een beperkt aantal juristen is deze wet bij
heel weinig Angolezen, zeker in de binnenlanden, bekend. UNOA meldt dat
slechts zeer sporadisch op de genoemde wet wordt teruggevallen. Kennis van
het rechtssysteem in Angola is gebrekkig, en daarnaast functioneert het
slecht. Bovendien bestaan er eenvoudiger middelen om zich aan de
dienstplicht te onttrekken dan formele dienstweigering op principiële
gronden. Het is mogelijk zich via corruptie tegen betaling aan de
dienstplicht te onttrekken. Ook is het mogelijk de dienstplicht bij de
politie te vervullen.
De dienstplicht duurt volgens de wet twee jaar, maar in de praktijk zijn
langere perioden, tot zeven jaar, niet ongebruikelijk. De verschillende
vormen van dienstplichtontduiking leiden ertoe dat de meeste soldaten in de
gevechtseenheden tot de armere en minder opgeleide bevolkingsgroepen
behoren, hoofdzakelijk van het platteland. Daar de administratie van het
leger gebrekkig is, en ongeveer 65% van de militairen analfabeet is, is het
voor hen vaak vrijwel onmogelijk de dienst te verlaten. Ontslag uit dienst
is alleen mogelijk met een ondertekende verklaring van de commandant.
Het leger probeert desertie tegen te gaan door rekruten hun dienst te laten
vervullen in een ander deel van het land dan waar ze vandaan komen. Toch
komt desertie geregeld voor. De straf voor desertie is officieel verlenging
van de oorspronkelijke diensttijd met éénderde. Bovendien kan een
gevangenisstraf van twee tot acht jaar worden opgelegd. Bij desertie in tijd
van oorlog of tijdens militaire operaties kan een gevangenisstraf van acht
tot twaalf jaar worden opgelegd. In de praktijk deserteren dagelijks
meerdere soldaten uit het regeringsleger die nauwelijks gestraft (kunnen)
worden wegens het ontbreken van de administratieve capaciteiten die nodig
zijn om deze deserties te kunnen registreren en naar aanleiding daarvan
juridische stappen te ondernemen.
Internationale organisaties, met inbegrip van de VN maken melding van
voortdurende rekrutering van minderjarigen door UNITA, FLEC-FAC en
FLEC-Renovada. UNITA maakt gebruik van het systeem van integrale
logistiek, waarbij een groep vrouwen en kinderen worden toebedeeld aan een
groep strijders. (zie ook paragrafen 3.4.1 Vrouwen en 3.4.2 Minderjarigen)
De gewapende vleugel van UNITA treedt hard op tegen deserteurs. De straf
voor desertie kan oplopen tot executie. Vaak is de reden voor
UNITA-strijders om te deserteren het feit dat men door de eigen hiërarchie
in de steek is gelaten, en al maanden geen contact meer heeft gehad met de
commandant. Wanneer het eten en de munitie opraken, en het regeringsleger
nabij is, kiezen UNITA-strijders er vaak voor om over te lopen naar de
regering.
UNITA- en FLEC-aanhangers hebben minder te vrezen van problemen met de
Angolese overheid, naarmate zij duidelijker afstand nemen van de gewapende
strijd tegen de regering. Wie geen strijder is, maar bijvoorbeeld wel
informatie verzamelt en probeert door te spelen aan Savimbi, heeft reden om
repercussies te vrezen, variërend van enkele maanden in de gevangenis tot
een 'ongeluk'. Hooggeplaatste UNITA-leden, zoals de afgevaardigden in het
parlement, worden beloond dan wel bestraft voor hun houding ten opzichte van
de regering door middel van het verlenen dan wel ontnemen van huisvestings-
en transportfaciliteiten.
Amnestiewet
In november 2000 werd ter ere van vijfentwintig jaar onafhankelijkheid een
amnestiewet afgekondigd voor UNITA- en FLEC-strijders die de wapens
neerleggen. De wet was geldig voor een periode van zestig dagen. Hoewel de
wet nooit werd verlengd, bleef de amnestieregeling in de praktijk van
kracht. De regering spreekt van 80.000 FLEC- en UNITA-strijders die tot
september 2001 gebruik hadden gemaakt van de amnestieregeling. Volgens
waarnemers zijn deze cijfers overdreven, en is er waarschijnlijk eerder
sprake van enkele tientallen werkelijke strijders die zich hebben
overgegeven. De rest van het aantal wordt uitgemaakt door ontheemden uit de
(voormalige) UNITA-gebieden, die in meer of mindere mate sympathisant waren
van Savimbi's UNITA, doordat familieleden, dorpsgenoten en bekenden er deel
van uitmaakten.
Ex-UNITA- en -FLEC-strijders die gebruik maken van de amnestieregeling
worden eerst kort gedetineerd. ICRC bezoekt kampen waar deze gedetineerden
verblijven. Vervolgens worden de voormalige strijders in veel gevallen
geïntegreerd in het regeringsleger. Degenen die dat niet wensen - over het
algemeen zijn dit geen strijders -, komen vaak terecht in het opvangsysteem
voor ontheemden. Hoe hoger de rang van de voormalige UNITA-strijder, hoe
beter de behandeling. Naaste medewerkers van Savimbi hebben nadat zij zijn
overgelopen naar regeringszijde een huis, een auto en werk aangeboden
gekregen.
Er zijn tegenstrijdige berichten over de relatie tussen ex-UNITA-strijders
die gebruik hebben gemaakt van de amnestieregeling, en de overheid.
Enerzijds zijn er berichten dat voormalige UNITA-strijders in de gaten
gehouden worden, geïntimideerd en soms opgepakt door de veiligheidsdiensten.
Indien er aanwijzingen zijn dat zij nog activiteiten voor Savimbi's UNITA
ontplooien, dan lopen zij risico op problemen met de overheid. In sommige
gevallen wordt van de voormalige UNITA-strijders geëist dat zij zich
expliciet aansluiten bij UNITA-Renovada, om op die manier afstand te nemen
van Savimbi. In de provincies komt het vaker voor dat voormalige
UNITA-strijders door de overheid in de gaten worden gehouden , omdat
veel duidelijker is wie het betreft. Toch bestaat het risico ook in Luanda.
Aan de andere kant vertrouwt de regering op de werking van de amnestieregeling om het draagvlak voor Savimbi's UNITA te ondermijnen. Wanneer zij teveel druk zou uitoefenen op voormalige UNITA-strijders, dan zou dit de werking van de amnestieregeling ondermijnen.
Met name in de gebieden waar de strijd met Savimbi's UNITA plaatsvindt,
kunnen voormalige UNITA-strijders en -sympathisanten problemen ondervinden.
Wanneer deze personen hervestigd worden in regeringsgebied, is voor iedereen
duidelijk dat het voormalige UNITA-leden betreft. Er zijn gevallen bekend
van agressie van de lokale bevolking, die onder aanvallen van UNITA geleden
heeft, tegen de voormalige UNITA-strijders. Over het algemeen beschermen de
lokale gezagsdragers de voormalige UNITA-strijders nauwelijks tegen dit
soort agressie. Ook beklaagt de lokale bevolking zich vaak over het feit dat
voormalige UNITA-strijders die gebruikt hebben gemaakt van de
amnestieregeling, het vaak beter hebben dan gewone burgers, omdat zij meer
bijstand krijgen van de overheid.
Het is niet duidelijk wat er gebeurt met UNITA-strijders die gevangen worden
genomen. Er zijn geen aanwijzingen dat er grote aantallen UNITA-strijders
worden vastgehouden in de onbereikbare gebieden. De meeste strijders die
weigeren de wapens neer te leggen, zullen uiteindelijk in de strijd gedood
worden. Indien er krijgsgevangenen gemaakt worden, kunnen zij vastgehouden
worden op verdenking van illegaal wapenbezit of samenwerking met UNITA. Na
de detentie krijgen zij waarschijnlijk dezelfde behandeling als de strijders
die gebruik maken van de amnestieregeling. De regering gaat ervan uit dat
krijgsgevangenen geen behoefte hebben terug te keren naar de slechte
humanitaire omstandigheden in de gebieden waar Savimbi's UNITA verblijft.
Vrijheid van seksuele geaardheid staat niet vermeld in de grondwet, noch in andere wetgeving. Er is geen actief vervolgingsbeleid van homoseksuelen. In de samenleving wordt homoseksualiteit niet geaccepteerd, en komt geweld tegen homoseksuelen voor. Door het gebrek aan wetgeving, aan formele en informele acceptatie, en door het slechte functioneren van het politie-apparaat, kan een homoseksueel geen bescherming tegen geweld inroepen van de politie of andere overheidsinstanties.
4.5 Samenvatting
---
De oorlog in Angola heeft veel mensenrechtenschendingen tot gevolg. Het
geweld van de gewapende vleugel van UNITA tegen burgers nam in de
verslagperiode toe. Er bleven uit de relatief onveilige gebieden berichten
komen van mensenrechtenschendingen door UNITA als buitengerechtelijke
executies, ontvoeringen, gedwongen rekrutering - ook van vrouwen en kinderen
in het systeem van integrale logistiek -, beperking van de vrijheid van
meningsuiting en informatie, gedwongen verplaatsingen van bevolkingsgroepen,
lukraak mijnen leggen en aanvallen op en plundering van
plattelandsgemeenschappen
Ook de Angolese overheid maakt zich schuldig aan willekeurige
mensenrechtenschendingen, zoals verkrachting, beroving, afpersing van de
bevolking en buitengerechtelijke executies. De frequentie waarin dergelijke
schendingen voorkomen is hoger naar mate de veiligheidssituatie slechter is.
In tegenstelling tot bij UNITA, zijn dergelijke schendingen aan
regeringszijde geen beleid. De Angolese grondwet voorziet in de bescherming
van fundamentele mensenrechten, maar de lagere wetgeving sluit hierop slecht
aan, en toezicht op de bescherming van mensenrechten is zeer zwak. De
regering geeft mensenrechtenschendingen door politie en leger toe, maar wijt
deze aan gebrek aan discipline (meer discipline in leger dan bij politie),
opleiding, ervaring en aan financiële middelen. Ook voert zij redenen van
staatsveiligheid aan om bepaalde burgerlijk en politieke rechten in te
perken.
Tegenstanders van de regering, zoals leden van oppositiepartijen,
journalisten en mensenrechtenactivisten kunnen door de autoriteiten worden
geïntimideerd en op andere wijze gehinderd in het uitvoeren van hun
activiteiten. Verder vindt ook aan regeringszijde gedwongen rekrutering
plaats. Hoewel officieel geen sprake is van rekrutering van minderjarigen,
blijkt dat bij ronselacties toch minderjarigen meegenomen worden.
5 Vluchtelingen en ontheemden
---
5.1 Opvang ontheemden
---
Angola kent een groot aantal binnenlands ontheemden als gevolg van de
oorlog. Naar schatting betreft het ruim 4 miljoen Angolezen, of éénderde van
de bevolking. Na jaren van oorlog woont ongeveer 40% van de gehele
Angolese bevolking in Luanda, en een groot deel van de overige 60% woont in
de provinciale hoofdsteden.
Het aantal ontheemden nam in de verslagperiode nog steeds toe als gevolg van
gevechten en het overgaan in handen van de regering van nieuwe gebieden. De
aanhoudende onveiligheid verhinderde de hervestiging, en vermindering van
afhankelijkheid van humanitaire hulp, van de aantallen ontheemden die
voorzien waren. In oktober 2001 werd de militaire activiteit in het noorden,
centrum en zuiden opgeschroefd, waardoor wederom grote aantallen Angolese
burgers op drift raakten en naar de steden trokken.
In augustus 2001 repatrieerde de UNHCR 744 Angolese vluchtelingen uit
Congo-Brazzaville naar Cabinda, en in oktober 2001 keerden 150 Angolezen
terug naar Luanda met hulp van de UNHCR.
Sinds jaar en dag bestrijkt de internationale humanitaire gemeenschap
(internationale ngo's en VN-agentschappen onder leiding van OCHA) met een
landelijk netwerk van intensieve hulpverlening delen van het land (in
2000/2001 werden meer dan 1 miljoen Angolezen van onder andere voedsel
voorzien). De meeste hulp wordt gegeven in kampen aan de randen van de
provinciale hoofdsteden. In Luanda wordt echter geen voedsel verstrekt door
de internationale hulporganisaties, omdat daarvoor de aantallen ontheemden
te groot zijn, de armoede te wijd verspreid is, en het onderscheid tussen
ontheemden en andere stadsbewoners te moeilijk te maken is. Met name direct
na aankomst is de humanitaire situatie voor ontheemden in Luanda daardoor
erg slecht. De meeste ontheemden komen niet in kampen terecht, maar zoeken
hun eigen weg in de informele economie van Luanda.
In juli 2000 zette de UNHCR een programma voor ontheemden op. Uit onderzoek
was gebleken dat honderdduizenden ontheemden in de provincies Zaire, Uige en
Luanda dringend behoefte hadden aan bescherming en humanitaire steun. De
meeste ontheemden leefden volgens de UNHCR onder onmenselijke
omstandigheden, zonder toegang tot voedsel, water, gezondheidszorg en
sanitaire voorzieningen. De UNHCR formuleerde Minimum Operational Standards
voor de hervestiging van de ontheemden , die in oktober 2000 werden
overgenomen door de Angolese regering.
Een groot gedeelte van de bevolking, vooral deze ontheemden, is afhankelijk
van voedselverstrekking door ngo's en internationale organisaties zoals
Wereld Voedsel Programma (WFP). De veiligheidssituatie in Angola beperkt de
mogelijkheden voor humanitaire interventies. In verband met het gevaar voor
landmijnen en hinderlagen door UNITA-eenheden vinden de meeste
voedseltransporten door de lucht plaats. Dit maakt deze operaties extra
kostbaar en limiteert de hoeveelheid te transporteren voedsel. Ook raken
lokale vliegvelden overbelast en daardoor in sommige gevallen beschadigd. In
sommige streken komt dan ook hongersnood voor.
VN-organisaties en ngo's kunnen alleen in de relatief veilige en
overgangsgebieden opereren, en zelfs daar is soms de toegang tot bepaalde
gebieden beperkt door militaire activiteit. De toegankelijkheid van de
verschillende gebieden in Angola fluctueert met de tijd, maar volgt in grote
lijnen de indeling die in dit ambtsbericht wordt gebruikt (zie ook paragraaf
2.3) De UNHCR is niet in staat gebleken haar programma's uit te breiden tot
buiten de overgangsgebieden.
Angola is het enige land dat de Minimum Operational Standards voor opvang
van ontheemden van de United Nations High Commissioner Refugees (UNHCR) als
wettelijke norm heeft vastgelegd. In de praktijk komt van de toepassing
echter nog weinig terecht. De UNHCR is in 2001 gestopt met de programma's
voor ontheemden. Ontheemden vallen niet onder het mandaat van de UNHCR, en
de hulp aan ontheemden was vanaf het begin onderhevig aan discussie binnen
de UNHCR.
Zowel Artsen zonder Grenzen als Oxfam hebben in juli 2001 geprotesteerd
tegen het ontoereikende beleid van de Angolese regering betreffende de
ontheemden. Slechts een klein deel van Angola kan bereikt worden door de
hulporganisaties doordat er geen prioriteit wordt gegeven aan onderhandeling
over vrije doorgang voor dergelijke organisaties. Daarnaast stelde Oxfam dat
de Angolese regering geen verantwoordelijkheid neemt voor de ontheemden, en
de hulp voor het overgrote deel overlaat aan ngo's.
5.2 Opvang in de regio
---
Volgens de UNHCR verblijven er in de DR Congo ongeveer 183.750 Angolezen,
waarvan 113.645 door de UNHCR ondersteund worden. Kampen in Zambia
waar Angolezen opgevangen worden zijn Nangweshi (recente vluchtelingen) en
Meheba en Mayukwayukwa (oude vluchtelingen). Een deel van de vluchtelingen
in Nangweshi kamp, dat ervan verdacht werd deel uit te maken van Savimbi's
UNITA, is hervestigd in een kamp in het noordoosten van Zambia, Ukwimi kamp.
Volgens de Angolese ambassadeur in Zambia verblijven er in dat land ongeveer
200.000 Angolezen, waarvan 110.000 als vluchteling. Volgens de UNHCR
verbleven eind juni 2001 ruim 86.000 vluchtelingen in de kampen in Zambia.
Onduidelijk was hoeveel Angolese vluchtelingen in de steden verbleven, met
of zonder ondersteuning van de UNHCR.
In Namibië worden Angolezen opgevangen in kamp Osire. In de eerste helft van
2001 kwamen daar ongeveer 300 vluchtelingen per maand binnen.
5.3 Minderjarigen
---
De grondwettelijke leeftijd voor meerderjarigheid en handelingsbekwaamheid
in Angola is 18 jaar. Aan minderjarigen kunnen identiteits- of
reisdocumenten verstrekt worden, maar de aanvraag dient met toestemming van
een ouder of voogd gedaan te worden. In de praktijk kunnen dergelijke
documenten echter op de zwarte markt door iedereen met voldoende geld, en
dus ook door minderjarigen, gekocht worden.
De leerplicht geldt tot 14 jaar, en vanaf die leeftijd mag betaalde arbeid
in de formele sector verricht worden.
Zelfstandigheid
In de Angolese cultuur worden jongeren onder de 18 jaar soms en in sommige
opzichten als volwassen beschouwd. Zo is het met name op het platteland niet
ongewoon om op 16-jarige leeftijd reeds getrouwd te zijn. Hiervoor is echter
officieel en traditioneel wel toestemming van de ouders nodig. Overigens
blijft men vaak ook na 18-jarige leeftijd nog een zekere verantwoording aan
de ouders schuldig. In de steden wordt minder vaak officieel getrouwd, maar
komen meer of mindere duurzame relaties wel voor op 16- en 17-jarige
leeftijd. De meeste vrouwen baren hun eerste kind vóór zij 20 zijn.
Volwassenheid kan niet automatisch gelijkgesteld worden aan zelfstandigheid.
De zelfstandigheid van minderjarigen is sterk afhankelijk van de
sociaal-economische achtergrond. Wie in een arm gezin bijdraagt aan het
gezamenlijk inkomen, verwerft zich daarmee de facto een zekere
zelfstandigheid. Dit kan al op zeer jonge leeftijd (onder de 10 jaar)
optreden. Noodzaak leidt ertoe dat van minderjarigen verwacht wordt dat ze
op zo jong mogelijke leeftijd bijdragen aan het gezinsinkomen. Dit geldt
zowel jongens als meisjes. Het feit dat kinderen op zeer jonge leeftijd
bijdragen aan het gezinsinkomen, betekent niet, dat zij daarmee door hun
ouders of verzorgers niet meer als minderjarig beschouwd worden. Zo kunnen
volwassenen de minderjarigen verplichten hun inkomsten aan hen af te dragen.
De wijze waarop minderjarigen uit arme families bijdragen aan het
gezinsinkomen, is vooral door hulp in de huishouding (alleen meisjes),
straathandel, bedelarij, diefstal en prostitutie.
Armoede maakt het voor minderjarigen, net als voor volwassenen onmogelijk om
zelfstandig te wonen. Wie echter enig inkomen inbrengt, zal gemakkelijker
opvang vinden buiten zijn eigen familie, dan iemand die dit niet doet.
Kinderen uit rijke gezinnen worden vaak tot op volwassen leeftijd onderhouden door hun ouders en andere familieleden. Van hen wordt verwacht dat ze naar school gaan, en studeren. Voor deze kinderen is werken op 16- en 17-jarige leeftijd mogelijk, maar minder sociaal wenselijk. Soms wonen zij zelfstandig, maar vaak blijven zij tot hun huwelijk thuiswonen.
In augustus begon de Angolese regering een campagne om ongeveer 5 miljoen
kinderen en tieners uit het gehele land te identificeren en registreren.
Onder hen zijn straatkinderen, kinderen uit opvanghuizen, en kinderen die
bij familie of bekenden zijn. Zo'n 50.000 van hen zijn door de oorlog
gescheiden geraakt van hun families. Veel mensen zijn hun documenten
kwijtgeraakt, en vele registers zijn door de jaren heen vernield tijdens
gevechten. De minister van Justitie heeft aangekondigd dat aan jongeren tot
17 jaar geboorteaktes en andere identiteitsdocumenten zullen worden
verstrekt.
Opvang
Normaliter worden minderjarigen bij overlijden of afwezigheid van de ouders
opgevangen door familieleden of vrienden. De bereidheid tot opvang door
familie is echter sterk afgenomen doordat hierop een overmatig beroep wordt
gedaan. Vaak zal men naar andere oplossingen zoeken, dan het opnemen van een
alleenstaand minderjarig familielid in de eigen woning. Naarmate het kind
een grotere financiële zelfstandigheid heeft, is de bereidheid een kind in
eigen gezin op te vangen, weer groter.
Met name in de culturen uit de zuidelijke provincies van Angola is opvang
vanzelfsprekend. Het kan echter wel voorkomen dat niemand voor een
alleenstaande minderjarige wil zorgen. Dit geldt met name kinderen uit
Bakongo-culturen uit de noordelijke provincies van Angola tegen de grens van
de DR Congo.
Wettelijk verantwoordelijk voor wezen en andere alleenstaande minderjarigen
zijn de directie Kinderen, en het Programma voor Opsporing van Families
binnen het ministerie van Assistentie en Sociale Reintegratie. Onder de
taakstelling van deze afdelingen valt ook voogdijstelling. De afdelingen
zijn zwaar overbelast, ondanks de hulp van ngo's. Het beleid voor wezen en
andere alleenstaande minderjarigen wordt uitgevoerd door het Nationale
Instituut voor Kinderen (INAC). Internationale ngo's die zich bezighouden
met minderjarigen, zijn Save the Children - opsporing van familie -, en het
Christian Children's Fund. Er zijn geen gouvernementele noch
non-gouvernementele organisaties die zich bezighouden met de opvang van
repatrianten.
Over het algemeen worden wezen opgevangen door familie en vrienden. Voogdij
wordt zelden officieel geregeld, en als dat wel gebeurt, dat betreft het met
name baby's. Vooral in het geval van alleenstaande minderjarigen uit rijkere
families is het niet geloofwaardig dat niemand de zorg van de ouders zou
overnemen. Het komt zelden voor dat kinderen in een instituut worden
ondergebracht, maar als dit voorkomt, gaat het vaak om kinderen uit
middenklasse families. Vaak zijn hiervoor namelijk geld (tot ongeveer 2000
USD) en connecties nodig. Plaatsing geschiedt niet volgens bepaalde
criteria; wie op de stoep staat, wordt meestal op een of andere manier
geholpen. Mede hierdoor zijn de opvanghuizen overvol. Naast kinderen uit
middenklasse families worden ook ontheemde kinderen uit de provincies in het
kader van hervestiging in een kindertehuis geplaatst, maar alleen wanneer
geen andere opvang gevonden kan worden. Het overgrote deel van de ontheemde
kinderen wordt opgevangen door familie of vrienden.
Tehuizen accepteren meestal geen alleenstaande minderjarigen in de leeftijd van 16 en 17 jaar meer door het gebrek aan plaatsen. Als ze jong binnenkomen, kunnen kinderen vaak wel tot de leeftijd van 18 tot 20 jaar in een tehuis blijven. Over het algemeen blijven jongens langer in weeshuizen dan meisjes, omdat meisjes vaak werk kunnen vinden als hulp in de huishouding. Vanaf 15 tot 20 jaar zijn de bewoners van weeshuizen vrijwel altijd jongens. Over het algemeen kiezen alleenstaande minderjarigen er niet voor om in een tehuis te verblijven, omdat ze de vrijheid van de straat verkiezen boven de regels van een opvanghuis. Straatkinderen worden over het algemeen beter bereikt door middel van straatwerk, dan door echte opvang.
Het probleem van de weeshuizen is dat er geen controle van de kwaliteit
plaatsvindt. Er zijn weeshuizen van goede tot zeer slechte kwaliteit, maar
over het algemeen is er een gebrek aan middelen. De weeshuizen zijn altijd
overbezet. Gemiddeld krijgen kinderen in opvanghuizen twee maaltijden per
dag, wat gewoon is voor ongeveer de helft van de Angolese bevolking. Meestal
heeft het opvanghuis een leraar in dienst, waardoor de kinderen eventueel
zonder documenten naar school kunnen.
In het verleden is er geen expliciet verzet geweest van de kant van de
Angolese regering tegen het opzetten van nieuwe opvangcentra voor
minderjarigen. In de praktijk was er echter sprake van zoveel twijfel en
uitstel, dat alle initiatieven uiteindelijk werden stopgezet.
5.4 Activiteiten van internationale organisaties
---
De overheid stelt ongeveer 90% van Angola onder controle te hebben. Het is
echter slechts in een klein deel van het land mogelijk voor hulporganisaties
om hulp te bieden (zie bijlage 3). Van tijd tot tijd raken gebieden
afgesloten van humanitaire hulp vanwege een verslechterende militaire
situatie. In juni 2001 werden voedseltransporten door WFP tijdelijk
stopgezet na twee aanvallen binnen een week op
voedseltransportvliegtuigen. Hiermee werd de voedselvoorziening voor
de provinciale hoofdstad Kuito ernstig in gevaar gebracht.
Nadat de Angolese autoriteiten de bewoners van de wijk Boa Vista vrijwel zonder berichtgeving vooraf naar Viana hervestigd had, deed de regering een beroep op humanitaire organisaties om deze mensen te ondersteunen. De humanitaire organisaties weigerden, en wezen de regering op haar verantwoordelijkheid voor deze door haarzelf gecreëerde situatie. Artsen Zonder Grenzen beschuldigde in juli 2001 zowel de regering als Savimbi's UNITA ervan geen oog te hebben voor de "onmiskenbare, ernstige en vaak acute humanitaire behoeften van de bevolking". Meer dan 4 miljoen mensen zijn ontheemd, meer dan een miljoen daarvan zijn voor voedsel volledig afhankelijk van het WFP, en zo'n 500.000 mensen kunnen in het geheel niet bereikt worden door de veiligheidssituatie.
Het Internationale Rode Kruis werkt in Angola slechts in de steden Huambo,
Kuito en Uige. Daar houdt het zich met name bezig met trainingen in
humanitair recht aan politie en leger, orthopedie en andere gezondheidszorg,
en in zeer beperkte mate met voedseldistributie. Het Rode Kruis bezoekt wel
UNITA-strijders die zich hebben overgegeven, maar heeft geen toegang tot
gevangenissen.
UNHCR staat op het standpunt dat, gezien de zeer slechte humanitaire
situatie in Angola, afgewezen Angolese asielzoekers vooralsnog niet naar dat
land teruggezonden zouden moeten worden. UNHCR sluit in dit standpunt ook
terugkeer naar Luanda in.
Het UNHCR-beleid is dat de organisatie terugkeer van Angolese vluchtelingen
(uit de regio) niet aanmoedigt of faciliteert, aangezien de organisatie
minimumvoorwaarden op het gebied van veiligheid niet aanwezig acht.
Desondanks repatrieerde UNHCR in augustus 2001, 744 Angolese vluchtelingen
uit Congo-Brazzaville naar Cabinda. Volgens een persbericht acht UNHCR
Cabinda één van de weinige delen van Angola die veilig genoeg zijn om mensen
naar terug te laten keren. Ook hielp UNHCR, in oktober 2001, 150
Angolezen terug te keren naar Luanda.
In de drie noordelijke provincies geeft de UNHCR hulp aan ruim 200.000
binnenlands ontheemden. Buiten Angola heeft de UNHCR kampen voor
Angolese vluchtelingen in de buurlanden Namibië, de DR Congo en Zambia. Een
woordvoerder van de UNHCR meldde dat af en toe Angolezen door Namibië naar
Angola worden gedeporteerd.
Voor 2001 werd slechts eenderde van de voor Angola benodigde humanitaire
hulp toegezegd door de internationale gemeenschap.
5.5 Beleid andere westerse landen
---
Nederland is met ruime voorsprong het land in Europa met de meeste
asielaanvragen door Angolezen. Hieronder wordt het beleid met betrekking tot
Angolese asielzoekers genoemd voor enkele andere Europese landen.
Verenigd Koninkrijk
Het Verenigd Koninkrijk kent geen specifieke groepen uit Angola die recht
hebben op een vluchtelingenstatus. Om humanitaire redenen worden jonge
mannen tussen de 15 en 25 jaar die aangeven te vrezen voor gedwongen
rekrutering, niet teruggezonden. Hetzelfde geldt voor jonge vrouwen van
buiten Luanda, door het risico dat zij lopen als seksslaaf ontvoerd te
worden door de gewapende vleugel van UNITA. Afgewezen asielzoekers worden
alleen teruggestuurd naar Luanda, en slechts wanneer zij daar eerder hebben
verbleven of daar goede contacten hebben.
Frankrijk
Frankrijk onderscheidt geen specifieke groepen Angolese asielzoekers, die
meer kans maken op een vluchtelingen- of subsidiaire status. Uitzetting naar
Angola komt voor, maar is moeilijk om technische redenen.
België
België onderscheidt de volgende groepen asielzoekers uit Angola die een
verhoogd risico lopen op vervolging: politiek actieve leden van UNITA en
FLEC, en deserteurs. Bij een negatieve beslissing wordt altijd een advies
tot niet-teruggeleiding uitgevaardigd, en uitgeprocedeerde asielzoekers
worden dan ook niet verwijderd.
Zweden
Voor asielzoekers uit Angola is de kans op een vluchtelingenstatus zeer
klein. Vanwege het standpunt van de UNHCR dat geen Angolezen teruggestuurd
moeten worden, wordt aan alle Angolese asielzoekers een verblijfsvergunning
om humanitaire redenen verstrekt.
Duitsland
De Duitse regering heeft geen specifieke groepen asielzoekers uit Angola
geïndiceerd voor het verkrijgen van een vluchtelingenstatus. Een asielzoeker
uit Angola kan voor asiel in aanmerking komen wanneer hij kan aantonen dat
hij bij UNITA in een belangrijke functie actief is geweest. Een relatief
groot aantal asielzoekers uit Angola wordt op humanitaire gronden (groot
gevaar voor lijf, leven of vrijheid) vooralsnog gedoogd. Dit betreft met
name vrouwen en kinderen.
Afgewezen asielzoekers ten aanzien van wie geen uitzettingsbelemmering,
zoals hierboven genoemd, kunnen worden vastgesteld, worden verwijderd.
Italië
In Italië worden geen specifieke groepen erkend die een grotere kans op een
vluchtelingenstatus hebben. Vanwege de lage instroomaantallen uit Angola
wordt geen onderscheid in statusverlening toegepast.
Er worden om technische redenen geen uitgeprocedeerde Angolese asielzoekers
teruggestuurd naar Angola.
5.6 Samenvatting
---
Van de Angolese bevolking is ongeveer eenderde (ongeveer 4 miljoen van de 12
miljoen) ontheemd. Ongeveer 40% van de Angolese bevolking leeft in Luanda.
Veel van de overige 60% woont in de provinciale hoofdsteden. Ongeveer
500.000 Angolese burgers kunnen op geen enkele wijze geholpen worden door
humanitaire organisaties, omdat de veiligheidssituatie te slecht is. De
meeste hulp wordt gegeven in kampen aan de randen van de provinciale
hoofdsteden.
Dat de UNHCR ook terugkeer naar Luanda afraadt, heeft voornamelijk te maken
met de humanitaire situatie in de hoofdstad. WFP en andere humanitaire
organisaties distribueren er geen voedsel, omdat nauwelijks onderscheid te
maken is tussen de arme bevolking van Luanda en de ontheemden. De meeste
ontheemden komen niet in kampen terecht, maar zoeken hun eigen weg in de
informele economie van Luanda.
Van de Europese landen verwijderen het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en
Frankrijk afgewezen asielzoekers naar Angola, zij het onder voorwaarden en
soms gehinderd door technische belemmeringen. België, Zweden en Italië
verwijderen niet.
Objectieve zelfstandigheid van 16- en 17-jarigen is voor een deel
afhankelijk van sociaal-culturele waarden, en voor een deel van
sociaal-economische waarden. Op het platteland komt het voor dat men op
16-jarige leeftijd getrouwd is, al moet hiervoor wel toestemming van de
ouders gevraagd worden. In de steden is zelfstandigheid van minderjarigen
afhankelijk van hun bijdrage aan het gezinsinkomen. In armere milieus begint
men op jongere leeftijd, soms al onder de 10 jaar, met het vergaren van een
inkomen. Kinderen uit rijkere milieus worden echter vaak tot op volwassen
leeftijd onderhouden door hun ouders. Werken op 16- en 17-jarige leeftijd is
mogelijk, maar sociaal minder wenselijk.
Er bestaat een aantal opvangcentra voor alleenstaande minderjarigen in
Angola, maar er zijn geen kwaliteitseisen waaraan die opvang moet voldoen.
De opvanghuizen verschillen onderling erg in kwaliteit. De opvang en de
instanties die zich bezighouden met opvang zijn zwaar overbelast. Over het
algemeen zijn de kinderen in opvanghuizen vaak hervestigde ontheemden uit de
provincies zonder contacten in Luanda, of kinderen van middenklassefamilies,
die in staat zijn de betalen voor de opvang. Alleenstaande minderjarigen van
16 en 17 jaar worden meestal niet meer toegelaten in opvanghuizen vanwege
het tekort aan plaatsen.
6 Samenvatting
---
De burgeroorlog in Angola ontstond als vrijheidsstrijd tegen de Portugese
koloniale overheerser, maar veranderde in een strijd om controle over de
natuurlijke hulpbronnen van het land. Sinds enkele jaren heeft het
regeringsleger een conventioneel militair overwicht over UNITA en FLEC, maar
geen van beide partijen is beslissend verslagen. De gewapende tak van UNITA
is overgegaan op guerrilla-oorlogsvoering, om op die wijze controle te
behouden over een deel van de natuurlijke rijkdommen.
Ondertussen raakt Savimbi's UNITA in politieke zin in toenemende mate gemarginaliseerd. Waar de internationale gemeenschap Savimbi toen de Lusaka-akkoorden werden gesloten nog als gelijkwaardige partij in het conflict erkende, wordt hij in toenemende mate gezien als slechts één van de gesprekspartners van de regering in het nationale conflict. Daarbij kwam dat de gewapende acties van Savimbi in de verslagperiode voor het eerst werden bestempeld als 'terroristische' acties. Daartegenover staat dat de internationale gemeenschap steeds meer de nadruk legt op de ontwikkeling van goed bestuur door de regering als tegenwicht tegen de gewapende strijd.
Zowel aan de kant van de regering als van de kant van Savimbi wordt in
toenemende mate gesproken over de noodzaak om tot vrede te komen, maar tot
werkelijke dialoog of onderhandelingen is het nog niet gekomen. Het
maatschappelijk middenveld, en daarbinnen met name het samenwerkingsverband
van kerken, neemt in toenemende mate de rol op zich van bemiddelaar, en
heeft ondertussen enige mate van vertrouwen gekregen van beide zijden in het
conflict.
De guerrilla-oorlogsvoering door UNITA heeft geleid tot blijvende
onveiligheid in de gebieden buiten de provinciale hoofdsteden en de
kustgebieden, en een toenemende kans van aanvallen van UNITA op de
provinciale hoofdsteden. Ondanks de aanval op een elektriciteitscentrale
buiten de stad, is Luanda relatief veilig.
Voortdurend stromen ontheemden van het platteland richting de steden, waar
ze over het algemeen in kampen terechtkomen. In de kampen in de provincies
vindt voedseldistributie en gezondheidszorg door humanitaire organisaties
plaats. In Luanda is dit niet het geval, omdat daar het onderscheid tussen
de arme lokale bevolking en de ontheemden moeilijk te maken valt. Met name
direct na aankomst is de humanitaire situatie voor ontheemden in Luanda erg
slecht, en moeten ze hun eigen weg vinden in de informele economie van
Luanda.
De burgeroorlog duurt ondertussen onverminderd voort. Savimbi's UNITA maakt
zich schuldig aan plunderingen, ontvoeringen, en guerrilla-acties waarbij
vaak vele burgerslachtoffers vallen.
Ook zijn leger en politie verantwoordelijk voor willekeurige
mensenrechtenschendingen, zoals rekrutering van minderjarigen,
roofovervallen, afpersing van de bevolking en buitengerechtelijke executies.
De aard van dergelijke schendingen is erger en de frequentie waarin zij
voorkomen hoger, naarmate de veiligheidssituatie slechter is. De regering
wijt deze problemen aan het gebrek aan kennis en discipline in de
veiligheidskrachten, en het gebrek aan middelen om daarin verandering te
brengen. Volgens deskundigen heeft Angola echter voldoende inkomsten om een
behoorlijke volkshuishouding te voeren, met daarbinnen een aandeel
vrijgemaakt voor de binnenlandse strijd.
Er zijn geen gevallen bekend van vervolging door de regering op grond van
ras, religie, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
Politieke tegenstanders zoals journalisten en mensenrechtenactivisten kunnen
wel problemen ondervinden bij het uitvoeren van hun activiteiten. Deze
problemen bestaan dan met name uit dreigementen, en soms arrestatie of
beperking van de bewegingsvrijheid.
Kinderen uit armere milieus dragen vaak al op zeer jonge leeftijd bij aan
het gezinsinkomen. Kinderen uit rijkere milieus worden echter vaak tot op
volwassen leeftijd onderhouden door hun ouders.
Over het algemeen worden minderjarigen zonder ouders door familie of
vrienden opgevangen. Voor alleenstaande minderjarigen zonder een dergelijk
vangnet bestaat een aantal opvangcentra. De bestaande centra verschillen
onderling erg in kwaliteit, en zijn zwaar overbelast. Alleenstaande
minderjarigen van 16 of 17 jaar worden meestal niet toegelaten in de centra
vanwege het tekort aan plaatsen.
Van de Angolese bevolking is ongeveer eenderde ontheemd en leeft 40% in
Luanda. Veel van de overige 60% woont in de provinciale hoofdsteden.
Ongeveer 500.000 Angolese burgers kunnen op geen enkele wijze geholpen
worden door humanitaire organisaties, omdat de veiligheidssituatie te slecht
is.
UNHCR staat op het standpunt dat, gezien de zeer slechte humanitaire
situatie in Angola, afgewezen Angolese asielzoekers vooralsnog niet naar dat
land teruggezonden zouden moeten worden. UNHCR sluit in dit standpunt ook
terugkeer naar Luanda in.
Van de Europese landen verwijderen het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en
Frankrijk afgewezen asielzoekers naar Angola, zij het onder voorwaarden en
soms gehinderd door technische belemmeringen. België, Zweden en Italië
verwijderen niet.
7 Literatuurlijst
---
Boeken
Cilliers, J. en C. Dietrich (eds.), Angola's War Economy. The Role of Oil
and Diamonds (Pretoria 2000)
Europa Publications, Africa South of the Sahara (Londen 1999)
International Institute for Strategic Studies, The military balance
2000-2001 (oktober 2000)
Rapporten
Amnesty International, Angola. Freedom of expression under threat (Londen,
november 1999)
Amnesty International, Angola. Freedom of expression on trial (Londen, juni
2000)
Coalition to stop the use of child soldiers, Global report 2001 (juni 2001)
Economist Intelligence Unit, Country Profile for Angola 1999-2000 (Londen
1999)
Economist Intelligence Unit, Country Report for Angola (Londen tot december
2001) maandelijkse uitgave
Global Witness, A Crude Awakening. The role of the oil and banking
industries in Angola's civil war and the plunder of state assets (Londen
1999)
Human Rights Watch, World Report for 2000-Angola (januari 2001)
Swedish International Development Coorperation Agency, Towards gender equality in Angola: A profile on gender relations (april 2000)
UNICEF, Angola Situation Report (tot december 2001) maandelijkse uitgave
United Nations Office for Angola/Human Rights Department (UNOA), Angola Weekly Report (tot december 2001) wekelijkse uitgave
United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA), Angola Situation Report (tot december 2001) wekelijkse uitgave
UNHCR Angola, News in brief (31 oktober 2001)
UNHCR, Global Appeal for Angola-2001 (2001)
UNHCR, Mid-year progress report 2001 for the Democratic Republic of the
Congo (juli 2001)
UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Southern Africa (juli 2001)
UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Zambia (juli 2001)
United Nations/General Assembly (UN/GA), Assistance to refugees, returnees and displaced persons in Africa A/56/335 (5 september 2001)
United Nations/Security Council (UN/SC), Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA)S/2001/956 (10 oktober 2001)
United Nations/Security Council (UN/SC), Letter dated 10 October 2001 from the Permanent Representative of Angola to the United Nations addressed to the President of the Security Council S/2001/958 (11 oktober 2001)
United Nations/Security Council (UN/SC), Letter dated 10 October 2001 from the Permanent Representative of France to the United Nations addressed to the Secretary-General S/2001/976 (18 oktober 2001)
United Nations/Security Council (UN/SC), Resolution 1374 (2001) Adopted by
the Security Council at its 4393 meeting on 19 October 2001 S/RES/4393
(19 oktober 2001)
US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (februari 2001)
World Food Program (WFP), Angola Situation Report (tot december 2001)
wekelijkse uitgave
Tijdschriftartikelen, krantenartikelen en persberichten
Africa Confidential, jaargang 42, nummer 42 (juni 2001)
Angolan Media Mirror (oktober2000-maart 2001) wekelijkse uitgave met
artikelen uit Jornal de Angola, Agora en Folha 8
Algemeen Nederlands Persbureau
Associated Press
BBC World Service
IRIN
Reuters
Bijlage 1
Kaart van Angola
Bijlage 2
Lijst van bairro's (stadsdeelwijken) in Luanda
Bairro das Ingombotas
Bairro Patrice Lumumba
Bairro do Zambizanga
Bairro Opérario
Bairro do Maculusso
Bairro da Quinanga
Bairro do Rangel
Bairro do Marçal
Bairro da Terra Nova
Bairro da Maianga
Bairro do Cassequel
Bairro Popular
Bairro do Prenda
Bairro da Samba
Bairro do Kilamba Kiaxi
Bairro Hoje ya Henda
Bairro do Cazenga
Bairro da Cuca
Bairro do Tala Hadi
Bairro do Palanca
Bijlage 3
Europa Publications, Africa South of the Sahara 2001, Angola (Londen
2000)
Een lijst van de Bairro's is bijgevoegd als bijlage 2.
Economist Intelligence Unit (EIU), Angola Country Profile 1999-2000 (Londen 1999), en Africa South of the Sahara 2000 Angola.
In het algemene spraakgebruik blijft verwarring bestaan over wat en
wie de term UNITA precies aanduidt. Verderop in deze paragraaf wordt een
korte beschrijving gegeven van de verschillende groepen die gebruik maken
van de naam UNITA.
De veiligheidsraad nam in 1997 resoluties 1127 en 1135 aan, waarin een
olie- en wapenembargo tegen UNITA werd afgekondigd, en een reisrestrictie
voor tachtig seniore UNITA-functionarissen en hun families. In oktober 2000
gaf de internationale gemeenschap, zoals eerder in 1998, nogmaals door een
persverklaring van de Veiligheidsraad aan, ook op het standpunt te staan dat
Savimbi's UNITA verantwoordelijk was voor de (hervatting van de) oorlog.
EIU, Country Report for Angola 1 quarter 2000 (2000)
In ruil voor deze steun verwacht de internationale gemeenschap van de
Angolese regering wel hervormingen op het gebied van staatshuishouding en
goed bestuur.
Do Nascimento is voormalig secretaris-genaraal van de MPLA en Moco is
voormalig premier.
EIU, Country Report (mei 2001), p. 13
EIU, Country Report (mei 2001), p. 7, en (augustus 2001), p. 7
Dos Santos sprak op de opening van een conferentie over recht, vrede
en ontwikkeling van de staatsuniversiteit.
United Nations/Security Council (UN/SC), S/2001/956 Report of the
Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober4
2001), paragraaf 5
Jornal de Angola (12 juni 2001)
Jornal de Angola (3 juli 2001)
Het Nationale Fonds voor Vrede en Verzoening werd op 11 november 2001
gelijktijdig met de amnestiewet voor oppositiestrijders, ter ere van 25 jaar
onafhankelijkheid, ingesteld.
UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 6
Folha 8 (week 24 2001)
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 14
UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 9
IRIN (12 oktober 2001)
IRIN, Focus on church's role in new path to peace (7 juni 2001)
IRIN (1 oktober 2001)
UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 8, en IRIN (5
oktober 2001)
Jornal de Angola (7 juni 2001), United Nations Office for Angola/Human
Rights Department (UNOA/HRD), Weekly report (15 juni 2001)
Folha 8 (week 42)
IRIN (7 juni 2001)
Jornal de Angola (28 september 2001)
UNOA/HRD, Weekly report (15 oktober 2001)
IRIN (7 juni 2001)
'Angola. Who blinks first?', Africa Confidential, Vol 42 no 42 (1
juni 2001), p. 1
IRIN (29 augustus 2001)
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 3
EIU, Country Report (september 2001), p. 2
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16
Reuters (8 juli 2001)
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16
EIU, Country Report (mei 2001), p. 34
EIU, Country Report (mei 2001), p. 16, en Agora (week 14 2001)
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16
International Institute for Strategic Studies (IISS), The military
balance 2000-2001 (Londen oktober 2000), p. 260
UNOA/HRD, Weekly Report (15 oktober 2001)
Folha 8 (week 24 2001)
Een politie-agent verdient 30 USD per maand.
Net als de politie valt de Policia de Intervencao Rapida onder het
ministerie van Binnenlandse Zaken.
UN/SC, S/2001/958 Letter dated 10 October 2001 from the Permanent
Representative of Angola to the United Nations addressed to the President of
the Security Council (11 oktober 2001)
EIU, Country Report (mei 2001), p. 11
UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 34
Reuters (14 augustus 2001), ANP (15 augustus 2001)
IRIN (28 mei 2001)
Reuters (14 augustus 2001), ANP (15 augustus 2001)
Jornal de Angola (26 september 2001)
IISS, The military balance 2000-2001 (Londen oktober 2000), p. 260
Agora (week 15 2001)
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 14, en (december 2001), p. 1
Folha 8 (week 24 2001)
UNOA/HRD, Weeklyreport (29 oktober 2001)
De provinciale hoofdsteden werden in het ambtsbericht Angola van juni
2000 aangeduid als relatief veilige gebieden; in het ambtsbericht Angola van
mei 2001 werden ze aangemerkt als overgangsgebieden.
zie vorig aab p. 17
UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 32
Agora (week 22 2001)
Jornal de Angola (16 juli 2001)
Folha 8 (week 29 2001)
Reuters (11 september 2001)
IISS, Military balance 2000-2001 (oktober 2000), p. 260
IRIN (3 oktober 2001)
UNHCR, Global Appeal for Angola 2001 (2001)
UNOA/HRD, Weekly report (22 juni 2001)
IRIN (3 juli 2001)
UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 25
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16
IRIN (3 juli 2001)
Reuters (2 augustus 2001)
Jornal de Angola (28 juni 2001)
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 20
Jornal de Angola (30 juni 2001)
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 19
Jornal de Angola (16 mei 2001)
Agora (week 20 2001)
Jornal de Angola (11 juni 2001)
Jornal de Angola (17 juni 2001)
Afscheidsinterview met Nicholas Howen, hoofd van UNOA, in het
Angolese weekblad Agora (april 2000)
Zie voor een beschrijving van de geschiedenis van de VN in Angola
paragraaf 2.1.2. Geschiedenis
Met nadrukkelijk aanwezig wordt gedoeld op relatief grote numerieke
aanwezigheid van UNITA-strijders en hun aanhang; nauwe banden met de lokale
bevolking door familiebanden en dorpsbanden; en het vaak voorkomen van
guerrilla-acties door UNITA.
UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 22
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16
IRIN (20 augustus 2001)
UNOA/HRD, Weekly report (27 april 2001)
US Department of State, Human Rights Report for 1999-Angola (februari
2000)
UNOA/HRD, Weekly report (6 juli 2001)
Agora (week 21 2001)
IRIN (30 juli 2001)
IRIN (20 augustus 2001)
ibidem
IRIN (20 augustus 2001)
Deze problemen kunnen reiken van plundering tot mishandeling en
executie.
Volgens schattingen beschikt ongeveer 30% van de Angolese bevolking
over identiteitsdocumenten. Van die 30% leeft het overgrote deel in Luanda
en andere steden.
OCHA, Uige situation report (7 oktober 2001)
Reuters (2 augustus 2001)
UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 37
UNOA/HRD, Weekly Report (6 juli 2001)
UNICEF, November/mid-december Angola Situation Report, (december
2001)
Sinds 1998 bestaan er geen UNITA-gebieden meer waar
identiteitsbewijzen worden afgegeven.
Jornal de Angola (20 april 2000)
Decreet 3/00 (14 januari 2000)
Jornal de Angola (29 april 2000)
UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 20
UNOA/HRD, Weekly report (22 juni 2001)
US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola
(februari 2001)
Overigens vallen onder de amnestiewet niet die UNITA-strijders, die
de wapens weigeren neer te leggen.
US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola
(februari 2001)
UNOA/HRD,Weekly report (13 oktober 2000)
Ibidem
UNOA, Angola Situation Report (10 november 2000)
ibidem
US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)
US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)
US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)
Folha 8 (week 20 2001)
US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)
IRIN (28 mei 2001)
Jornal de Angola (18 oktober 2001)
US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)
OCHA, Uige situation report (7 oktober 2001)
Swedish International Development Cooperation Agency (SIDA), Towards
gender equality in Angola. A profile on gender relations (april 2000), pp.
22-25
Human Rights Watch, World Report for 2000-Angola (januari 2001)
Ibidem
US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola
(februari 2001)
SIDA, Towards gender equality in Angola. A profile on gender
relations (april 2000), p. 29
Jornal de Angola (7 juni 2001), UNOA/HRD, Weekly report (15 juni
2001)
Folha 8 (week 42)
Jornal de Angola (17 juni 2001)
Folha 8 (week 23 2001)
Coalition to stop the use of child soldiers, Global report 2001
(juni 2001)
Jornal de Angola (18 oktober 2001)
Folha 8 (week 26 2001)
Jornal de Angola (1 juli 2001)
IRIN (4 juni 2001)
UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United
Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 37
Coalition to stop the use of child soldiers, Global report 2001
(juni 2001)
Dit ' in de gaten houden' werkt vooral preventief, daar de betrokken
persoon zich over het algemeen bewust is van het feit dat hij in de gaten
gehouden wordt.
UNHCR, Global Appeal for Angola 2001 (2001)
UNOA/HRD, Weeklyreport (29 oktober 2001)
UNHCR Angola, News in brief (31 oktober 2001)
Deze Minimum Operational Standards houden onder andere in de verantwoordelijkheid van de autoriteiten om veilig, voldoende, en voldoende vruchtbaar land aan te wijzen voor vrijwillige hervestiging van ontheemden. Op de plaats van hervestiging moet water aanwezig zijn. Ook is de overheid verantwoordelijk voor ondersteuning van gezondheids- en onderwijspersoneel.
UNOA/HRD, Weekly report (29 oktober 2001)
UNHCR, Mid-year progress report 2001 for the Democratic Republic of
the Congo (2001), p. 50
IRIN (3 juli 2001 en 26 juli 2001)
UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Democratic Republic of the
Congo (juli 2001)
Jornal de Angola (26 juni 2001)
UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Zambia (juli 2001), pp.
128-131
UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Southern Afica (juli 2001), p.
117
IRIN (7 augustus 2001)
Gebaseerd op een interview met een medewerker van UNICEF (29
augustus 2001)
Eén van de redenen waarom men zich in deze culturen niet over
jongeren zou ontfermen, is wanneer zij worden verdacht van hekserij. Het
geloof in hekserij is sterk aanwezig in de culturen van de noordelijke
provincies van Angola, en houdt in dat men iemand bovennatuurlijke krachten
toedicht, die gebruikt worden om anderen kwaad te doen.
IRIN (3 juli 2001)
UNOA/HRD, Weekly report (22 juni 2001)
EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16
BBC World Service (6 augustus 2001)
UNHCR Angola, News in brief (31 oktober 2001)
United Nations/General Assembly (UN/GA), A/56/335 Assistance to refugees, returnees and displaced persons in Africa (5 september 2001)
Jornal de Angola (21 juli 2001)
===