Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Inleiding

---

Dit ambtsbericht bevat een beschrijving van de situatie in Angola vanaf mei 2001 voor zover van belang voor de beoordeling van asielverzoeken en de besluitvorming over de mogelijke terugkeer van afgewezen asielzoekers. Het actualiseert de inhoud van het vorige ambtsbericht van 4 mei 2001, kenmerk DPC/AM-708961.

In hoofdstuk 2 worden de politieke en militaire ontwikkelingen behandeld, evenals de sociaal-economische situatie in Angola. Hoofdstuk 3 beschrijft de mensenrechtensituatie per mensenrechtenthema, en gaat in op de positie van specifieke groepen in de Angolese samenleving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de opvang van ontheemden en de opvangmogelijkheden voor terugkerende alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's), het beleid van andere westerse landen en de activiteiten van internationale organisaties in Angola. Hoofdstuk 5 bevat een samenvatting.

Aan de totstandkoming van dit ambtsbericht liggen vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse Ambassade te Luanda ten grondslag. Bovendien is gebruik gemaakt van rapportages van andere EU-landen, VN-organisaties, niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en berichtgeving in de media. Ook zijn de bevindingen van een medewerker van het ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens haar dienstreis naar Angola in oktober 2001 in dit bericht verwerkt. Voor een overzicht van de openbare bronnen wordt verwezen naar de literatuurlijst.

3 Landeninformatie

---

3.1 Basisgegevens

---
Angola is het grootste Portugees sprekende land in Afrika. Het is gelegen in het zuidwesten van dit continent en grenst aan de Atlantische Oceaan, de Democratische Republiek Congo (DRC), Zambia en Namibië. De bevolking, die in 1999 geschat werd op slechts 12 miljoen inwoners, bestaat voor 45% uit kinderen onder de 15 jaar. Slechts 5% is ouder dan 60 jaar. De Ovimbundu (37%), de Kimbundu (25%) en de Bakongo (13%) zijn de belangrijkste bevolkingsgroepen. De officiële taal is Portugees, andere talen die gesproken worden zijn Umbundu, Kimbundu, Kikongo en Bantu-talen. In principe is Portugees de voertaal in Angola, maar in de grensgebieden wonen wel personen die naast hun inheemse taal alleen Frans (DRC), of -in veel mindere mate- Engels (Zambia) spreken. Ook Duits of Afrikaans wordt wel gesproken, langs de grens met Namibië.

Het land is verdeeld in 18 provincies: Bengo, Benguela, Bié, Cabinda (een enclave in de DRC), Cuando-Cubango, Cuanza Norte, Cuanza Sul, Cunene, Huambo, Huila, Luanda, Lunda Norte, Lunda Sul, Malanje, Moxico, Namibe, Uige en Zaire.

Geografisch kunnen een centraal hoogland, een overgangszone en een kustvlakte worden onderscheiden. De rivieren zijn grotendeels onbevaarbaar. Het klimaat is tropisch en vochtig in het noorden en subtropisch met minder regen in het zuiden. Op het centraal hoogland is het koeler en valt meer regen dan in de kustvlakte. Het regenseizoen loopt van oktober tot april.

De hoofdstad Luanda is onderverdeeld in 20 'deelgemeenten', Bairro's genaamd .

De Angolese munteenheid is sinds 1 december 1999 de Kwanza. Deze kwam in de plaats voor de Kwanza Reajustado in de verhouding 1: 1.000.000. De Kwanza Reajustado was nog tot 1 september 2000 in gebruik naast de nieuwe Kwanza. 1 Euro was in december 2001 ruim 27 Kwanza.

Koloniale tijd en dekolonisatie

De Angolese hoofdstad Luanda werd in 1575 door Portugal gesticht. De stad werd een belangrijke schakel in de slavenhandel. Het duurde tot het begin van de twintigste eeuw voordat het binnenland onder koloniaal bestuur kwam. Tot 1974 hadden zich ongeveer 330.000 blanken in Angola gevestigd.

Vanaf het midden van de jaren zestig bevochten drie onafhankelijkheidsbewegingen de Portugezen:


· Movimento Popular de Libertaçao de Angola (MPLA), voortgekomen uit de halfbloedgemeenschap in Luanda en de Mbundu etnische groep uit de omgeving van de hoofdstad;


· Frente Nacional de Libertaçao de Angola (FNLA), voortgekomen uit de Bakongo etnische groep uit de noordelijke provincies; en


· Uniao Nacional para a Independençia Total de Angola (UNITA), opgericht door Jonas Savimbi in 1966, en grotendeels steunend op de Ovimbundu en andere etnische groepen uit de centraal-zuidelijke provincies.

Het kleinere Frente de Libertaçao do Enclave de Cabinda (FLEC) beijverde zich voor onafhankelijkheid van de aparte Portugese kolonie Cabinda.

Na de coup in Lissabon in 1974 probeerde Portugal zo snel mogelijk van zijn koloniën af te komen. In januari 1975 bereikten MPLA, UNITA en FNLA overeenstemming met de Portugese autoriteiten over de datum van onafhankelijkheid: 11 november 1975. Overeengekomen werd dat Angola tot die datum geregeerd zou worden door een overgangsregering met vertegenwoordigers van de drie onafhankelijkheidsbewegingen en Portugal. Deze regering kwam echter al spoedig ten val en Angola verviel in een burgeroorlog aan de vooravond van de onafhankelijkheid.

In die strijd had de MPLA met Cubaanse steun Luanda in handen, terwijl een UNITA-FNLA verbond zijn hoofdkwartier had in Huambo in het centrale hoogland. Het Zuid-Afrikaanse leger steunde UNITA vanuit het zuiden. Belangrijke nederlagen leidden ertoe dat het FNLA als beweging aan belang inboette.

De periode 1975-1991: de eenpartijstaat, de burgeroorlog tot de vredesakkoorden van Bicesse.

Agostinho Neto, de leider van de MPLA vestigde een op de Sovjet-Unie geënte eenpartij staat, de Volksrepubliek Angola. In 1977 werd het marxistisch-leninisme de officiële ideologie en daarmee was het land verzekerd van de langdurige aanwezigheid van duizenden Cubaanse troepen. Na de dood van

Agostinho Neto in 1979 kwam José Eduardo dos Santos aan de macht.

Angola beschikt over de natuurlijke hulpbronnen voor een gediversifieerde economie en kende die ook toen het onafhankelijk werd (landbouw voor export en voedselvoorziening, diamanten, industrie). Na de onafhankelijkheid kromp de economie in, onder meer door het gevoerde economische beleid (planeconomie naar Sovjet-voorbeeld) en door de oorlog. De oliesector daarentegen bloeide op, en Angola werd de tweede olieproducent van sub-Sahara Afrika, na Nigeria.

Sinds de onafhankelijkheid heeft de formele economie zich mede als gevolg van de oorlog geconcentreerd in de kustgebieden en grote steden, die onder regeringscontrole zijn gebleven.

In 1976 vestigde Savimbi (UNITA) een nieuw hoofdkwartier in Jamba, in het zuidoosten. Met steun van Zuid-Afrika en Zaïre (via welk land wapens en brandstof uit de Verenigde Staten werden ingevoerd) breidde hij zijn territorium naar het noorden uit in een uitputtingsoorlog, waarin geen van beide zijden een doorslaggevende overwinning kon behalen. Uiteindelijk behield de MPLA de controle over de belangrijkste steden, terwijl UNITA grote delen van het platteland in bezit had.

In 1990, het einde van de Koude Oorlog, verlieten de Cubanen onder toezicht van de VN Angola Verificatie Missie (UNAVEM I) Angola en in mei 1991 tekenden de MPLA en UNITA de vredesakkoorden van Bicesse. In dat jaar werd ook UNAVEM II opgericht ter verificatie van de uitvoer van die akkoorden. In de aanloop naar de akkoorden van Bicesse had de MPLA besloten de eenpartijstaat op te heffen en de politieke partijen (met name UNITA) toe te staan. Van het marxistisch-leninisme werd in 1991 afstand gedaan en in datzelfde jaar werd een meerpartijensysteem geïntroduceerd.

De periode 1992-1998: meerpartijenbewind, akkoorden van Lusaka

In 1992 volgden algemene presidents- en parlementaire verkiezingen. President José Eduardo Dos Santos won de presidentsverkiezingen nipt met 49,6% van de stemmen tegen Savimbi, 40,1%.

Ook de parlementsverkiezingen werden een overwinning voor de MPLA. De zetelverdeling werd als volgt: MPLA 129, UNITA 70, Partido Renovador Social (PRS) 6, FNLA 5, Partido Liberal Democrata (PLD) 3. Zeven splinterpartijen kregen ieder één zetel.

Hoewel de verkiezingen volgens de Verenigde Naties (VN) vrij en eerlijk waren verlopen, verwierp UNITA de uitkomst en hervatte zij de burgeroorlog.

In 1994 tekenden de regering en UNITA, in een nieuwe poging de burgeroorlog te beëindigen, de akkoorden van Lusaka na een jaar lang bemiddelen door de speciale vertegenwoordiger van de VN, de Malinees Alioune Blondin Beye.

In de akkoorden van Lusaka werd onder meer bepaald dat:


- UNITA zijn wapens zou inleveren;


- een nationaal leger gevormd zou worden, waarin een gedeelte van de UNITA troepen opgenomen zou worden;


- een regering van nationale eenheid en verzoening gevormd zou worden;

- het overheidsgezag uitgebreid zou worden naar gebieden die op dat moment onder UNITA controle stonden;


- er een grote VN-vredesmacht zou komen (UNAVEM III).
In de daaropvolgende periode is in het algemeen de regering zijn verplichtingen nagekomen, hoewel het optreden van de politie en in mindere mate het leger in voormalige UNITA gebieden veel kritiek opriep.

De in de akkoorden voorziene regering van nationale eenheid en verzoening werd uiteindelijk in april 1997 gevormd. Vier UNITA ministers maakten er deel van uit.

UNITA voldeed daarentegen niet aan zijn verplichtingen. Het handhaafde een belangrijke militaire capaciteit en weigerde gebieden over te dragen aan de regering. Medio 1998 bleek steeds duidelijker dat Savimbi weigerde de verplichtingen, voorvloeiend uit de Lusaka-akkoorden, zoals de overdracht van gebieden aan de centrale regering en de demobilisatie van zijn troepen, na te komen.

Op 1 september 1998 werden de vier UNITA-ministers en de 70 UNITA parlementsleden geschorst wegens het niet nakomen van de Lusaka-akkoorden door UNITA. De volgende dag publiceerde een comité van vijf seniore UNITA-leden een manifest waarin scherpe kritiek op de leiding van UNITA werd geuit wegens het niet nakomen van de Lusaka-akkoorden. Dit comité splitste zich af van UNITA en werd later UNITA-Renovada genoemd.

Vrijwel direct erkende de Angolese regering de afgescheiden UNITA-leden als de enige vertegenwoordigers van UNITA. De geschorste ministers en parlementariërs werden, op enkelen na, in hun functies hersteld (ook zij die niet de UNITA-Renovada aanhingen, maar wel de bombardementen op de burgerbevolking door UNITA veroordeelden).

UNITA-Renovada beschouwt zichzelf als de enige echte UNITA, omdat het de structuren van de partij in door de regering beheerst gebied via een vreedzaam en open politiek congres heeft overgenomen. In het parlement zitten echter nog zeer vele (een grote meerderheid) UNITA-leden, die deze overname van de partij niet of maar gedeeltelijk willen erkennen.

De periode na december 1998: hervatting van de burgeroorlog

De militaire afspraken in de akkoorden van Lusaka verloren uiteindelijk in december 1998 hun waarde toen het Angolese leger een offensief begon tegen de UNITA-bolwerken Andulo en Bailundo in het centrale hoogland. UNITA, dat veel sterker bleek dan verwacht, sloeg de aanval af en opende tegenaanvallen op de steden Huambo en Kuito. Het offensief breidde zich uit en in augustus 1999 had UNITA in grote delen van het land het regeringsleger (Forcas Armadas Angolanas - FAA) in het defensief gedrongen. Na die overwinningen van UNITA herbewapende het Angolese leger zich en startte in september 1999 operatie "Restauro".

Vanaf het begin van operatie "Restauro" werden belangrijke overwinningen behaald op UNITA, mede door aanvallen vanuit Noord-Namibië, mogelijk gemaakt door een overeenkomst met president Nujoma van Namibië. Tot een zelfde soort overeenkomst met Zambia kwam het niet, ondanks besprekingen op hoog niveau tussen Zambiaanse en Angolese delegaties. Sindsdien slaagde het regeringsleger erin het behaalde conventionele militaire overwicht te consolideren. Het slaagde er echter niet in UNITA beslissend militair te verslaan. UNITA leed gevoelige verliezen, waaronder steden, bases en vliegvelden die essentieel waren voor de bevoorrading. Savimbi is hierop noodgedwongen overgegaan op guerrilla-tactieken. Zonder de noodzakelijke centrale coördinatie vervielen rondzwervende gewapende UNITA-groepen echter, onder het mom van politiek geïnspireerde guerrilla-activiteiten, tot - in hoofdzaak - banditisme. Waar vóór de operatie "Restauro" een min of meer heldere scheiding bestond tussen door UNITA beheerst gebied en door de regering beheerst gebied, kreeg het regeringsleger nu in principe overal toegang. Wel raakten de regeringstroepen dunner gespreid over het land, waardoor de mogelijkheden tot het bieden van bescherming aan burgers tegen dergelijke gewapende groepen per saldo in vele gebieden verminderden.

Met de hervatting van de strijd in 1998 was formeel het politieke vredesproces tot stilstand gekomen. Na de eerste maanden van 2000 werd het optimisme dat de oorlog militair bijna gewonnen was door de successen van operatie "Restauro" eind 1999, getemperd. Toch werden nauwelijks pogingen gedaan om door politieke onderhandelingen vrede te bereiken. De regering maakte pas op de plaats in afwachting van verdere verzwakking van Savimbi's positie. Zij wist zich hierin gesteund door de internationale gemeenschap, die meer verwachtte van vredesbesprekingen indien UNITA, via de VR-sancties, eerst in een zwakkere positie was gebracht. Met dit oogmerk werd de internationale druk om de tegen UNITA gerichte VN-sancties daadwerkelijk na te leven, opgevoerd.

Vanuit binnen- en buitenland werd tegelijkertijd de druk op de regering opgevoerd om wantoestanden op het gebied van binnenlands bestuur (corruptie) en economisch beleid recht te zetten.

In november 2000 werd een amnestiewet aangenomen. Onder deze wet kon iedereen die zich schuldig had gemaakt aan misdrijven tegen de staatsveiligheid, of die meende hiervan beschuldigd te zullen worden, aanspraak maken op amnestie. Het doel van de wet was de steun voor Savimbi aan te tasten. De wet werd expliciet ook van toepassing verklaard op Savimbi, maar deze wees het voorstel van de hand.

Nadat de eerste euforie over het conventionele overwicht op UNITA was weggeëbd, ontstond een impasse, waarin UNITA geregeld guerrilla-aanvallen uitvoerde. Sinds het conventionele overwicht in handen is van het Angolese leger, is in het overgrote deel van het land geen duidelijke verdeling meer te maken in gebieden onder controle van UNITA, en gebieden onder controle van het Angolese leger. Het overwicht is dan weer in handen van het leger, dan weer in handen van UNITA. In Luanda hebben zich sinds 1992 geen gevechten meer voorgedaan. De provinciehoofdsteden en de kustgebieden zijn ook in handen van de regering, maar in deze gebieden is af en toe toch sprake van UNITA-aanvallen.

Als gevolg van deze impasse toonde de regering zich, mede onder druk van de binnenlandse vredesbeweging en de internationale gemeenschap, begin 2001 voorzichtig weer wat meer open voor dialoog met UNITA. Wel stelde zij als voorwaarde dat hernieuwde besprekingen zouden plaatsvinden op basis van de Lusaka-akkoorden.

Sinds 1992 zijn geen verkiezingen meer gehouden. Sinds 1999 is een grondwetsherziening in voorbereiding. In de discussies streeft de oppositie naar meer decentralisatie van de macht (inclusief het beheer van regionale inkomsten) dan de MPLA. Het thema Cabinda, en de verdeling van de opbrengsten van natuurlijke rijkdommen, vormen de achtergrond van dit discussiepunt.

Na afloop van het mandaat van de VN-monitoringmissie in Angola (MONUA, opvolger van UNAVEM III) in februari 1999 hadden de VN besloten tot behoud van een VN-aanwezigheid in de vorm van UNOA (United Nations Office in Angola). De taak van het bureau van UNOA was in Luanda namens de secretaris-generaal alert te zijn op ontwikkelingen die de vrede naderbij kunnen brengen. De verhoudingen tussen UNOA en de Angolese regering waren lange tijd koel, enerzijds vanwege de teleurstellende ervaring dat de VN niet bij machte was gebleken vrede af te dwingen, anderzijds hoogstwaarschijnlijk ook doordat de regering vreesde dat UNOA aan zou sturen op hernieuwde vredesonderhandelingen met UNITA. De nadruk van de VN-bemoeienis met Angola lag daarom met name op de pogingen om het VN-santieregime tegen UNITA effectief te maken. Uit het rapport van het sanctiecomité van december 2000 bleek dat de sancties nog geen eind hadden kunnen maken aan UNITA's diamanthandel.

UNITA

De oorspronkelijke beweging UNITA, ontstaan in maart 1966 onder leiding van Savimbi, is sinds 1998 uiteen gevallen in verscheidene (niet-geformaliseerde) groeperingen, die allen pretenderen de echte UNITA te zijn, en geheel UNITA te vertegenwoordigen.

In de eerste plaats is er de gewapende factie van UNITA onder leiding van Savimbi. Savimbi begon als leider van één van de
onafhankelijkheidsbewegingen. Na de onafhankelijkheid werd Savimbi de leider van een rebellenbeweging, die de legitimiteit van de MPLA-regering betwistte. Sinds eind 1999 is deze rebellenbeweging niet meer in staat een echte bedreiging te vormen voor de regering, en is zij overgegaan tot guerrilla-oorlogsvoering. De troepen van Savimbi hebben voornamelijk nog invloed in grote delen van het platteland.

De politieke arm van UNITA bestaat uit de parlementaire vertegenwoordiging in Luanda. Deze is officieel één geheel, maar bestaat in de praktijk uit UNITA-Renovada, onder leiding van Manuvakola, en UNITA-Autonome, onder leiding van Chivukuvuku.

UNITA-Renovada beschouwt zichzelf als de echte UNITA, omdat het de structuren van de partij in regeringsgebied via een vreedzaam en open politiek congres in 1998 heeft overgenomen. Manuvakola was de vertegenwoordiger van Savimbi, die in 1994 het Lusaka-akkoord ondertekende. Daar Savimbi zich niet aan het akkoord heeft gehouden, beschouwt Manuvakola hem niet langer als leider van UNITA. Er maken enkele Renovada-ministers deel uit van de regering, waaronder voormalig Renovada-leider Valentim.

Door een grote meerderheid van UNITA-leden in het parlement wordt de overname van de partij door Manuvakola niet of maar gedeeltelijk erkend. Volgens hen is UNITA-Renovada een verlengstuk van de MPLA geworden door de subsidies en privileges die de Renovada-leden genieten. De aanvoerder van deze autonome groep in het parlement is Chivukuvuku.

Savimbi distantieert zich van beide politieke groepen in Luanda, en voelt zich slechts politiek vertegenwoordigd door UNITA-woordvoerders in Europa. Wanneer UNITA-parlementsleden zich te veel afzetten tegen Savimbi, valt hij hen vaak via de media aan. Over het algemeen wordt aangenomen dat er geen contact is tussen Savimbi en de politieke UNITA-groepen in Luanda. Renovada heeft te duidelijk afstand genomen van Savimbi, en hoewel Autonome dichter bij Savimbi staat, maakt Chivukuvuku teveel aanspraak op een eventueel presidentskandidaatschap om geaccepteerd te kunnen worden door Savimbi.

De verschillende UNITA-groepen worden wel allen door hun gezamenlijke verleden en hun gezamenlijke oppositie tegen de MPLA beïnvloed. Waarnemers geloven ook, dat als Savimbi weer terrein zou winnen in Angola, in ieder geval UNITA-Autonome, maar waarschijnlijk ook UNITA-Renovada, zich weer bij hem zouden aansluiten.

UNITA-Renovada en UNITA-Autonome spelen in het parlement een relatief invloedrijke rol, en krijgen over alle onderwerpen het woord. Over het algemeen laten UNITA-parlementsleden zeer kritische geluiden horen, en bij de discussie over de nieuwe grondwet zijn de UNITA-parlementsleden erin geslaagd met andere partijen een front te vormen tegen de MPLA. De invloed van het parlement op de regering is echter zeer betrekkelijk, zodat de stem van UNITA-parlementsleden in het overheidsbeleid zwak is.

Cabinda

In de enclave Cabinda, waar het grootste deel van de Angolese olieproductie en dus van de olie-inkomsten vandaan komen, zijn verscheidene onafhankelijkheidsbewegingen actief. Cabinda had voorheen een aparte koloniale status, maar werd na de onafhankelijkheid van Portugal een provincie van Angola. Diverse afsplitsingen van de onafhankelijkheidsbeweging FLEC (Frente de Libertaçao do Enclave de Cabinda), waaronder de FLEC-FAC (Forcas Armadas de Cabinda) en de FLEC-Renovada, alsmede de FDC (Frente Democrática de Cabinda) genoten brede steun van de bevolking en controleerden een groot deel van de provincie. De regering heeft haar macht nooit echt voorbij de kuststrook en de grotere steden kunnen uitstrekken. FLEC-groepen maakten zich de afgelopen jaren schuldig aan ontvoeringen van buitenlanders, met name Portugezen. Als voorwaarde voor vrijlating eisten de ontvoerders erkenning door Portugal van Cabinda's recht op zelfbeschikking. Uiteindelijk werden de meeste gijzelaars vrijgelaten voor losgeld.

De regering onderhield contacten met gematigde FLEC-facties, in het bijzonder met FLEC-Renovada, de politieke arm.

De regering heeft aan het probleem-Cabinda altijd een lagere prioriteit gegeven dan aan de strijd met Savimbi's UNITA. Stappen van de centrale autoriteiten die tot een bescheiden toename van de lokale autonomie leidden, namen het separatisme enige wind uit de zeilen.

De Angolese grondwet dateert van 11 november 1975 en is een aantal malen, laatstelijk op 26 augustus 1992, herzien. De laatste herziening betrof de invoering van het meerpartijensysteem. Sinds geruime tijd is binnen de Nationale Assemblee een Commissie voor Constitutionele Hervorming doende een geheel nieuwe grondwet te ontwerpen.

De Republiek Angola (tot augustus 1992 de Volksrepubliek Angola) is in naam een parlementaire meerpartijendemocratie, in feite echter een republiek met een sterk presidentieel systeem. De president is tevens opperbevelhebber van de strijdkrachten. Hij benoemt (en ontslaat) de overige leden van het kabinet, hij benoemt de rechters van het Hooggerechtshof en schrijft verkiezingen uit. Sinds januari 1999 staat de president direct aan het hoofd van het kabinet, en is de functie van eerste minister opgeheven.

De volksvertegenwoordiging bestaat uit één kamer, de Assembléia Nacional, en heeft 220 zetels. De leden worden volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging gekozen, in principe voor een termijn van vier jaar. Op 29-30 september 1992 werden echter de laatste verkiezingen gehouden, zowel voor het parlement als voor de president, die tevens de eerste meerpartijenverkiezingen waren. Sindsdien zijn nieuwe verkiezingen steeds uitgesteld in verband met de situatie van de burgeroorlog.

In Angola zijn ruim 120 politieke partijen geregistreerd.

Aan het hoofd van de provincies staat een gouverneur, bijgestaan door een vice-gouverneur, die beiden door de president benoemd worden.

Het rechtssysteem is gebaseerd op Portugees burgerlijk recht en op gewoonterecht. De onafhankelijkheid van de rechtspraak is in de grondwet vastgelegd.

De wettelijke leeftijd voor meerderjarigheid is 18 jaar.

3.2 Politieke ontwikkelingen

---
In dit hoofdstuk komen de politieke ontwikkelingen uit de verslagperiode, mei 2001 tot januari 2002, aan bod. Allereerst zal worden ingegaan op de vorderingen in het vredesproces. Daarbij zal speciale aandacht worden besteed aan de houding van de internationale gemeenschap ten opzichte van Angola. Daarna zal een beschrijving worden gegeven van de discussie die plaatsvindt over de te houden verkiezingen. Tot slot volgt een beschrijving van de ontruiming van Boa Vista, een sloppenwijk in Luanda, die de regering veel kritiek opleverde.

Vredesproces

De regering zag zich in toenemende mate gesteld voor de vraag of zij haar opstelling om nooit meer direct met Savimbi te onderhandelen moest heroverwegen. Vooralsnog wist zij zich door de internationale gemeenschap gesteund in haar weigering met Savimbi te onderhandelen, vanwege het feit dat die zich in het verleden herhaaldelijk niet aan overeenkomsten heeft gehouden.

Maar de overtuiging groeide, ook binnen de MPLA, dat UNITA ondanks mogelijke verzwakking militair nooit helemaal te verslaan zal zijn, en dat dus een politiek vredesinitiatief nodig is. Zo tekenden twee populaire MPLA-veteranen, Lopo de Nascimento en Marcolino Moco een petitie die een onmiddellijk staakt-het-vuren en nieuwe onderhandelingen eiste. De petitie kwam voort uit een conferentie van de Open Society Stichting, een ngo uit het Angolese maatschappelijke middenveld, in maart 2001, en was aanleiding tot een parlementair debat over vrede eind april 2001. Niet ongevoelig voor deze druk is de regering voorzichtige signalen gaan afgeven dat er ruimte is voor dialoog.

Zo verklaarde president Dos Santos in mei 2001 voor het eerst in het openbaar zijn bereidheid met Savimbi in overleg te treden over de implementatie van de Lusaka-akkoorden van 1994. In dit verband spreekt de regering over dialoog, hetgeen zij duidelijk onderscheid van (her)onderhandeling. Die dialoog zou moeten plaatsvinden op basis van acceptatie van hetgeen in de Lusaka-akkoorden van 1994 is afgesproken. De regering weigerde dan ook over vredesonderhandelingen of een wederzijds staakt-het-vuren te spreken, maar handhaafde het aanbod van amnestie voor Savimbi en de zijnen. In de amnestiewet, die in november 2000 voor iedereen werd afgekondigd die (vermeend) schuldig was aan misdrijven tegen de staatsveiligheid, was een verlenging na afloop van de termijn van 60 dagen vanaf in werking treding, niet voorzien. In de praktijk blijft de amnestieregeling echter wel van kracht.

In tegenstelling tot de regering riep Savimbi op tot nieuwe onderhandelingen, en volhardde in de weigering - zoals de Lusaka-akkoorden dat bepalen - eenzijdig te ontwapenen.

In juni 2001 werd naar aanleiding van een debat in het parlement over het vredesproces de Commissie voor Vrede en Nationale Verzoening geïnstalleerd. De commissie bestaat uit 24 leden, waarvan 13 (een meerderheid) MPLA-parlementsleden, 7 UNITA-parlementsleden, 1 van PRS, 1 van FNLA en 1 van PLD. Begin juli 2001 leverden alle politieke partijen een voorstel in voor de beëindiging van de oorlog. De verzameling van voorstellen voor vrede vormen het uitgangspunt van de commissie. Naast vergelijking van voorstellen om tot vrede te komen, zal de commissie zich ook gaan bezighouden met de begeleiding van de activiteiten van het Nationale Fonds voor Vrede en Verzoening .

Tot eind maart 2001 had Savimbi zich achttien maanden lang in stilzwijgen gehuld, maar in de verslagperiode deed hij enkele malen uitspraken over het vredesproces. Aanvankelijk herhaalde hij oude voorwaarden, zoals geen ontwapening van UNITA-strijders. Ondertussen schroefde hij de frequentie van aanvallen, waarbij ook vele burgerslachtoffers vielen, op, en er waren berichten van bedreigingen door Savimbi van UNITA-parlementsleden.

Toch was sprake van enige beweging in zijn standpunt. In mei 2001 ontving de katholieke kerk in Angola een brief van Savimbi, waarin stond dat oorlog geen oplossing was voor het Angolese conflict, en dat hij bereid zou zijn mee te werken aan een interne dialoog. Savimbi gaf verder aan in te stemmen met een wederzijds staakt-het-vuren, maar weigerde nog steeds eenzijdig te ontwapenen. In juni 2001 zei Savimbi in een interview met de BBC dat hij bereid was opnieuw te onderhandelen, op voorwaarde "dat er een onafhankelijke bemiddelaar ingeschakeld zou worden, dat de sancties tegen de gewapende vleugel van UNITA zouden worden opgeheven, en dat een open discussie gegarandeerd zou worden." In een bericht van 12 juli 2001 stelde Savimbi's UNITA de voorwaarden van de regering niet te accepteren. In hetzelfde bericht sprak UNITA echter voor het eerst over de Lusaka-akkoorden; deze akkoorden zouden als uitgangspunt moeten worden genomen voor hernieuwd onderzoek naar de diepere oorzaken van het conflict. In augustus 2001 kwam Savimbi met een 'Voorstel voor de beëindiging van het Angolese conflict'. Hierin werden een transitieregering voorgesteld, alsmede een hoge raad voor vrede samengesteld uit functionarissen uit MPLA en UNITA en personen uit het maatschappelijk middenveld. Er kwam geen reactie van de regering op dit voorstel, maar in het algemeen wordt het in strijd geacht met de Lusaka-akkoorden.

Drie landen, namelijk Rusland, de Verenigde Staten en Portugal zijn betrokken bij het vredesproces. Vertegenwoordigers van deze landen overleggen periodiek met de Angolese regering over manieren waarop vrede bereikt kan worden. Met name bij de besluitvorming in de VN Veiligheidsraad heeft deze troika zich een bijzondere, voorbereidende rol aangemeten, die door Angola en de rest van de internationale gemeenschap wordt geaccepteerd. Savimbi ziet alle drie de landen, maar met name Portugal, als partijdig in het voordeel van de regering. Op 12 oktober 2001 liet de Russische ambassadeur in Angola weten dat nog geen concrete voorstellen voor vrede waren ontvangen van Savimbi.

De rol van het maatschappelijk middenveld, en met name van het interkerkelijk vredesberaad COIEPA, ondervindt steeds meer erkenning van de regering. Inzet van de kerk is, door middel van kerkdiensten en initiatieven van het maatschappelijk middenveld, de dialoog tussen de regering en Savimbi op gang te brengen, en de Angolese burgers bij het vredesproces te betrekken. Voor er vrede gesloten kan worden, en niet slechts een staakt-het-vuren zoals in 1992, moet er, aldus COIEPA, overeenstemming bestaan tussen de verschillende partijen en de burgers van Angola over hoe het land er in de toekomst uit moet zien. De secretaris-generaal van de MPLA, Lourenco, gaf aan geen bezwaar te hebben tegen eventuele contacten van COIEPA met Savimbi.

In oktober 2001 ging een campagne voor vrede van de katholieke kerk en de ngo Open Society van start. Onderdeel van de campagne was een informeel referendum over vrede, waarbij Angolese burgers werd gevraagd voor vrede te stemmen. De kerken zullen met dit referendum het gehele land proberen te peilen. Door enkele MPLA-leden en in de staatsmedia werd negatief gereageerd op het initiatief, maar minister van Binnenlandse Zaken Nando liet weten dat de campagne in overeenstemming was met het streven van de regering om vrede te bereiken.

Van 14 tot 16 juni vond in Luanda een vrouwenconferentie van de Beweging voor Vrede en Ontwikkeling (MPD) plaats over vrede in Angola. Op de conferentie werd ingegaan op de vraag op welke manier vrede zou moeten worden bereikt, maar ook welke rol vrouwen in dit proces (zouden kunnen) spelen. In oktober 2001 verklaarde de voorzitter van de MPD, Cesinandra Xavier, dat volgens haar organisatie dialoog het enige middel is om vrede te bereiken, en dat de MPD bezig was moeders over te halen hun kinderen niet te laten rekruteren door het leger.

Standpunt van de VN in het binnenlands conflict

De speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor Angola, Gambari, bracht begin mei 2001 een bezoek aan Angola. Hij werd warm ontvangen, wat een vooruitgang was na de langdurig afstandelijke houding van Luanda jegens UNOA. Tijdens een interview met het Amerikaanse radiostation Voice of America maakte Gambari duidelijk dat Savimbi met daden moest gaan aantonen dat het hem ernst was vrede te sluiten.

Deze houding van Gambari paste in de evolutie van het standpunt van de internationale gemeenschap over het Angolese conflict. In de eerste plaats vond een belangrijke verandering plaats in het spraakgebruik van de Veiligheidsraad over UNITA. In plaats van, zoals in het verleden gebruikelijk, over 'UNITA onder leiding van Savimbi' te spreken, is men in 2001 gaan spreken van 'de gewapende afsplitsing van UNITA onder leiding van Savimbi'. Met deze verandering wordt erkend dat de bestaande politieke (ongewapende) structuren van UNITA al twee jaar geleden tijdens een partijcongres door een nieuw partijbestuur zijn aangenomen. Door die erkenning is Savimbi als gesprekspartner sterk gedevalueerd, aangezien hij niet meer de enige gesprekspartner is voor de regering onder de Lusaka-akkoorden.

In de tweede plaats is de internationale gemeenschap de guerrilla-acties van UNITA als 'terroristisch' gaan bestempelen. Ook hieruit blijkt dat Savimbi niet meer als een aan de regering gelijkwaardige partij in het conflict wordt gezien.

Een derde ontwikkeling betreft de sancties tegen de gewapende vleugel van UNITA. Hoewel die sancties niet nieuw zijn, is wel nieuw de toenemende nadruk van de Veiligheidsraad op de verplichting van andere staten de sancties te effectueren, zelfs als de interne wetgeving van de betrokken landen daarvoor aangepast zou moeten worden.

Het vredesproces in Angola wordt door de Veiligheidsraad in steeds sterkere mate gezien als een zaak tussen de regering en het maatschappelijk middenveld. Waar jarenlang werd uitgegaan van een via de Lusaka-akkoorden van boven opgelegde vrede, richt men zich nu meer op een vrede gebaseerd op democratie, economische hervormingen, rechtszekerheid, mensenrechten en inspraak; met andere woorden, een vrede van onderop.

Angola heeft afwijzend gereageerd op een voorstel van Zuid-Afrika om samen met Nigeria te bemiddelen tussen de Angolese regering en Savimbi.

Verkiezingen

Aanvankelijk gaf de regering in 2001 tegenstrijdige verklaringen af over de termijn waarbinnen verkiezingen zouden worden uitgeschreven. President Dos Santos liet in een redevoering begin mei 2001 doorschemeren dat het waarschijnlijk niet zou lukken daadwerkelijk in 2002 verkiezingen uit te schrijven. Ook parlementslid voor UNITA Chivukuvuku liet in dezelfde maand weten het jaar 2002 voor verkiezingen niet geloofwaardig te achten. De Angolese minister van Binnenlandse Zaken, Nando, hield echter vast aan het uitschrijven van parlementaire en presidentiële verkiezingen in 2002.

Eind september 2001 vond op uitnodiging van president Dos Santos een VN-missie plaats naar Angola om onder andere de mogelijkheden te onderzoeken voor een internationale bijdrage aan het Nationale Fonds voor Vrede en Verzoening, en voor een internationale rol bij eventuele verkiezingen in 2002. De missie had in december 2001 nog geen rapport uitgegeven, maar de voorzitter stelde aan het eind van het bezoek in een persverklaring dat het waarschijnlijk mogelijk zou zijn in 2002 verkiezingen te houden. Uit een debat naar aanleiding van deze conclusie, dat uitgezonden werd door Radio Ecclesia, bleek echter dat veel Angolezen zeer kritisch tegen de mogelijkheid van verkiezingen aankijken. Ook de kerken vinden dat vrede belangrijker is dan verkiezingen. In een interview verwees de voorzitter van het interkerkelijk verband COIEPA naar de verkiezingen van 1992, die achteraf gezien slechts een opmaat waren naar een nieuwe strijd. Waarnemers vrezen dat vastberadenheid van de MPLA om verkiezingen te houden, Savimbi zal uitdagen om te bewijzen dat de MPLA de kiezers niet kan beschermen.

Eind augustus 2001 kondigde president Dos Santos aan dat hij zich bij verkiezingen niet herkiesbaar zal stellen. Voormalig secretaris-generaal van de MPLA, en een gematigde factor in de partij, Lopo do Nascimento, heeft zichzelf voorgedragen om voor de toekomstige verkiezingen genomineerd te worden als presidentskandidaat voor de MPLA. Aangenomen wordt dat zijn kandidaatstelling door de hardliners binnen de partij niet zal worden overgenomen.

Boa Vista

De Angolese regering hervestigde in juli 2001 in Luanda ongeveer 50.000 bewoners van een sloppenwijk in het centrum, Boa Vista, naar een verre buitenwijk, Viana. Volgens de regering was dit nodig omdat zich de laatste tijd na zware regenval verschillende aardverschuivingen hadden voorgedaan, waardoor huizen waren ingestort en branden waren uitgebroken, en daarbij talrijke slachtoffers gevallen waren. Een andere reden voor de ontruiming van Boa Vista was de extreem hoge mate van gewelddadige criminaliteit in de wijk. Er circuleren echter geruchten dat een nieuwe, commerciële bestemming voor de grond van Boa Vista de werkelijke reden voor de hervestiging was.

De ontruiming was nauwelijks aangekondigd, en er was niet met de bewoners van de wijk overlegd. Desondanks liet de meerderheid van de bewoners zich zonder grote protesten overbrengen naar Viana, waar woonruimte voor hen was gereserveerd in een tentenkamp. Volgens de eerste bewoners die waren overgeplaatst, waren er echter op de plaats van hervestiging geen elektriciteit, noch sanitaire voorzieningen. In Boa Vista ontstonden enkele kernen van verzet, waartegen de politie aanvankelijk hardhandig optrad. Twee doden en vier gewonden waren het gevolg. Uiteindelijk trok de politie zich terug, waarna alsnog overleg plaatsvond tussen de bewoners en de autoriteiten. De ontruiming werd doorgezet. De berichtgeving over de ontruimingen werd door de autoriteiten aangepakt; protestmarsen werden verboden, en het onafhankelijke radiostation Ecclesia onderbrak twee dagen lang zijn uitzendingen na hevige kritiek van de overheid op zijn uitzendingen. De journalist Rafael Marques werd op 13 juli gearresteerd, en kort vastgehouden toen hij een journalist van de BBC begeleidde in Boa Vista.

Buitenlandspolitieke ontwikkelingen

De relatie tussen Angola en de DR Congo was reeds verslechterd gedurende de laatste maanden van het regime van de vorige Congolese president Laurent Kabila, doordat deze zich in de ogen van de regering in Luanda weinig aantrok van de belangen van Angola in de DR Congo. Zo had UNITA haar diamanthandel in de DRC nieuw leven in kunnen blazen. Verder was de weigering van Kabila sr. om aan vredesbesprekingen voor het grote-meren-gebied (met name de interne politieke dialoog) uitvoering te geven, niet in goede aarde gevallen bij de regering in Luanda. Een stabiele situatie in de DRC is voor Angola noodzakelijk, om minder mogelijkheden open te laten voor UNITA om vanuit de DRC te opereren.

In januari 2001 werd Kabila sr vermoord, waarna hij opgevolgd werd door zijn zoon, Joseph Kabila. Aanvankelijk speelde Angola een grote rol in de handhaving van de orde in Kinshasa, onmiddellijk na de moord. Nadat Eddy Kapend was opgepakt wegens verdenking van medeplichtigheid aan de moord op Kabila sr. namen de geruchten over betrokkenheid van Angola bij de moord op Kabila toe. Kapend was de vertegenwoordiger in het leger van de Lunda, de etnische groep uit Zuid-Katanga, dat aan de Angolese grens ligt, en de vertegenwoordiger van Angolese belangen in de DR Congo. Een couppoging in de DR Congo vanuit de Republiek Congo verslechterde de verhoudingen verder, doordat Angola door zijn troepenmacht in de Republiek Congo wordt gezien als de werkelijke machthebber in dat land.

In het kader van de vredesbesprekingen in de DR Congo heeft Angola aangekondigd zijn troepen uit dat land te zullen terugtrekken. Wanneer dit zal gebeuren heeft de Angolese regering nog niet aangekondigd.

In februari 2001 was de Commissie voor Veiligheid van de Grenzen opgericht door Namibië, Zambia en Angola. Doel was de spanningen tussen Namibië en Angola aan de ene kant, en Zambia aan de andere kant te verminderen. In tegenstelling tot Namibië staat Zambia Angola niet toe vanaf haar grondgebied UNITA te bestrijden. Als gevolg daarvan was Zambia vaak door Angola beschuldigd van collaboratie met UNITA. De samenwerking tussen Angola en Zambia is sinds de oprichting van die commissie sterk verbeterd (zie verder paragraaf 2.1.2 Geschiedenis). In de verslagperiode, in juni 2001, kwamen de presidenten van de drie landen bijeen. In een verklaring stelden de staatshoofden UNITA verantwoordelijk voor de voortduring van de oorlog in Angola, en spraken hun steun uit voor de sancties tegen de gewapende vleugel van UNITA.

De DR Congo maakt geen deel uit van de Commissie.

Cabinda

In de verslagperiode vonden geen noemenswaardige politieke ontwikkelingen plaats in Cabinda. Voor militaire ontwikkelingen in Cabinda zij verwezen naar paragraaf 2.3 Veiligheidssituatie.

3.3 Veiligheidssituatie

---
In deze paragraaf wordt eerst een overzicht gegeven van de strijdkrachten waarover de Angolese overheid beschikt, en van de kracht en samenstelling van het gewapende verzet van UNITA en FLEC. Vervolgens worden de militaire ontwikkelingen in de verslagperiode beschreven, uitmondend in een beschrijving van de veiligheidssituatie in Angola per december 2001.

Angolese leger(FAA)

Precieze aantallen over het Angolese leger zijn niet bekend, maar geschat wordt dat het leger beschikt over ongeveer 107.500 manschappen. Militaire dienst is verplicht. Volgens de wet op rekrutering, moet iedere jongeman zich wanneer hij 18 jaar wordt, aanmelden. Ieder jaar worden vervolgens via de media de mannen opgeroepen, die in dat jaar 20 zijn geworden, of zullen worden. In september 2001 werden alle mannen die geboren zijn in 1981 opgeroepen zich te melden voor actieve dienst. Om het benodigde aantal rekruten te bereiken, worden na de officiële oproep ronselacties gehouden. Overigens heeft de regering in het verleden altijd ontkend dat dergelijke ronselacties regeringsbeleid zijn. Dit gebeurt ook in Luanda, maar voornamelijk daarbuiten. De ronselacties maken geen deel uit van de officiële rekrutering. Evident jonge jongens worden vaak vrijgelaten, maar het komt voor dat minderjarige jongens bij deze acties worden meegenomen.

Vrouwen kunnen gerekruteerd worden, maar dit is altijd op vrijwillige basis.

De dienstplicht duurt volgens de wet twee jaar, maar in de praktijk zijn langere perioden, tot zeven jaar, niet ongebruikelijk.

Het leger probeert desertie tegen te gaan door rekruten hun dienst te laten vervullen in een ander deel van het land dan waar ze vandaan komen. Toch komt desertie geregeld voor (zie verder paragraaf 3.4.3.).

Door de impasse in de burgeroorlog, is het leger in de verslagperiode demotivatie en oorlogsmoeheid gaan vertonen. Toch boekte het regeringsleger in de verslagperiode tegenover de kleine (zij het meer bloedige dan in de periode vóór mei 2001) UNITA-aanvallen overwinningen van grote omvang. Het leger heeft belangrijke overwinningen geboekt ten noordoosten van Malanje langs de grens met de DR Congo. Daar zijn grote aantallen UNITA-eenheden bewapend met op four wheel jeeps gemonteerde raketten en mortiers uitgeschakeld. Hiermee is de ernstige bedreiging van de corridor Malanje-Luanda grotendeels uitgeschakeld. In het zuiden heeft het samenwerkingsverband van Namibië en Angola geleid tot de verovering van een belangrijke diamantmijn en een bevoorradingsplatform. In Benguela is een belangrijke commandopost van UNITA uitgeschakeld. In oktober 2001 schroefde het regeringsleger de militaire activiteit in het noorden, centrum en zuiden op. De gevechten namen vooral in de provincie Bié toe, en halverwege oktober werd een belangrijke guerrillabasis van UNITA in Cuando Cubango vernield en ingenomen.

Het leger bleef moeite houden met het afdwingen van permanente discipline onder de troepen. Doordat militaire commandanten van het regeringsleger in de meeste gevallen hun soldaten onvoldoende logistieke steun (levensmiddelen, kleding en ander materieel) konden meegeven, was er sprake van toenemend oncontroleerbaar gedrag van de troepen. In Lunda Norte heeft de provinciale gouverneur aangegeven niets te doen met klachten dat FAA de burgerbevolking berooft, aangezien hij zich als burger niet wil mengen in zaken van het regeringsleger.

In oostelijk Cunene vindt illegale diamantzoekerij en parallel banditisme (met name veediefstal) plaats door hoge militairen van het regeringsleger en lokale autoriteiten. Zij beschikken over gewapende bendes die door hen worden aangestuurd. De opbrengsten van de activiteiten van deze bendes worden verkocht in Namibië. De bendes voeren roofovervallen uit en vechten onderlinge conflicten uit die vervolgens aan UNITA-strijders worden toegeschreven. Ook kan niet worden uitgesloten dat in sommige gevallen wordt samengewerkt met UNITA-strijders.

Angolese politie

Het vertrouwen in de politie in Angola is laag. De salarissen van politie-agenten zijn laag , soms blijft de betaling van de salarissen uit, en de werkomstandigheden zijn slecht. Deze omstandigheden leiden er nog steeds toe dat het voorkomt dat politiebeambten de burgerbevolking afpersen, en in voorkomende gevallen mishandelen, verkrachten of beroven. Met name in Luanda heeft de bevolking meer te vrezen van de politie dan van het leger, maar in geheel Angola is de discipline in het leger in het algemeen beter dan die bij de politie.

Onderdeel van de politie vormt de Policia de Intervencao Rapida, ook wel Ninja's of Balamuka (Kimbundu voor 'Sta op!') genoemd. Toen als gevolg van de Bicesse-akkoorden in 1991 het Angolese leger werd afgeslankt, werden veel van de voormalige militairen ingezet bij de Ninja's. Het betreft elite-troepen die vaak geweld gebruiken, zwaarder bewapend zijn dan gewone politie-agenten, en intimiderend gekleed gaan (in zwarte uniformen, met zonnebril), anders dan gewone politie-agenten, die blauwe uniformen dragen. De Ninja's worden vaak ingezet voor begeleiding van voedseltransporten in de provincies, en bij invallen in wijken waar criminele activiteiten worden vermoed. De Ninja's kunnen vrij autonoom opereren, en hebben voor huiszoekingen slechts goedkeuring van hun meerdere nodig. Bij invallen door Ninja's, zowel binnen als buiten Luanda, vallen geregeld doden en gewonden als gevolg van wederzijdse vuurgevechten.

UNITA

De VN-sancties tegen UNITA's militaire vleugel blijken gevolgen te hebben gehad. De toevoer van wapens werd belemmerd, en de kleinschalige, hoewel vaak zeer gewelddadige, guerrilla-aanvallen van UNITA vormden steeds minder een bedreiging voor de regering. Volgens de regering gaf een toenemend aantal UNITA-strijders het vechten op. De gewapende vleugel van UNITA zou nog 8.000 manschappen tot zijn beschikking hebben. In 1992 was dit aantal nog 40.000.

Aan nieuwe strijders komt UNITA door middel van vrijwillige en gedwongen rekrutering, vaak door ontvoeringen van kinderen uit weeshuizen, scholen en kerken. UNITA maakt gebruik van de zgn. integrale logistiek, waarbij strijders samenleven met vrouwen en kinderen, die in een positie verkeren die niet veel verschilt van slavernij. Met name de vrouwen en kinderen zorgen voor de logistieke ondersteuning, en vaak is een deel van de kinderen bewapend. Hierdoor zijn het militaire en burgerlijke deel van de familie moeilijk uit elkaar te houden, en daarmee is de logistieke ondersteuning van UNITA moeilijk te bestrijden.

Ondanks de effecten van de sancties tegen de gewapende vleugel van UNITA, is de uitvoering nog niet waterdicht. Pogingen de bevoorrading van UNITA over de Namibische grens te stoppen, worden bemoeilijkt door een aantal factoren. In de eerste plaats erkent de lokale bevolking aan weerszijden van de grens, die één bevolkingsgroep vormt, het concept grens niet. Daarbij komt dat Angola en Namibië jarenlang de intensieve economische banden over de grens heen hebben laten voortbestaan. In deze contacten was UNITA een belangrijke, met diamant betalende, klant. Beperking van die handel betekent dus een aanslag op het levensonderhoud van de bevolking in deze omgeving.

In de verslagperiode vonden in het gehele land honderden UNITA-aanvallen plaats , die geen bedreiging vormden voor de staatsmacht, maar waarbij vaak veel burgerslachtoffers vielen. Volgens waarnemers waren deze aanvallen er vooral op gericht de aandacht van de media te trekken. Waarnemers interpreteren het toenemende aantal aanslagen als een oproep van UNITA aan de regering om in te stemmen met hernieuwde onderhandelingen.

In de verslagperiode pleegde UNITA's militaire vleugel enkele grote aanslagen, die veel aandacht kregen van de internationale gemeenschap. Op 4 mei vond een aanval plaats op Caxito, 50 km ten noordoosten van Luanda, waarbij ongeveer 100 mensen om het leven kwamen, en zo'n 60 kinderen van tussen de 10 en 18 jaar oud, ontvoerd werden. De aanslag op Caxito en de ontvoering van kinderen daarbij, werd sterk veroordeeld door de Europese Unie. Eind mei 2001 werden de kinderen, onder druk van onder meer UNICEF, vrijgelaten in de provincie Kwanza Norte.

In augustus 2001 vond een grote aanval van UNITA plaats op 150 kilometer van Luanda. Een trein met ongeveer 500 passagiers aan boord, reed op een mijn die op de rails was gelegd. De bom ontplofte en de brandstoftank van de trein vloog in brand. Gewapende mannen schoten op de vluchtende passagiers, waarbij rond de 250 personen om het leven kwamen. Honderden anderen raakten vermist.

Op 25 september werd een elektriciteitscentrale tot ontploffing gebracht op 16 kilometer van Viana bij Luanda. De toevoer van elektriciteit naar enkele wijken van Luanda werd aangetast, net als de watertoevoer naar de gehele stad.

FLEC

In de enclave Cabinda, waar het grootste deel van de Angolese olieproductie en dus van de olie-inkomsten vandaan komen, zijn verscheidene onafhankelijkheidsbewegingen actief. Diverse afsplitsingen van de onafhankelijkheidsbeweging FLEC (Frente de Libertaçao do Enclave de Cabinda), waaronder de FLEC-FAC (Forcas Armadas de Cabinda) en de FLEC-Renovada, alsmede de FDC (Frente Democrática de Cabinda) genieten brede steun van de bevolking en controleren een groot deel van de provincie.

De FLEC-aanhangers zijn onderling zeer verdeeld en behoren nu eens tot de ene vleugel en dan weer tot de andere. Ook komt het voor dat zij naar de zijde van de regering overlopen, soms met voordelen gelokt, om dan vervolgens weer terug te keren naar de FLEC. FLEC stelt over 5.000 strijders te beschikken. Waarnemers schatten dat dit er in werkelijkheid ongeveer 600 zijn.

Net als in de rest van Angola heeft het Angolese leger met name controle over de hoofdstad en de kustgebieden. De veiligheidssituatie in de binnenlanden van Cabinda is onduidelijk. Het leger maakt toegang tot de binnenlanden voor derden vrijwel onmogelijk, en af en toe komen er (onbevestigde) berichten uit die gebieden, dat de veiligheidssituatie er slecht is.

De regering heeft toegegeven dat het leger de druk opvoert in Cabinda. Met behulp van landen in de regio, die niet nader genoemd worden, worden FLEC-FAC en FLEC-Renovada omsingeld.

Veiligheidssituatie

De overheid stelt ongeveer 90% van Angola onder controle te hebben. Toch kan het regeringsleger niet voorkomen dat Savimbi's UNITA in het gehele land guerrilla-acties blijft uitvoeren. Sinds het tweede kwartaal van 2001 waren de aanvallen door UNITA bloediger dan ooit tevoren en vielen daarbij vaak grote aantallen burgerslachtoffers. Door verhoogde aandacht door het regeringsleger voor de grensgebieden, werden de provinciale hoofdsteden kwetsbaarder voor aanvallen door Savimbi's UNITA.

Door verbeterde samenwerking met Zambia zijn volgens de minister van Binnenlandse Zaken nu alle landsgrenzen onder controle van de regering. In de praktijk levert de grens met Zambia echter nog steeds problemen op. Zambia blijkt niet in staat effectief gezag uit te oefenen in het grensgebied. Voor het Angolese leger geldt dat de afstand van de kust tot het grensgebied met Zambia zo groot is, dat het logistiek te kostbaar is troepen lang in het gebied te houden. Angola heeft nog steeds geen toestemming om vanaf Zambiaanse bodem de strijd tegen de gewapende vleugel van UNITA te ondersteunen, zoals dat wel toegestaan is vanuit Namibië.

In oktober 2001 werd de militaire activiteit van de regeringstroepen tegen Savimbi's UNITA in het noorden, centrum en zuiden opgeschroefd, waardoor wederom grote aantallen Angolese burgers op drift raakten en naar de steden trokken. De militaire strategie van de regering om de druk op de grensgebieden op te voeren, leidde in de verslagperiode tot een grotere mate van onveiligheid voor de provinciale hoofdsteden. De elitetroepen werden vooral in verafgelegen provincies en de DR Congo ingezet om Savimbi te vangen, of op zijn minst de bevoorradingslijnen af te snijden. Dit bracht met zich mee dat de verdediging van de veiligheidszones rond de provinciale hoofdsteden (zoals bijvoorbeeld Caxito) werd overgelaten aan de minder capabele en gemotiveerde troepen.

In 2001 waren de aanvallen van de gewapende vleugel van UNITA dan ook meer dan voorheen gericht op de steden, hetgeen past in de meer stedelijk gerichte guerrilla die in 2000 was aangekondigd. In Moxico, Bié, Malanje, Uige, Bengo en Cuando Cubango kwamen de hoofdsteden onder grote druk te staan. In juni 2001 werd in de provinciale hoofdstad Kuito een avondklok ingesteld in verband met de verslechterende militaire situatie rondom de stad. In juli stelde een MPLA-delegatie vast dat de politieke en militaire situatie in de provinciale hoofdstad Uige aan het verslechteren was, wat gekenmerkt werd door constante aanvallen door UNITA. In dezelfde maand werd gemeld dat UNITA zijn acties rond de stad Bailundo (provincie Huambo), waar voorheen UNITA zijn hoofdkwartier had, had opgeschroefd.

Op grond van de veiligheidssituatie, afgemeten aan de veiligheidsrisico's voor burgers als gevolg van militaire activiteiten, waaronder het leggen van landmijnen, van december 2001, kan het grondgebied van Angola worden ingedeeld in:


1 Relatief veilig gebied: de hoofdstad Luanda en een gebied met een straal van 50 km daaromheen. De veiligheidssituatie in Luanda is stabiel. In de stad hebben sinds 1992 geen gevechtshandelingen plaatsgevonden en de stad is de laatste jaren nooit militair bedreigd geweest. De directe omgeving (tot een straal van ongeveer 50 kilometer) kan sporadisch te maken krijgen met UNITA-aanvallen; zo werd in de verslagperiode de elektriciteitscentrale van Viana, net buiten Luanda, aangevallen. In de wijde omtrek van de stad (60 tot 100 kilometer) zijn sterke legereenheden aanwezig.


2 Overgangsgebieden: de kustgebieden van de provincies Namibe, Benguela, Kwanza Sul en Cabinda, en alle provinciale hoofdsteden. In deze gebieden komen incidenteel, maar vaker dan in de periode tot mei 2001, guerrilla-acties van UNITA van beperkte omvang voor, met name in delen van Bengo en Benguela, in het noorden van Namibe en in Zaire aan de grens met de DR Congo.


3 Relatief onveilige gebieden: alle andere gebieden; de mate van onveiligheid varieert en fluctueert. Het regeringsleger heeft in deze gebieden een conventioneel militair overwicht, maar in sommige delen is de invloed van UNITA nog zeer groot. In grote delen van de relatief onveilige gebieden was in de afgelopen periode wisselend sprake van overmacht van UNITA, danwel van het regeringsleger. Het leger kan de bevolking geen afdoende bescherming bieden tegen de guerrilla-activiteiten, ronsel- en plunderacties van rondzwervende UNITA-eenheden en onder UNITA-vlag opererende bandieten. Het gevaar dat UNITA een of meer grote steden onder de voet zou lopen is echter vrijwel geweken.

Ook zijn grote gebieden relatief onveilig door de aanwezigheid van landmijnen.

Er zijn geen grote en bijna geen kleine steden meer die langere tijd achtereen onder Savimbi-UNITA gezag staan. Ook toen dat nog wel het geval was, bood UNITA zijn burgers voor zover bekend geen enkele bescherming tegen mensenrechtenschendingen, behalve het op afstand houden van het regeringsleger.

Troepen in het buitenland

Angola heeft aangegeven dat de Angolese troepen die gestationeerd zijn in Congo-Brazzaville daar zullen blijven. Ongeveer 15.000 militairen hielpen Sassou Nguesso in 1997 aan de macht te komen. Onduidelijk is hoeveel troepen in 2001 nog steeds gelegerd zijn in Congo-Brazzaville (geschat wordt ongeveer 500), maar wel bekend is dat ze zich voornamelijk bevinden in de regio rondom Cabinda.

Tot op heden bevinden zich ongeveer 1000 Angolese militairen in de DR Congo. In het kader van de vredesonderhandelingen in de DR Congo heeft Angola aangekondigd dat zijn troepen dat land zullen verlaten. In tegenstelling tot Zimbabwe en Namibië heeft Angola daarvoor echter nog geen tijdsschema gegeven. Angola en DR Congo zijn overeengekomen dat eerst de situatie aan de gezamenlijke grens zal worden beoordeeld, voor de troepen zich volledig zullen terugtrekken.

3.4 Sociaal-economische situatie

---
Sociaal-economische oorzaken van de burgeroorlog

De oorlog in Angola is ontstaan als vrijheidsstrijd tegen de Portugese koloniale heerser. In de twintigste eeuw ontstonden apart van elkaar in verschillende delen van het land vrijheidsbewegingen, die er niet in slaagden samen een front te vormen. Na de onafhankelijkheid veranderde het doel van de strijd van het streven naar onafhankelijkheid naar controle over (een deel van) de natuurlijke hulpbronnen van het land.

Deze verschuiving van de inzet van de strijd werd vergemakkelijkt door een aantal factoren. In de eerste plaats beschikt Angola over grote natuurlijke rijkdommen, zoals olie - met name in de oceaanbodem -, en diamanten - in het binnenland. Na de onafhankelijkheid groeide het belang van de informele economie en het informele staatsbestuur. Dit gebeurde onder meer doordat een groot deel van de bevolking de postkoloniale overheid niet als legitiem ervoer, maar ook doordat de Angolese staat slecht geïnstitutionaliseerd was door de koloniale machthebbers. De staat verzwakte, waardoor het mogelijk werd voor gewapende groepen als UNITA en FLEC om controle te krijgen over bepaalde delen van het land, en de daar beschikbare natuurlijke rijkdommen. Door het groeiende belang van de informele economie en door de groeiende buitenlandse afzetmarkt werd het daarnaast mogelijk die natuurlijke rijkdommen te gelde te maken.

In de afgelopen jaren heeft de gewapende vleugel van UNITA grote verliezen geleden, en is zij niet meer in staat een bedreiging te vormen voor de staatsmacht. Echter, ondanks de sancties die de VN Veiligheidsraad heeft uitgesproken tegen UNITA, heeft UNITA nog steeds voldoende inkomsten om haar eigen organisatie en de strijd gaande te houden. Hiermee is de oorlog noodzakelijk geworden om de bron van inkomsten, diamanten, te behouden, en zal beëindiging van de strijd onvoldoende lucratief zijn, om in overweging genomen te worden.

Ondertussen is de oorlog ook voor elementen in het regeringsleger een bron van inkomsten geworden. Zo vindt bijvoorbeeld illegale diamantwinning en parallel banditisme (met name veediefstal) plaats door hoge militairen van het regeringsleger en lokale autoriteiten. Bendes voeren roofovervallen uit en vechten onderlinge conflicten uit die vervolgens aan UNITA worden toegeschreven. Ook kan niet worden uitgesloten dat in sommige gevallen wordt samengewerkt met UNITA-strijders.

Sociaal-economische situatie

Volgens deskundigen heeft de staat Angola voldoende inkomsten om een behoorlijke volkshuishouding te voeren, waarbinnen een aandeel zou kunnen worden vrijgemaakt voor de binnenlandse strijd. Als gevolg echter van de oorlog in combinatie met ontoereikend economisch beleid, bevindt de economie zich in slechte staat. Angola neemt de 146ste plaats (van de 162 landen) in op de Human Development Index.

Er is weliswaar sprake van economische groei in Angola, maar andere macro-economische indicatoren zijn ongunstig (hoge schuldenlasten, inflatie, begrotingstekort, etc). Op micro-economisch niveau is sprake van een laag niveau van economische productiviteit, hoge werkloosheid en lage inkomens, en een laag niveau van onderwijs, gezondheidszorg en andere sociale voorzieningen.

Minder dan de helft van de Angolese bevolking heeft toegang tot basisvoorzieningen op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs. Deze voorzieningen zijn bovendien veelal van lage kwaliteit. De sociale indicatoren, met name de kindersterfte die tot de hoogste in Afrika behoort, weerspiegelen de wijdverbreide armoede. Het grootste deel van de bevolking leeft onder de armoedegrens.

Angola kent nog steeds een groeiend aantal ontheemden (naar schatting zijn bijna 4 miljoen Angolezen, of éénderde van de bevolking ontheemd ). Gevechten in de provincies en aanvallen door UNITA leiden ertoe dat steeds meer plattelandsbewoners naar de steden trekken. Ontheemdenstromen gaan altijd van UNITA- of voormalig UNITA-gebieden naar regeringsgebieden. Sinds jaar en dag bestrijkt de internationale humanitaire gemeenschap (internationale ngo's en VN-agentschappen onder leiding van OCHA) met een landelijk netwerk van intensieve hulpverlening die delen van het land die toegankelijk zijn (zie bijlage 3). Van tijd tot tijd raken gebieden afgesloten van humanitaire hulp vanwege een verslechterende militaire situatie. Zo werden in juni 2001 voedseltransporten door WFP tijdelijk stopgezet na twee aanvallen binnen een week op
voedseltransportvliegtuigen. Hiermee werd de voedselvoorziening voor de provinciale hoofdstad Kuito ernstig in gevaar gebracht.

In 2000/2001 werden meer dan 1 miljoen Angolezen van onder andere voedsel voorzien, maar konden zo'n 500.000 mensen in het geheel niet bereikt worden. Er zijn betrouwbare berichten dat de humanitaire situatie in de ontoegankelijke gebieden (het platteland buiten de kustprovincies) in de verslagperiode verslechterd is. Dit geldt met name de provincie Bié, waar grote aantallen ontheemden naar de steden trokken.

In Luanda wordt geen voedsel verstrekt door de internationale hulporganisaties, omdat de aantallen ontheemden te groot, en de armoede te wijd verspreid zijn, en het onderscheid tussen ontheemden en andere arme stadsbewoners daardoor moeilijk te maken is.

Nadat de Angolese autoriteiten de bewoners van de wijk Boa Vista vrijwel zonder berichtgeving vooraf naar Viana hervestigd had, deed de regering een beroep op humanitaire organisaties om deze mensen te ondersteunen. De humanitaire organisaties weigerden, en wezen de regering op haar verantwoordelijkheid voor deze door haarzelf gecreëerde situatie. Mede naar aanleiding van dit voorval beschuldigde Artsen Zonder Grenzen in juli 2001 zowel de regering als de gewapende vleugel van UNITA ervan geen oog te hebben voor de "onmiskenbare, ernstige en vaak acute humanitaire behoeften van de bevolking".

Kuito is, van de plaatsen die door hulporganisaties bereikt worden, de stad met de slechtste humanitaire situatie. Deze stad heeft het hoogste aantal ontheemden (± 200.000) van alle provinciale hoofdsteden in Angola. Door de tijdelijke voedseltransportstop in juni 2001, ontving in die maand slechts 23% van de mensen die recht hadden op voedselbijstand hulp. De voedselsituatie werd zo ernstig dat vele ontheemden vertrokken op zoek naar voedsel. Zij die achterbleven verzwakten, en het aantal zieken steeg sterk.

In de weken voorafgaand aan het stopzetten van de voedseltransporten was de militaire activiteit rond Kuito sterk toegenomen, waardoor nog meer ontheemden naar de stad waren getrokken. Al deze mensen moesten worden voorzien van voedsel. De toevoer van voedsel naar Kuito was reeds vóór de aanvallen problematisch, aangezien de landingsbaan bij Kuito in zeer slechte staat is. WFP had er al meerdere malen bij de Angolese regering op aangedrongen om de baan te repareren, maar dit is nog niet gebeurd. Vanwege de slechte staat van de landingsbaan waren de voedselvluchten reeds teruggebracht van 11 naar 6 vluchten per dag. Door deze beperking was in Kuito slechts een voedselvoorraad van ongeveer vijf dagen aanwezig. Na gesprekken met de overheid besloot WFP enkele dagen later de vluchten op beperkte schaal te hervatten.

De minister van Hulp en Sociale Integratie kondigde in juni 2001 aan dat de regering 4 miljoen USD uit zou trekken voor humanitaire ondersteuning.

Ondertussen maken de oliebedrijven zich zorgen over het autonome Sociaal Bonus Fonds waaraan zij bijdragen. Dit fonds zou ten goede moeten komen aan de sociale sector in Angola, maar er zijn geen cijfers bekend gemaakt over hoeveel geld beschikbaar zou zijn, of waaraan het zou zijn uitgegeven. Volgens schattingen zou het om ongeveer 60 miljoen USD gaan.

Economische hervormingen

In 2000 sloot Angola met het IMF een akkoord over een Staff Monitored Program (SMP) met als doelen stabilisering van de macro-economische situatie door middel van transparantie, privatisering, afslanking van de overheid, en regulier financieel beheer. Onderdeel van dit SMP was de formulering van een beleid ter bestrijding van de armoede, waarvan de uitvoering op hoofdlijnen in 2001 van start zou moeten gaan.

Hoewel Dos Santos vastbesloten lijkt de macro-economische hervormingen door te zetten, betwijfelen waarnemers of het SMP op korte termijn met succes doorlopen zal worden. Van 15 tot en met 31 juli 2001 heeft een technical team van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) met de Angolese regering gesproken over de resultaten van de uitvoering van het SMP, dat in januari 2001 met een half jaar verlengd werd. Ondanks enkele positieve ontwikkelingen - zo zijn een aantal sectoren, zoals openbaar vervoer, watertoevoer en sanitatie, geprivatiseerd - blijft weerstand op uitvoeringsniveau bestaan. Op vele terreinen was de documentatie van de regering over de uitvoering van het SMP nog onvolledig en onvoldoende onderbouwd. Verwacht wordt dat het SMP nog meerdere malen verlengd zal worden zolang Angola goede wil blijft tonen. Ondertussen heeft de regering nog steeds geen interim Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP) geaccepteerd weten te krijgen. Een eerste opzet voor een PRSP werd in april 2001 voorgelegd aan het IMF, maar dit concept werd niet als voldoende beschouwd om de armoede op grondige wijze aan te pakken. Bestuurlijke onmacht, onwennigheid in beleidsmatig denken, en angst zich vast te leggen op door het maatschappelijk middenveld meetbare doelstellingen zijn hiervan de oorzaken.

3.5 Samenvatting

---
De noodzaak van nieuwe politieke initiatieven in het vredesproces wordt steeds meer erkend aan zowel de regeringszijde, als aan Savimbi's zijde. Dit inzicht uit zich vooralsnog met name in de retoriek aan beide zijden. Van dialoog of onderhandelingen is echter nog in geen enkel opzicht sprake. Opvallend is wel dat het maatschappelijk middenveld, waarin de kerken een grote rol spelen, zich steeds meer opwerpt als mogelijke bemiddelaar, en als bevorderaar van een omslag in de cultuur van wantrouwen. Door middel van kerkdiensten en demonstraties wordt de bevolking opgeroepen voor vrede te kiezen.

De houding van de internationale gemeenschap heeft zich gedurende de verslagperiode bestendigd. Er wordt steeds meer afstand genomen van Savimbi's UNITA, waar wel tegenover staat dat er druk op de regering wordt uitgeoefend haar resultaten op het gebied van goed bestuur en economisch beleid sterk te verbeteren. Deze houding sluit goed aan bij de inzet van het maatschappelijk middenveld in Angola, dat de nadruk legt op de noodzaak van binnenlandse hervormingen ter verbetering van de leefsituatie van de bevolking.

De regering toont zich bereid de benodigde macro-economische hervormingen door te voeren, die nodig zijn om op termijn werkelijk verandering te brengen in de sociaal-economische omstandigheden van de Angolese bevolking. Vooralsnog verlopen de vorderingen voor wat betreft de doelen van het Staff Monitored Program echter te traag om tot structurele steun van het IMF te leiden.

Luanda en omgeving zijn relatief veilig. De provinciale steden blijven in handen van de regering, maar hebben vaker dan voorheen te maken met UNITA-aanvallen. Dit geldt ook voor grote delen van de kust. De aanvallen van UNITA zijn niet langer zozeer gericht op terreinwinst, alswel op destabilisatie en bevoorrading. Vaak wordt er bij de aanvallen geplunderd, en worden er burgers ontvoerd. UNITA was in de verslagperiode verantwoordelijk voor een drietal aanvallen met grote aantallen burgerslachtoffers. Aangenomen wordt dat de acties erop zijn gericht de aandacht van de internationale gemeenschap voor Angola niet te laten verslappen, en Savimbi een plek aan de toekomstige onderhandelingstafel te verzekeren.

Op het platteland vinden nog steeds de grootste militaire acties plaats. De bevolking is voortdurend op de vlucht voor gevechten en aanvallen. Buiten de kust en de provinciale hoofdsteden is de situatie daardoor over het algemeen relatief onveilig.


4 Mensenrechten

---

4.1 Juridische context

---
Angola heeft een aantal belangrijke internationale verdragen op het terrein van de mensenrechten geratificeerd, waaronder het Internationale Convenant over Burgerlijke en Politieke Rechten, het Internationale Convenant over Economische, Sociale en Culturele Rechten, het Verdrag over Uitbanning van Alle Vormen van Discriminatie tegen Vrouwen, het Verdrag over de Rechten van het Kind, het Optionele Protocol bij het Internationale Convenant over Burgerlijke en Politieke Rechten (dit geeft Angolezen het recht om een individueel verzoek tot het Human Rights Committee te richten) en de vier Geneefse Verdragen van 1949. Ondersteund door United Nations Office for Angola (UNOA) werkt het Angolese Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de ratificatie van het verdrag tegen Foltering en Andere Wrede en Onmenselijke Behandeling of Bestraffing, het Tweede Optionele Protocol bij het Internationale Convenant over Burgerlijke en Politieke Rechten, de Internationale Conventie voor Preventie en Bestraffing van Genocide, en de Internationale Conventie voor de Eliminatie van Rassendiscriminatie.

In 1997 tekende Angola het Verdrag tegen het gebruik van landmijnen, maar het verdrag is tot op heden niet geratificeerd. Het Angolese leger maakt nog steeds op beperkte schaal gebruik van mijnen.

De autoriteiten hebben geen enkele maal voldaan aan hun verplichtingen te rapporteren aan de organen van toezicht op de bovengenoemde verdragen.

De laatste grondwetsherziening dateert van 1992. Reeds geruime tijd wordt er gewerkt aan een nieuwe grondwet (zie 2.1.2 Geschiedenis). De Constitutionele Commissie van de Nationale Assemblee stelde in mei 2001 een subcommissie in om de nieuwe grondwet te gaan schrijven. De oppositie protesteerde echter tegen het (MPLA-) besluit om te beginnen met schrijven, terwijl er over een aantal onderwerpen nog geen overeenstemming was bereikt. Zo zijn de partijen het nog steeds niet eens over de vraag of provinciale gouverneurs gekozen of benoemd moeten worden. Van oudsher is de MPLA voorstander van centralisatie, terwijl UNITA-parlementsleden pleiten voor decentralisatie van de macht. In dit kader stellen UNITA-parlementsleden ook rechtstreekse presidentiële verkiezingen voor.

Voor een grondwetswijziging is een tweederde meerderheid in het parlement vereist.

De huidige Angolese grondwet en het rechtssysteem voorzien in de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden. Zo zijn volgens de artikelen 20, 22 en 23 van de grondwet het leven en de lichamelijke integriteit beschermd en is iedere vorm van foltering of onmenselijke behandeling verboden.

Met name de lagere wetgeving behoeft hervorming, om de naleving van de mensenrechten te waarborgen. Het Wetboek van Strafrecht dateert uit 1886.

Momenteel wordt er gewerkt aan voorstellen voor een wet Detentierecht en een wet die huiselijk geweld strafbaar maakt. Verder wordt er uitgebreid gediscussieerd over een omstreden nieuwe perswet. Verwacht wordt dat deze discussie niet afgerond zal worden voor de nieuwe grondwet in werking treedt.

4.2 Toezicht

---
De Nationale Assemblee van Angola heeft een Commissie Mensenrechten.

Sinds 15 oktober 1999 is een United Nations Office for Angola (UNOA) gevestigd in Angola. Dit betreft een multidisciplinaire eenheid met een professionele staf van dertig personen. Een onderdeel van UNOA bestaat uit de voortzetting van de Human Rights Division (HRD) van MONUA , welke tijdens de afbouwperiode van MONUA met toestemming van de Angolese regering steeds was blijven functioneren. Ondanks een aanzienlijk beperktere staf is het UNOA-onderdeel belast met mensenrechten in staat om op beperkte schaal werk te verrichten op het terrein van promotie en bescherming van mensenrechten, waarbij veel aandacht wordt besteed aan capaciteitsopbouw bij lokale instituties. Projecten op dit terrein worden door diverse donoren, waaronder Nederland, gefinancierd. UNOA heeft geen mandaat voor monitoring, wat inhoudt dat er geen onderzoek gedaan wordt naar berichten van mensenrechtenschendingen, die bij de organisatie binnenkomen.

De mensenrechtenmissie van UNOA werkt samen met onder andere de overheid, beroepsorganisaties, de Orde van Advocaten en ngo's.

Het mandaat van UNOA werd sinds oktober 1999 steeds met zes maanden verlengd. De laatste verlenging vond plaats in oktober 2001.

Ook diverse ngo's, kerken en beroepsorganisaties spelen een rol in het bewustmaken van mensenrechtenvraagstukken en krijgen hiervoor ook publiciteit in bepaalde media. Aan internationale organisaties, zoals Human Rights Watch, werd toegestaan dat zij onderzoek deden in het land, maar zij hadden geen toegang tot de relatief onveilige gebieden.

4.3 Naleving en schendingen

---
De regering stelt zich bewust te zijn van structurele problemen die de ontwikkeling van een cultuur van respect voor de mensenrechten in de weg staan, zoals gebrek aan opleiding en ontwikkeling bij gezagshandhavers; gebrek aan middelen voor de rechterlijke macht en voor goede detentie-omstandigheden; en de slechte betaling van politie- en veiligheidsdiensten. Deze structurele problemen zijn nog niet opgelost, mede doordat beschikbare middelen besteed werden aan de oorlogsinspanningen. Daarnaast beroept de overheid zich geregeld op bescherming van de staatsveiligheid als verklaring voor de beperking van burgerlijke en politieke rechten.

Er zijn geen gevallen bekend van vervolging door de regering op grond van ras, religie, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde sociale groep. Het komt nog steeds voor dat tegenstanders van de regering, zoals journalisten, mensenrechtenactivisten, en leden van andere politieke partijen dan de MPLA, worden lastiggevallen. Dergelijke incidenten worden door de regering over het algemeen toegeschreven aan lokaal machtsmisbruik van provinciale gouverneurs. Inde praktijk komt intimidatie van tegenstanders van de regering niet alleen voor buiten Luanda. Wel hebben tegenstanders van de regering buiten Luanda vaak in sterkere mate last van problemen met de autoriteiten, en dan vooral in die provincies waar de gouverneurs tot de hardliners van de MPLA behoren, zoals onder andere in Bié, Huambo, Kwanza Norte en Uige.

Nog steeds zijn de gebieden waar Savimbi's UNITA nadrukkelijk aanwezig is, ontoegankelijk voor hulp- en mensenrechtenorganisaties. Bronnen met feitelijke informatie over mensenrechtenschendingen door UNITA zijn daardoor schaars. Voor dergelijke informatie wordt vooral gebruik gemaakt van verhalen van ontheemden uit gebieden waar UNITA nog veel invloed heeft, en van overgelopen UNITA-aanhangers, -strijders en -functionarissen. Er bleven uit de relatief onveilige gebieden berichten komen van mensenrechtenschendingen door UNITA als buitengerechtelijke executies, beperking van de vrijheid van meningsuiting en informatie, gedwongen verplaatsingen van bevolkingsgroepen, lukraak mijnen leggen en aanvallen op en plundering van plattelandsgemeenschappen.

De grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en bepaalt dat de media niet onderworpen kunnen worden aan ideologische, artistieke of politieke censuur. In de praktijk houdt de regering zich hier niet altijd aan. Er wordt nog steeds gediscussieerd over een omstreden nieuwe perswet. Verwacht wordt dat deze discussie niet afgerond zal worden voor de nieuwe grondwet in werking treedt.

De meerderheid van de Angolese pers is overheidseigendom, en levert slechts in geringe mate kritiek op de regering. Daarnaast kent Angola enkele onafhankelijke weekbladen, met oplagen van enkele duizenden exemplaren, naast vijf onafhankelijke radiostations. De meeste meer welvarende Angolezen beschikken over tv-satellietschotels waarmee zenders als BBC en CNN ontvangen kunnen worden. Minder welgestelde personen kunnen luisteren naar kortegolfradio-uitzendingen van bijvoorbeeld Voice of America, Radio France International of vergelijkbare buitenlandse zenders.

Ondanks de aanwezigheid van onafhankelijke media in Luanda en Benguela geven de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting in Angola toch aanleiding tot zorg.

Door intimidatie en bedreigingen dwingt de overheid journalisten tot zelfcensuur met als doel kritiek op de regering tot zwijgen te brengen. Alleen de meest bekende journalisten en activisten voelen zich afdoende beschermd door de internationale gemeenschap. Nog enkele jaren geleden was er sprake van actieve vervolging van journalisten en mensenrechtenactivisten, en een simpel dreigement is voor de meeste journalisten daardoor afdoende om tot zelfcensuur te leiden. Intimidatie en vervolging van onafhankelijke journalisten en mensenrechtenactivisten vindt in grotere mate plaats in de provincies, dan in Luanda als gevolg van de aanwezigheid van hardliners onder de provinciale gouverneurs enerzijds, en de grotere dreiging van Savimbi's UNITA anderzijds.

Naast intimidatie van journalisten ondervindt de onafhankelijke pers financiële problemen door de druk die de overheid uitoefent op bedrijven en organisaties om niet te adverteren in de vrije pers. Dit geldt voor zowel de geschreven pers, als de radio. Daarnaast zijn de prijzen voor papier en het printen van onafhankelijke kranten in de verslagperiode vrijwel wekelijks gestegen. Als gevolg van financiële problemen is één krant in 2001 reeds enkele maanden niet verschenen, en hebben andere kranten hun oplage moeten halveren. De staatskrant, Jornal de Angola, mag gratis gebruik maken van de papier- en printfaciliteiten van de overheid.

Na de ontruiming van de wijk Boa Vista in juli 2001 werd de berichtgeving over die gebeurtenis door de onafhankelijke pers aangepakt door de autoriteiten door middel van beschuldigingen in de staatsmedia. Het belangrijkste onafhankelijke radiostation Ecclesia onderbrak twee dagen lang zijn uitzendingen na hevige kritiek van de overheid op zijn uitzendingen. Radio Ecclesia werd impliciet beschuldigd van UNITA-sympathieën. In de twee dagen radiostilte bezon de redactie van Radio Ecclesia zich op deze beschuldiging, waarna besloten werd geen veranderingen aan te brengen in de programmering. Na hervatting van de berichtgeving werd Radio Ecclesia nogmaals door de staatspers beschuldigd van UNITA-sympathieën, maar deze keer besloot het station niet te reageren. Ook in verband met de gebeurtenissen in Boa Vista werd op 13 juli journalist en activist Rafael Marques gearresteerd en kort vastgehouden toen hij een journalist van de BBC begeleidde in de wijk.

Op 19 augustus 2001 werd journalist Gilberto Neto van de onafhankelijke krant Folha 8 verboden het land te verlaten. Hij was onderweg naar een cursus in Londen, toen op het vliegveld zijn paspoort werd geconfisceerd. Volgens Neto had een overheidsfunctionaris hem medegedeeld dat dit uitreisverbod nog steeds in verband stond met zijn arrestatie in 1999, die het gevolg was van een reportage over een politie-inval bij radio Ecclesia.

In 2001 werd president Dos Santos door the Committee for the Protection of Journalists verwijderd van de lijst van tien grootste vijanden van de persvrijheid. Deze lijst wordt ieder jaar vrijgegeven op 3 mei, de Wereld Persvrijheid Dag. Reporters sans Frontières hield de Angolese president in eenzelfde lijst echter op dezelfde plaats als vorig jaar. In reactie op de lijsten wees de voorzitter van de Angolese vakbond voor journalisten erop dat de huidige perswet uit de tijd was, en door een meer democratische wet moest worden vervangen.

In de gebieden waar de gewapende vleugel van UNITA nog alom aanwezig is en veel invloed heeft, heerst volgens de berichten geen vrijheid van meningsuiting.

De vrijheid van vergadering wordt geregeld door een wet die onder meer bepaalt dat een openbare of besloten vergadering uiterlijk drie dagen van tevoren moet worden aangemeld. Deelnemers aan niet goedgekeurde vergaderingen kunnen gerechtelijk vervolgd worden op grond van misdrijven tegen de eer en de waardigheid van personen of staatsinstellingen. Aanvragen voor regeringsgezinde bijeenkomsten werden doorgaans onverwijld ingewilligd; protestbijeenkomsten werden meestal geweigerd. In de verslagperiode zijn geen gevallen bekend van arrestaties of detenties van deelnemers aan niet goedgekeurde bijeenkomsten.

Aan verenigingen kan registratie onthouden worden op veiligheidsgronden. De regering houdt veelal georganiseerde activiteiten tegen die zij tegen haar belangen acht. Soms is het daarbij moeilijk te beoordelen in hoeverre sprake is van legitieme veiligheidsbelangen in het kader van de strijd tegen Savimbi's UNITA.

Behalve de gewapende factie van UNITA onder leiding van Savimbi, en de gewapende vleugels van FLEC, zijn er geen verboden politieke partijen in Angola. Pogingen activiteiten van oppositiepartijen te beperken, en intimidatie van aanhangers van oppositiepartijen blijven gemeld worden, met name vanuit de provincies Uige, Kwanza Norte, Bié en Huambo waar de provinciale autoriteiten tot de hardliners behoren. Zo worden bijvoorbeeld aanhangers van UNITA-Renovada beschuldigd van sympathie voor Savimbi's strijd, en vervolgens blootgesteld aan mishandeling. In geval van vervolging of intimidatie door de provinciale autoriteiten zou een aanklacht moeten worden ingediend bij een provinciale rechtbank. De provinciale rechtbanken zijn echter niet onafhankelijk.

De regering geeft incidenten toe, maar neemt daarvoor geen verantwoordelijkheid, en onderneemt ook geen actie.

In het grijze gebied tussen repressie enerzijds, en bescherming van de staatsveiligheids anderzijds, onderneemt de staat soms juridische stappen tegen politieke partijen, die niet in overeenstemming zijn met de grondwet. Eind mei 2001 verbood de provinciale overheid van Luanda een manifestatie van studenten tegen de bestaande corruptie in de Angolese samenleving. Eind juli 2001 werd een protestmars van bewoners van de Luandese wijk Boa Vista verboden, om veiligheidsredenen.

Een protestmars van duizenden kinderen op 1 juni tegen ontvoeringen door UNITA mocht wel plaatsvinden, evenals een protestmars tegen de aanval van UNITA op een passagierstrein in augustus 2001.

Begin oktober 2001 werd een tweedaags seminar georganiseerd door de Associatie voor Justitie, Vrede en Democratie over rechtsgang en het penitentiaire systeem in Angola. Naar aanleiding van de aankondiging van dit seminar had de regering het seminar illegaal verklaard. De organiserende associatie had volgens de regels zijn reglement gedeponeerd bij het ministerie van Justitie, om vervolgens het seminar te organiseren. Volgens de regering was het seminar niet legaal, omdat het ministerie van Justitie het reglement nog niet had goedgekeurd. Uiteindelijk vond het seminar doorgang, maar niet voordat een van de donoren voor het seminar zich onder druk van de regering had teruggetrokken.

In Angola heerst vrijheid van godsdienst. Ook in de gebieden waar de gewapende vleugel van UNITA nog alom aanwezig is en veel invloed uitoefent, respecteert UNITA de vrijheid van godsdienst. In Angola bestaat met name in de grotere steden een grote variatie aan kerken en godsdienstige groeperingen. Diverse kerkelijke bijeenkomsten en diensten worden over het algemeen goed bezocht. Het is met name in deze kaders dat de bevolking bredere sociale contacten onderhoudt en elkaar tot steun is.

Sommige kerken, religieuze organisaties en personen zijn zeer betrokken bij de vredesbeweging. Zij dringen aan op hernieuwde vredesonderhandelingen met Savimbi, terwijl dit standpunt ingaat tegen het standpunt van de regering om alleen te overleggen over de uitvoering van de Lusaka-akkoorden. Er vindt geen vervolging plaats van religieuze aanhangers van vredesonderhandelingen, maar net als in geval van andere oppositieleden valt niet uit te sluiten dat ze op grond van hun politieke activiteiten in hun werk worden belemmerd of worden geïntimideerd door de veiligheidskrachten.

De grondwet voorziet in vrijheid van reizen en vestiging, evenals in de vrijheid het land te verlaten en terug te keren. In de praktijk zijn deze vrijheden echter beperkt als gevolg van de burgeroorlog. Talrijke checkpoints langs de wegen beperken de bewegingsvrijheid. Deze checkpoints dienen, behalve als controle op eventuele UNITA-infiltranten, voornamelijk als bron van inkomsten voor het betrokken politie- en veiligheidspersoneel. Wegen die door de overheid als onveilig worden beschouwd, worden afgesloten.

Soms wordt ook beperking van bewegingsvrijheid gebruikt om critici van het regime onder druk te zetten. Journalist Gilberto Neto van de onafhankelijke krant Folha 8 werd 19 augustus 2001 verboden het land te verlaten. Volgens Neto had een overheidsfunctionaris hem medegedeeld dat dit uitreisverbod nog steeds in verband stond met zijn arrestatie in 1999, die het gevolg was van een reportage over een politie-inval bij radio Ecclesia.

Tussen de provinciehoofdsteden, die alle in regeringshanden zijn, en Luanda zijn geregelde vliegverbindingen. In veel gevallen is Luanda niet over de weg bereikbaar in verband met mijnen, guerrilla-activiteiten en banditisme. Humanitaire organisaties maken alleen gebruik van de wegen in de kustgebieden, en binnen de grote steden. Voor reizen vanuit overgangsgebieden naar de relatief onveilige gebieden of vice versa, of binnen de relatief onveilige gebieden, kan men tegen betrekkelijk lage prijzen per militair of commercieel vrachtvliegtuig reizen. Wie in die gebieden over de weg reist, gaat veelal met een bus of met een vrachtauto mee. Deze transporten zijn op gevaarlijke stukken van de route vaak door leger- of politie eenheden beschermd. Reizen in de relatief onveilige gebieden brengt echter altijd risico's met zich mee (overvallen, mijnen).

Het is mogelijk om van UNITA-gebied naar regeringsgebied te reizen, en in de praktijk gebeurt dit ook. Voor UNITA-strijders is deze reis gevaarlijk, omdat die reis door de UNITA-leiding als desertie zal worden opgevat. Indien een UNITA-deserteur wordt ontdekt door zijn commandant, dan kan hij bestraft worden met de dood. Ook de lokale bevolking in gebieden met UNITA-aanwezigheid loopt risico op problemen met UNITA-strijders als zij verdacht wordt van contacten met het regeringsleger. Soms wordt de bevolking in de provincies met opzet door de regering hervestigd, om de logistieke ondersteuning voor UNITA aan te tasten.

Het grootste deel van de plattelandsbevolking beschikt niet over identiteitsdocumenten. In sommige gevallen kan men checkpoints zonder documenten passeren. Dit kan zijn, doordat men de militair bij het checkpoint kent, of doordat men meereist met iemand die veel gezag heeft in de regio. In gevallen van hoge militaire paraatheid worden personen zonder documenten opgepakt voor ondervraging. Aangezien het veel voorkomt dat mensen geen documenten hebben, duurt deze detentie over het algemeen niet erg lang, tenzij er aanwijzingen zijn dat de betrokken persoon een infiltrant is. In Uige werd in oktober 2001 een man doodgeschoten door een politieman in een gevecht dat ontstond naar aanleiding van een verlopen identiteitsdocument.

Volgens UNDP liggen er in Angola ongeveer 500.000 landmijnen. Het aantal doden door landmijnen is onbekend, maar WFP meldt wekelijks een of meer mijnongelukken. In de relatief onveilige gebieden zijn landbouwgebieden door de gewapende vleugel van UNITA onbruikbaar gemaakt door het leggen van landmijnen. Gebieden waar al jaren niet meer wordt gevochten blijven onbruikbaar voor landbouw. Maar ook nu nog worden langs de wegen regelmatig mijnen gelegd om de bewegingsvrijheid in te perken.

Ook het regeringsleger legt mijnen. Over het algemeen beperkt het leger zich tot de bescherming van zijn posities en van steden die door de gewapende vleugel van UNITA bedreigd worden. Ook kampen voor ontheemden worden vaak omgeven door mijnenvelden. Deze kampen voor ontheemden worden in sommige gevallen bewoond door de plattelandsbevolking uit conflictgebieden, die door de regeringstroepen uit hun woonomgeving zijn weggestuurd, om te voorkomen dat UNITA-strijders gebruik maken van de diensten van deze mensen om hun strijd voort te zetten. Volgens waarnemers is het niet altijd duidelijk of de mijnenvelden om de kampen bedoeld zijn om UNITA-strijders buiten te houden, of juist de ontheemden binnen de kampen te houden.

De regering stelt dat deze mijnenvelden in kaart zijn gebracht met het oog op toekomstige verwijdering.

Aan het reizen naar het buitenland en terugkeer in Angola zijn door de regering geen beperkingen opgelegd. Reizigers die via het vliegveld van Luanda vertrekken dienen over een geldig paspoort, een inreisvisum voor het land van bestemming, en een ticket te beschikken.

Binnenkomende reizigers, ook Angolezen, dienen over geldige reisdocumenten te beschikken.

Bij uitreis uit Angola controleert de Service de Migraçao e Estrangeiros (SME) door middel van een computersysteem de paspoorten en visa zeer zorgvuldig. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat met behulp van contacten en omkoping de immigratiedienst gepasseerd kan worden, bijvoorbeeld via de VIP room. Hierdoor komt een deel van de controle terecht bij de luchtvaartmaatschappijen, die echter alleen controleren bij het inchecken. Op deze manier kan men met de boardingpass van een ander het vliegtuig in.

Luchtvaartmaatschappijen met een rechtstreekse dienst op Europa zijn: TAP en TAAG (Lissabon), en Air France (Parijs). Er is geen rechtstreekse dienst op Nederland.

De enige geregelde scheepvaartverbinding tussen Nederland en Angola wordt door de NDS Nile Dutch Africa Line onderhouden. Deze Nederlandse Maatschappij (onder Cypriotische vlag) vaart met containerschepen rechtstreeks van Nederland naar Luanda. Op de terugreis echter worden diverse West-Afrikaanse havens aangedaan, aangezien uit Luanda weinig tot niets uitgevoerd wordt. Om verstekelingen tegen te gaan, worden alle lege containers na inspectie verzegeld.

Gezien de lengte van Angola's grenzen (over land) is personenverkeer over deze grenzen nauwelijks te controleren.

Documenten

Geschat wordt dat slechts tussen de 10 en 30% van de Angolese bevolking over identiteitsdocumenten beschikt. Het overgrote deel van deze 10 tot 30% woont in Luanda en de provinciale hoofdsteden.

Identiteitsdocumenten worden afgegeven door de provinciale burgerlijke stand. Voor personen in de leeftijd van 10 tot 45 jaar is de identiteitskaart 5 jaar geldig, vanaf de leeftijd van 45 jaar krijgt men een identiteitskaart die 10 jaar geldig is, en vanaf 55 jaar is de kaart onbeperkt geldig. Om een identiteitskaart aan te kunnen vragen, moet een geboorte-akte overgelegd worden. Aangifte van geboorte behoort binnen een jaar na de geboorte te worden gedaan. Geschat wordt echter dat in de praktijk slechts 10% van de geboorten werkelijk aangegeven wordt. Dit lage cijfer voor geboorte-aangiften wordt veroorzaakt door enerzijds het feit dat de bevolking er het nut niet van inziet, en anderzijds door de vrijwel totale afwezigheid van faciliteiten voor een bevolkingsregistratie. Overigens kan ook na het eerste jaar na de geboorte aangifte gedaan worden. Daarbij hoeft geen bewijs te worden overlegd. Wel moeten twee getuigen aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld buren of familieleden. In principe wordt het woord van de ouders gezien als sluitend bewijs. De enige sanctie op een late aangifte is een boete.

Voor schoolgaande kinderen tussen de tien en achttien jaar is er een cedula. Vanaf het achttiende jaar kan een officieel identiteitsbewijs (Bilhete de Identitade) worden aangevraagd. Dit is officieel niet mogelijk zonder overlegging van de geboorteakte. Om een identiteitsbewijs aan te vragen moet men altijd terug naar de hoofdstad van de provincie van geboorte. Op 1 juni 2001 werd een campagne aangekondigd door de overheid en UNICEF om ongedocumenteerde kinderen van identiteitsbewijzen te voorzien. In december 2001 waren 197,880 kinderen geregistreerd in 17 provincies.

Door de oorlog zijn veel registers van de burgerlijke stand vernietigd. Als gevolg hiervan hebben veel Angolezen een nieuwe aanvraag gedaan in hun huidige woonplaats. Veel mensen hebben ook twee identiteitsbewijzen, de één afgegeven in UNITA-gebied, vóór 1998 , de ander in regeringsgebied. Veel militairen die vechten in de provincies hebben naast hun identiteitskaart uit Luanda, ook een kaart uitgegeven door de autoriteiten in Huambo.

Het is niet geheel duidelijk voor welke voorzieningen een identiteitsbewijs noodzakelijk is. In ieder geval is naar school gaan zonder identiteitsbewijs niet mogelijk. De openbare ziekenhuizen en kleine klinieken accepteren iedereen. In veel gevallen zal het mogelijk blijken in plaats van de ontbrekende identiteitsbewijzen geld te gebruiken.

In de praktijk kunnen alle identiteits- en reisdocumenten op de zwarte markt door iedereen met voldoende geld, en dus ook door minderjarigen, gekocht worden.

Normale paspoorten moeten worden aangevraagd in Luanda bij de Servico de Migraçao e Estrangeiros (SME). Dienstpaspoorten worden ook door de SME afgegeven. Diplomatieke paspoorten worden afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (MIREX). Met ingang van 19 april 2000 is het nieuwe Angolese paspoort in circulatie. Alle veiligheidskenmerken zoals aanbevolen door de Internationale Organisatie voor de Burger Luchtvaart, zijn hierin verwerkt . Het nieuwe paspoort voor personen onder de 30 jaar is vijf jaar geldig, voor personen ouder dan 30 jaar is de geldigheidstermijn tien jaar. De documenten die benodigd zijn voor de aanvraag van het nieuwe paspoort zijn: een geldige identiteitskaart, drie pasfoto's, een school- of werkverklaring, een actueel bewijs van inschrijving in de woongemeente en het oude paspoort (indien aanwezig). De aanvraag moet in persoon gedaan worden. In het paspoort kunnen kinderen onder de 10 jaar oud worden bijgeschreven. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan dat het kind een op eigen naam gesteld paspoort heeft.

Vanaf 19 april 2001 zijn de oude paspoorten ongeldig , behalve om vanuit het buitenland terug te reizen naar Angola.

In Cabinda geldt hetzelfde probleem als elders in Angola, namelijk dat het erg moeilijk is om aan documenten te komen. De faciliteiten om documenten te maken ontbreken, waardoor het noodzakelijk is om connecties te hebben met personen die die documenten elders kunnen laten maken. Het grootste deel van de Cabindese gemeenschap beschikt dan ook niet over identiteitsdocumenten. Documenten afgegeven aan Cabindezen zijn gelijk aan documenten afgegeven aan Angolezen uit de rest van het land.

Er bestaan geen UNITA-gebieden meer waar documenten worden afgegeven.

De rechterlijke macht is in de praktijk, ondanks het gestelde in de grondwet, niet volledig onafhankelijk van de uitvoerende macht. Bovendien kampen rechtbanken met tekorten aan middelen, ervaring en opleiding. Ze werken traag en de kosten voor rechtzoekenden zijn naar lokale verhoudingen hoog. Door de oorlog is het rechtssysteem grotendeels vernietigd. Het recht op een eerlijk proces wordt in de praktijk niet altijd gerespecteerd.

Arrestanten verblijven lang in voorarrest, en vaak wordt de termijn waarbinnen voorgeleid moet worden, overschreden. Deze termijn is 135 dagen in strafrechtelijke gevallen, en 180 dagen in zaken die de nationale veiligheid betreffen.

De Orde van Advocaten werkt samen met de mensenrechtenafdeling (HRD) van UNOA. Dit samenwerkingsverband besteedt veel aandacht aan de promotie van mensenrechten door middel van trainingen aan lokale justitie. Tegelijkertijd worden door UNOA/HRD trainingsprogramma's voor gevangenismedewerkers uitgevoerd en schrijfmachines beschikbaar gesteld om processen te kunnen versnellen. Daarnaast is er een project opgezet waarin juridische hulp wordt verleend aan personen in voorarrest op politiebureaus. De hoofdcommissaris van politie in Luanda steunde dit project in 2000 door middel van een instructie dat advocaten en juristen vrij toegang moest worden gegeven tot arrestanten in lokale politiecellen.

Verder heeft UNOA/HRD voor de Angolese justitie een case-tracking systeem opgezet, dat het juridisch proces in de gaten houdt en overschrijding van termijnen signaleert. Een onderzoek van de Orde van Advocaten naar de rechtsgang in Angola toonde grote tekortkomingen van het rechtssysteem aan. Er werd een gebrek aan gekwalificeerd personeel en materiaal geconstateerd, en verder bleken buiten Luanda nauwelijks lokale rechtbanken en rechtsbijstand voorhanden te zijn. Een project van UNOA/HRD en het ministerie van Justitie om lokale rechtbanken opnieuw op te zetten, heeft tot doel het zwakke rechtssysteem van Angola te versterken.

Er zijn bevestigde berichten dat de gewapende vleugel van UNITA politieke gevangenen vasthoudt. Het is onduidelijk of deze personen veroordeeld zijn in een juridische procedure onder UNITA, waarbij opgemerkt zij, dat dergelijke procedures niet onder het Angolese rechtssysteem vallen.

Vertraging van de rechtsgang is het gevolg van gebrek aan middelen, opleiding en ervaring van de rechterlijke macht als gevolg van de hoge prioriteit die de regering aan de burgeroorlog geeft. Dat de regering de trage procedures poogt te gebruiken om politieke tegenstanders het zwijgen op te leggen, is mogelijk. Het lijkt echter minder mogelijk dan twee jaar geleden dat dergelijke pogingen zonder protest of publieke discussie daadwerkelijk uitgevoerd kunnen worden.

Er zijn berichten van detentie op politieke grond, maar deze worden door de regering ontkend. De door maatschappelijke organisaties genoemde zaken betreffen volgens de autoriteiten "gewone" criminelen. De minister van Binnenlandse Zaken, Nando, verklaarde bij het aannemen van de amnestiewet in november 2000, dat er vanaf dat moment geen politieke gevangenen meer waren in Angola. Uitsluitsel over welk van deze tegenstrijdige berichten over politieke gevangenen meer waarde heeft, kan niet gegeven worden.

In gebieden die recentelijk op Savimbi's UNITA zijn heroverd, worden onbekende, maar waarschijnlijk geen grote, aantallen (vermeende) UNITA-functionarissen en -aanhangers door het regeringsleger vastgehouden op beschuldiging van illegaal wapenbezit of samenwerking met UNITA. In de meeste gevallen is er geen formele aanklacht ingediend. Als militairen beschouwde UNITA-aanhangers worden hetzij in het regeringsleger opgenomen, hetzij krijgsgevangen gehouden. Over hun behandeling is weinig tot niets bekend. Wel is bekend dat het leger soms moeite heeft -net als bij de eigen troepen- om hun verzorging op een behoorlijk niveau te garanderen.

De Lusaka-akkoorden vereisen dat krijgsgevangenen worden vrijgelaten onder toezicht van het Internationale Rode Kruis. Noch UNITA, noch de regering heeft het Rode Kruis op de hoogte gehouden van de aantallen krijgsgevangenen aan hun zijde. Het Internationale Rode Kruis dringt periodiek bij de regering aan op het nakomen van deze verplichting. Ook bezoeken Rode Kruis-gedelegeerden periodiek de provinciale hoofdsteden, bij welke gelegenheid men met militaire en politie-commandanten contact opneemt, de rol van het Rode Kruis uitlegt, wijst op de verplichtingen vervat in de Geneefse conventies, en op vertrouwelijke basis gegevens over krijgsgevangenen probeert te verkrijgen. Het Rode Kruis doet hierover geen mededelingen.

Situatie in gevangenissen

Er zijn drie gevangenissen in Luanda, namelijk de Penitenciara de Luanda (ook wel Comarca of Petrangol genoemd), een extra beveiligde inrichting; de Penitenciara de Viana, met een vrouwenafdeling; en de Penitenciara de Sao Paulo, een ziekengevangenis. Het Laboratorio de Criminalista is een onderdeel van de Nationale Directie voor Onderzoek naar Criminaliteit, en houdt zich bezig met openbare veiligheid en nationale defensie. Ook hier kunnen mensen vastgehouden worden.

Tot op heden bestaat er geen wetgeving die het detentieregime reguleert. Een speciale commissie is in het leven geroepen om een concept detentiewet op te stellen. Een mensenrechtenmedewerker van UNOA is lid van deze vijfkoppige commissie. In de wet zal aandacht besteed worden aan het management van gevangenissen en het penitentiaire regime, aan regels en normen voor de bescherming van gevangenen, en aan heropvoeding en sociale reïntegratie. Wanneer de wet in werking dient te treden, is onbekend.

De huidige omstandigheden in gevangenissen zijn slecht. Gevangenissen zitten overvol; het systeem herbergt ongeveer vijfmaal zoveel gevangenen als waar het op gebouwd is. In 2001 is het aantal gevangenen in de Viana-gevangenis gehalveerd. De gevangenen werden overgebracht naar provinciale gevangenissen, daar de Luanda-gevangenis ook overvol was. Ook nieuwe gevangenen worden sindsdien naar de provinciale gevangenissen overgebracht.

Sanitaire voorzieningen in de gevangenissen zijn slecht, en de gevangenissen verzorgen zelden maaltijden. Hiervoor zijn gevangenen afhankelijk van familie en hulporganisaties. Er zijn geloofwaardige berichten van gevangenen die sterven aan ondervoeding en ziekte. Het slechtbetaalde gevangenispersoneel vult zijn inkomen aan door het afpersen en bestelen van gevangenen en hun bezoekers. Mishandeling van gevangenen is dagelijkse praktijk. Ook onderling wordt door gevangenen geweld uitgeoefend, daar effectief toezicht veelal ontbreekt.

Vrouwen worden apart gevangengehouden van mannen, maar er is sprake van seksueel geweld tegen vrouwen door bewakers. De mensenrechtenafdeling van UNOA maakte melding van een gevangenis in Huambo, waar vrouwen op weg naar een veraf gelegen toilet geregeld seksueel misbruikt werden door hun begeleiders.

Kinderen, die vaak voor hele kleine vergrijpen vastzitten, hebben geen aparte afdeling binnen de gevangenissen, en worden vaak mishandeld door zowel bewakers als gevangenen.

Veroordeelden en gevangenen die nog in voorarrest zitten worden niet apart gehouden.

In oktober 2000 werd een nationale ngo, Maos Livres, opgericht die bezoeken aflegt aan gevangenen, en de omstandigheden in gevangenissen wil documenteren en publiceren.

Over de situatie in UNITA-gevangenissen is weinig bekend. Personen die zijn overgelopen naar regeringszijde beschrijven echter zeer slechte omstandigheden.

Zowel de grondwet als het wetboek voor strafrecht verbieden uitdrukkelijk alle vormen van mishandeling van verdachten en gevangenen. Toch wordt er geregeld melding gemaakt van overtredingen van dit verbod.

Het uitblijven van salarisbetalingen en de slechte werkomstandigheden leiden er nog steeds toe dat politiebeambten de burgerbevolking afpersen, en in voorkomende gevallen martelen, verkrachten of anderszins mishandelen.

Ook elementen behorend tot of behoord hebbend tot het regeringsleger maken zich schuldig aan mensenrechtenschendingen. Deze zijn vooral het gevolg van

gebrek aan interne controle. Hoewel de overheid enige pogingen deed om de discipline onder politie, leger en veiligheidsdiensten te handhaven, bleef dit soort gevallen zich voordoen, en werden daders van de genoemde misdrijven vaak niet opgespoord, laat staan gestraft.

De onafhankelijke krant Folha 8 maakte in mei 2001 melding van mishandeling en foltering door regeringstroepen in Lunda Norte. Enkele inwoners van het dorp Cuango werden gemarteld, waaronder het dorpshoofd, die zware verbrandingen opliep. De dorpsbewoners waren beschuldigd van collaboratie met UNITA.

De VN en mensenrechtenrechtenorganisaties melden dat mishandeling en marteling wijdverbreid zijn in gebieden waar de gewapende vleugel van UNITA nog grote invloed uitoefent. Wrede en onmenselijke behandeling, waaronder publiekelijke marteling en terechtstelling, vallen ten deel aan iedereen die verdacht wordt van collaboratie met de regering. In het afgelopen jaar werden meldingen gedaan van mishandeling van Namibische burgers door UNITA-strijdkrachten.

Volgens onbevestigde berichten verdwenen ook in de verslagperiode soms mensen die in politiehechtenis waren genomen. Dit gebeurde met name buiten de grote steden. Extra kwetsbaar zouden die personen zijn die verdacht worden van verboden wapenbezit of collaboratie met de gewapende vleugel van UNITA.

Burgers die ontvoerd worden door UNITA-strijders, worden vaak ingelijfd in de UNITA-strijdkrachten als soldaat, als dwangarbeiders of als seksslaven. Ook verdwijnen personen die verdacht worden van collaboratie met de regering. Er vonden in de verslagperiode toenemende aantallen ontvoeringen plaats van kinderen en volwassenen door de gewapende vleugel van UNITA voor rekrutering en dwangarbeid. Op 4 mei vond een grote aanval van UNITA plaats op Caxito, 50 km ten noordoosten van Luanda, waarbij ongeveer 60 kinderen van tussen de 10 en 18 jaar oud ontvoerd werden. Eind mei 2001 werden de kinderen, onder druk van onder meer UNICEF, vrijgelaten in de provincie Kwanza Norte. In oktober 2001 werden 16 kinderen ontvoerd uit een kerk in Kwanza Norte.

FLEC-FAC maakt van ontvoering gebruik om aandacht te vragen voor zijn strijd en om losgeld te kunnen eisen. In de verslagperiode werden geen nieuwe ontvoeringen gemeld. Wel werden de laatsten van de gijzelaars die in mei 2000 en maart 2001 ontvoerd werden, in juni 2001 vrijgelaten.

Ook in het afgelopen jaar waren er berichten van buitengerechtelijke executies, zowel aan regeringskant (vooral in en om de gevechtszones) als aan de kant van Savimbi's UNITA en FLEC-FAC. Ook hier moet opgemerkt worden dat er steeds meer reden is om aan te nemen dat bij alle partijen legereenheden overgaan tot banditisme.

Moorden door de politie zijn vooral het gevolg van slechte discipline en het nalaten van de regering om op te treden tegen politieagenten die hun salaris aanvullen door onderdrukking van de bevolking. Politie-agenten zijn betrokken bij afpersing en gewapende overvallen. Dergelijke praktijken doen zich met name buiten Luanda voor.

Over het leger, dat over het algemeen beter gedisciplineerd is dan de politie, kwamen ook berichten dat het zich schuldig maakt aan buitengerechtelijke executies. In Uige werden in oktober 2001 binnen drie dagen drie burgers in drie verschillende incidenten gedood door drie soldaten en een politieagent. Slechts één van de daders werd gearresteerd.

De gewapende vleugel van UNITA is verantwoordelijk voor vele burgerdoden als gevolg van aanvallen op transporten op de openbare wegen. Bij aanvallen op dorpen werden burgers, waaronder traditionele leiders, vaak publiekelijk geëxecuteerd als straf en als waarschuwing. Ook binnen de UNITA-strijdkrachten maakte Savimbi gebruik van buitengerechtelijke executies om zich van tegenstanders en mogelijke concurrenten te ontdoen. Zo meldden hoge UNITA-functionarissen die waren overgelopen naar de regering, dat Savimbi persoonlijk bevel gaf tot vele executies en ze in sommige gevallen zelf uitvoerde.

Savimbi gaf ook het afgelopen jaar geen toestemming om geruchten van mensenrechtenschendingen te onderzoeken.

De doodstraf is in Angola grondwettelijk verboden. Ook de gewapende vleugel van UNITA zou in 1996 de doodstraf hebben afgeschaft. Buitengerechtelijke executies worden echter gemeld, zowel aan regeringszijde als aan de kant van UNITA en FLEC-FAC (zie ook 3.3.9).

4.4 Specifieke groepen

---
Zowel de grondwet als het burgerlijk wetboek voorzien in gelijke behandeling van mannen en vrouwen, maar achterstelling van vrouwen blijft een probleem. Dit geldt vooral op het platteland, waar de invloed van het traditionele recht veel groter is dan het burgerlijk recht. Een probleem is dat er gebrek is aan capaciteit om wetten toe te passen en uit te voeren. Over het algemeen vertrouwen vrouwen meer op een eigen netwerk van mannen, zoals vader, broers, neven, echtgenoten, en vriendjes, dan op bescherming door de staat.

De mogelijkheden voor vrouwen om het huis van hun ouders te verlaten is door te trouwen, hetzij officieel, hetzij door een duurzame relatie op te bouwen. Jong trouwen gebeurt met name in de provincies, en onder de armen. Vrouwen uit welvarender milieus hebben meer mogelijkheden om naar school te gaan, en financieel onafhankelijk te worden.

Angola heeft een ministerie voor Vrouwen en het Gezin. Dit ministerie houdt zich bezig met problemen als geweld tegen vrouwen, dat in Angola - meestal binnen het gezin - vaak voorkomt, en prostitutie, waarbij vrouwen steeds vaker betrokken raken als gevolg van de slechte sociaal-economische situatie. Het ministerie werkt nauw samen met ngo's en internationale organisaties om het geweld tegen vrouwen te verminderen.

Er vinden nog steeds verkrachtingen door soldaten van het regeringsleger plaats, met name tijdens ronsel- en plunderacties en in de omgeving van militaire kampen buiten Luanda. Ook lopen vrouwen zeer groot risico op verkrachting wanneer zij bij militaire barakken onbegeleid wachten op de eerstvolgende vlucht naar een van de provinciale hoofdsteden. Dit komt zowel binnen als buiten Luanda voor. Het afkopen van corrupte militairen, politie-agenten en ambtenaren door middel van seksuele diensten is vrijwel gemeengoed geworden. Vrouwen zijn voor bescherming afhankelijk van hun eigen netwerk, en hebben geen vertrouwen in de politie.

Vrouwen lopen bij rondsel- en plunderacties door politie een vergroot risico mishandeld te worden. Er waren meldingen van geregeld seksueel misbruik van vrouwen door bewakingspersoneel in gevangenissen.

Vrouwen kunnen vrijwillig in dienst van het regeringsleger treden, maar zullen niet gedwongen gerekruteerd worden, noch in het veld ingezet.

Savimbi's UNITA heeft de reputatie vrouwen te roven voor seksueel misbruik, zware arbeid op het land en voor het dragen van lasten. Dit systeem heet integrale logistiek. Dit wil zeggen dat strijders samenleven met vrouwen en kinderen die belast zijn met voedselproduktie, -bereiding,
-inkoop en -verkoop en transport. De positie van deze vrouwen en kinderen benadert zeer dicht die van slaven. De vrouwen en kinderen in deze positie zijn nauwelijks beschermd tegen mensenrechtenschendingen door het regeringleger, mede doordat het onderscheid tussen het burger- en het militaire deel van deze groep vaak, zeker voor wat de logistiek betreft, moeilijk te maken valt. Dit veiligheidsrisico wordt versterkt doordat de bestrijding van de bevoorrading van UNITA wordt overgelaten aan weinig geschoolde, slecht uitgeruste en angstige, meestal jonge en onervaren soldaten, die met slechte communicatiemiddelen vaak op tientallen, zo niet honderden kilometers van hun commandanten gelegerd zijn.

Er bestaan geen juridische barrières voor vrouwen om deel te nemen aan het politieke proces. Zij zijn echter ondervertegenwoordigd in zowel het parlement als in de regering. Tien van de 83 kabinetsposities worden ingenomen door vrouwen, en slecht 35 van de 220 van de parlementszetels. Geen van de negen rechters in het hooggerechtshof is vrouw.

In het maatschappelijk middenveld zijn vrouwen redelijk vertegenwoordigd. Er zijn enkele vrouwenorganisaties. De Orde van Advocaten heeft een groot aantal vrouwen op leidinggevende posities.

Over de mogelijkheden voor politieke participatie voor vrouwen in Savimbi's UNITA is weinig bekend. Uit wat bekend is uit de periode tot 1998 blijkt dat vrouwen voornamelijk ingezet werden voor ondersteunend werk. Er is geen reden om aan te nemen dat dit sindsdien is veranderd.

Van 14 tot 16 juni vond in Luanda een vrouwenconferentie van de Beweging voor Vrede en Ontwikkeling (MPD) plaats over vrede in Angola. Op de conferentie werd ingegaan op de vraag op welke manier vrede zou moeten worden bereikt, maar ook welke rol vrouwen in dit proces (zouden kunnen) spelen. In oktober 2001 verklaarde de voorzitter van de MPD, Cesinandra Xavier, dat volgens haar organisatie dialoog het enige middel is om vrede te bereiken, en dat de MPD bezig was moeders over te halen hun kinderen niet te laten rekruteren door het leger.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de risico's op mensenrechtenschendingen voor minderjarigen in Angola. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de objectieve zelfstandigheid en opvang van alleenstaande minderjarigen.

Het departement voor Mensenrechten van het ministerie van Justitie zei in juni 2001 dat er sinds 1994 geen minderjarigen meer zijn opgenomen in het regeringsleger. Er zouden slechts jonge mannen vanaf 20 jaar worden gerekruteerd. Wel werd toegegeven dat illegale wervingsacties van jongeren af en toe plaatsvinden, maar in kleinere aantallen dan voorheen, en dan altijd als gevolg van een individuele actie van een lokale commandant. Waarnemers bevestigden dat minderjarigen nog steeds worden opgenomen in het leger, ook in Luanda, al is dit geen overheidsbeleid. Minderjarigen worden niet opgeroepen wanneer de officiële rekruteringsprocedure gevolgd wordt. Wanneer echter aanvullende ronselacties worden uitgevoerd, kunnen minderjarigen die hun leeftijd niet kunnen bewijzen, en die fysiek aan de eisen voor militaire dienst voldoen, gerekruteerd worden. De overheid treedt niet op tegen ronselacties, noch tegen het inlijven van minderjarigen bij deze acties.

Een priester in de provinciale hoofdstad Kuito hekelde in juni 2001 de gedwongen rekrutering van jonge mannen. Deze mannen zouden worden ingezet in de regio, waar de militaire situatie aan het verslechteren was.

Naast het feit dat bij ronselacties minderjarigen worden gerekruteerd, is er nog een andere groep minderjarigen die in het regeringsleger terechtkomt. Voormalige UNITA-strijders die van de amnestiewetgeving gebruik maken, worden vaak in het regeringsleger ingelijfd. Veel van de voormalige UNITA-strijders zijn minderjarig, maar worden toch opgenomen in het leger.

Internationale organisaties, met inbegrip van de VN maken melding van voortdurende rekrutering van minderjarigen door UNITA, FLEC-FAC en FLEC-Renovada. In tegenstelling tot de regering is het voor Savimbi's UNITA expliciet beleid om jonge kinderen te rekruteren.

De gewapende vleugel van UNITA maakt gebruik van kinderen voor het systeem van integrale logistiek (zie ook paragrafen 2.3 Veiligheidssituatie, en 3.4.1 Vrouwen). Vaak is een deel van de kinderen in een dergelijk samenlevingsverband met een strijder bewapend. Om de integrale logistiek van UNITA in stand te houden, worden bij aanvallen door UNITA geregeld kinderen ontvoerd. Met name scholen zijn hierbij doelwit. Bij de inval in Caxito werden begin mei 2001 60 kinderen ontvoerd. Onder sterke internationale druk werden deze kinderen eind mei 2001 weer vrijgelaten. In oktober 2001 werden 16 kinderen ontvoerd uit een kerk in Kwanza Norte. (zie verder paragraaf 2.3 Veiligheidssituatie)

De aantallen straatkinderen in de grootste Angolese steden groeien, en er wordt weinig gedaan om de situatie te verbeteren. Luanda kent momenteel volgens persberichten ongeveer 2500 straatkinderen. Daarnaast zijn in het hele land volgens INAC momenteel meer dan 50.000 kinderen gescheiden van hun families. Oorzaken van deze situatie zijn het binnenlandse conflict, maar ook sociale, economische en culturele factoren.

Op 1 juni 2001 organiseerde het Nationaal Instituut voor Kinderen (INAC) een demonstratie tegen uitbuiting en misbruik van kinderen. In de demonstratie liepen 2000 kinderen mee. Voorafgaand aan de demonstratie werd een petitie met dezelfde strekking getekend door 70.000 Angolese burgers in drie verschillende provincies. De speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN, Mussagy Jeichande, nam de handtekeningen in ontvangst.

Militaire dienst is verplicht. Volgens de wet op rekrutering, moet iedere jongeman zich wanneer hij 18 jaar wordt, aanmelden. Op dat moment krijgt hij een verklaring dat hij zich heeft aangemeld. Ieder jaar worden vervolgens via de media de mannen opgeroepen, die in dat jaar 20 zijn geworden, of zullen worden. In september 2001 werden alle mannen die geboren zijn in 1981 opgeroepen zich te melden voor actieve dienst. Wie, van de jonge mannen die zich geregistreerd hebben op hun achttiende, zich niet meldt, wordt gezocht. Indien de weigeraar wordt gevonden wordt hij in ieder geval alsnog ingezet. Onttrekking aan de dienstplicht kan worden bestraft met een gevangenisstraf van twee tot acht jaar. Door het gebrekkige functioneren van het rechtssysteem in Angola, gebeurt dit niet altijd, en is ongestrafte onttrekking aan dienstplicht mogelijk.

De bevolkingsregisters van Angola zijn voor een groot deel vernield door de oorlog, en worden voorzover ze nog bestaan slecht bijgehouden. Een van de consequenties van deze administratieve problemen is, dat volgens schattingen tussen de 70 en 90% van de Angolese bevolking niet geregistreerd staat, en geen documenten heeft. Als gevolg hiervan is het mogelijk zich te onttrekken aan de formele rekrutering, en dit gebeurt op grote schaal. Om toch het benodigde aantal rekruten te bereiken, worden na de officiële oproep ronselacties gehouden. In het verleden heeft de regering altijd ontkend dat dergelijke ronselacties regeringsbeleid zijn, en dergelijke acties gaan dan ook buiten de regels van de officiële rekrutering om. Bij dergelijke ronselacties worden discotheken, kampen voor ontheemden, wijken of dorpen afgezet, en worden alle jonge mannen gedwongen gerekruteerd, tenzij zij een verklaring van vrijstelling kunnen tonen, of door middel van afkoping onder de rekrutering uit kunnen komen. Ook in gevangenissen wordt gerekruteerd. Evident jonge jongens worden vaak vrijgelaten, maar het komt voor dat minderjarige jongens, al dan niet bewust, bij deze acties worden meegenomen.

Iedere Angolese man tussen de 18 en de 35 jaar, die in de formele sector wil werken, wil reizen, of studeren, moet een document tonen dat hij vrijgesteld is van dienst in het leger, of dat hij zijn dienst reeds heeft vervuld. Vaak worden mannen op het moment dat zij een dergelijk document willen aanvragen, gearresteerd en gerekruteerd.

Vrouwen kunnen gerekruteerd worden, maar dit is altijd op vrijwillige basis.

In Angola bestaat een wet die aangepaste burgerdienst mogelijk maakt bij dienstweigering. Afgezien van een beperkt aantal juristen is deze wet bij heel weinig Angolezen, zeker in de binnenlanden, bekend. UNOA meldt dat slechts zeer sporadisch op de genoemde wet wordt teruggevallen. Kennis van het rechtssysteem in Angola is gebrekkig, en daarnaast functioneert het slecht. Bovendien bestaan er eenvoudiger middelen om zich aan de dienstplicht te onttrekken dan formele dienstweigering op principiële gronden. Het is mogelijk zich via corruptie tegen betaling aan de dienstplicht te onttrekken. Ook is het mogelijk de dienstplicht bij de politie te vervullen.

De dienstplicht duurt volgens de wet twee jaar, maar in de praktijk zijn langere perioden, tot zeven jaar, niet ongebruikelijk. De verschillende vormen van dienstplichtontduiking leiden ertoe dat de meeste soldaten in de gevechtseenheden tot de armere en minder opgeleide bevolkingsgroepen behoren, hoofdzakelijk van het platteland. Daar de administratie van het leger gebrekkig is, en ongeveer 65% van de militairen analfabeet is, is het voor hen vaak vrijwel onmogelijk de dienst te verlaten. Ontslag uit dienst is alleen mogelijk met een ondertekende verklaring van de commandant.

Het leger probeert desertie tegen te gaan door rekruten hun dienst te laten vervullen in een ander deel van het land dan waar ze vandaan komen. Toch komt desertie geregeld voor. De straf voor desertie is officieel verlenging van de oorspronkelijke diensttijd met éénderde. Bovendien kan een gevangenisstraf van twee tot acht jaar worden opgelegd. Bij desertie in tijd van oorlog of tijdens militaire operaties kan een gevangenisstraf van acht tot twaalf jaar worden opgelegd. In de praktijk deserteren dagelijks meerdere soldaten uit het regeringsleger die nauwelijks gestraft (kunnen) worden wegens het ontbreken van de administratieve capaciteiten die nodig zijn om deze deserties te kunnen registreren en naar aanleiding daarvan juridische stappen te ondernemen.

Internationale organisaties, met inbegrip van de VN maken melding van voortdurende rekrutering van minderjarigen door UNITA, FLEC-FAC en FLEC-Renovada. UNITA maakt gebruik van het systeem van integrale logistiek, waarbij een groep vrouwen en kinderen worden toebedeeld aan een groep strijders. (zie ook paragrafen 3.4.1 Vrouwen en 3.4.2 Minderjarigen)

De gewapende vleugel van UNITA treedt hard op tegen deserteurs. De straf voor desertie kan oplopen tot executie. Vaak is de reden voor UNITA-strijders om te deserteren het feit dat men door de eigen hiërarchie in de steek is gelaten, en al maanden geen contact meer heeft gehad met de commandant. Wanneer het eten en de munitie opraken, en het regeringsleger nabij is, kiezen UNITA-strijders er vaak voor om over te lopen naar de regering.

UNITA- en FLEC-aanhangers hebben minder te vrezen van problemen met de Angolese overheid, naarmate zij duidelijker afstand nemen van de gewapende strijd tegen de regering. Wie geen strijder is, maar bijvoorbeeld wel informatie verzamelt en probeert door te spelen aan Savimbi, heeft reden om repercussies te vrezen, variërend van enkele maanden in de gevangenis tot een 'ongeluk'. Hooggeplaatste UNITA-leden, zoals de afgevaardigden in het parlement, worden beloond dan wel bestraft voor hun houding ten opzichte van de regering door middel van het verlenen dan wel ontnemen van huisvestings- en transportfaciliteiten.

Amnestiewet

In november 2000 werd ter ere van vijfentwintig jaar onafhankelijkheid een amnestiewet afgekondigd voor UNITA- en FLEC-strijders die de wapens neerleggen. De wet was geldig voor een periode van zestig dagen. Hoewel de wet nooit werd verlengd, bleef de amnestieregeling in de praktijk van kracht. De regering spreekt van 80.000 FLEC- en UNITA-strijders die tot september 2001 gebruik hadden gemaakt van de amnestieregeling. Volgens waarnemers zijn deze cijfers overdreven, en is er waarschijnlijk eerder sprake van enkele tientallen werkelijke strijders die zich hebben overgegeven. De rest van het aantal wordt uitgemaakt door ontheemden uit de (voormalige) UNITA-gebieden, die in meer of mindere mate sympathisant waren van Savimbi's UNITA, doordat familieleden, dorpsgenoten en bekenden er deel van uitmaakten.

Ex-UNITA- en -FLEC-strijders die gebruik maken van de amnestieregeling worden eerst kort gedetineerd. ICRC bezoekt kampen waar deze gedetineerden verblijven. Vervolgens worden de voormalige strijders in veel gevallen geïntegreerd in het regeringsleger. Degenen die dat niet wensen - over het algemeen zijn dit geen strijders -, komen vaak terecht in het opvangsysteem voor ontheemden. Hoe hoger de rang van de voormalige UNITA-strijder, hoe beter de behandeling. Naaste medewerkers van Savimbi hebben nadat zij zijn overgelopen naar regeringszijde een huis, een auto en werk aangeboden gekregen.

Er zijn tegenstrijdige berichten over de relatie tussen ex-UNITA-strijders die gebruik hebben gemaakt van de amnestieregeling, en de overheid. Enerzijds zijn er berichten dat voormalige UNITA-strijders in de gaten gehouden worden, geïntimideerd en soms opgepakt door de veiligheidsdiensten. Indien er aanwijzingen zijn dat zij nog activiteiten voor Savimbi's UNITA ontplooien, dan lopen zij risico op problemen met de overheid. In sommige gevallen wordt van de voormalige UNITA-strijders geëist dat zij zich expliciet aansluiten bij UNITA-Renovada, om op die manier afstand te nemen van Savimbi. In de provincies komt het vaker voor dat voormalige UNITA-strijders door de overheid in de gaten worden gehouden , omdat veel duidelijker is wie het betreft. Toch bestaat het risico ook in Luanda.

Aan de andere kant vertrouwt de regering op de werking van de amnestieregeling om het draagvlak voor Savimbi's UNITA te ondermijnen. Wanneer zij teveel druk zou uitoefenen op voormalige UNITA-strijders, dan zou dit de werking van de amnestieregeling ondermijnen.

Met name in de gebieden waar de strijd met Savimbi's UNITA plaatsvindt, kunnen voormalige UNITA-strijders en -sympathisanten problemen ondervinden. Wanneer deze personen hervestigd worden in regeringsgebied, is voor iedereen duidelijk dat het voormalige UNITA-leden betreft. Er zijn gevallen bekend van agressie van de lokale bevolking, die onder aanvallen van UNITA geleden heeft, tegen de voormalige UNITA-strijders. Over het algemeen beschermen de lokale gezagsdragers de voormalige UNITA-strijders nauwelijks tegen dit soort agressie. Ook beklaagt de lokale bevolking zich vaak over het feit dat voormalige UNITA-strijders die gebruikt hebben gemaakt van de amnestieregeling, het vaak beter hebben dan gewone burgers, omdat zij meer bijstand krijgen van de overheid.

Het is niet duidelijk wat er gebeurt met UNITA-strijders die gevangen worden genomen. Er zijn geen aanwijzingen dat er grote aantallen UNITA-strijders worden vastgehouden in de onbereikbare gebieden. De meeste strijders die weigeren de wapens neer te leggen, zullen uiteindelijk in de strijd gedood worden. Indien er krijgsgevangenen gemaakt worden, kunnen zij vastgehouden worden op verdenking van illegaal wapenbezit of samenwerking met UNITA. Na de detentie krijgen zij waarschijnlijk dezelfde behandeling als de strijders die gebruik maken van de amnestieregeling. De regering gaat ervan uit dat krijgsgevangenen geen behoefte hebben terug te keren naar de slechte humanitaire omstandigheden in de gebieden waar Savimbi's UNITA verblijft.

Vrijheid van seksuele geaardheid staat niet vermeld in de grondwet, noch in andere wetgeving. Er is geen actief vervolgingsbeleid van homoseksuelen. In de samenleving wordt homoseksualiteit niet geaccepteerd, en komt geweld tegen homoseksuelen voor. Door het gebrek aan wetgeving, aan formele en informele acceptatie, en door het slechte functioneren van het politie-apparaat, kan een homoseksueel geen bescherming tegen geweld inroepen van de politie of andere overheidsinstanties.

4.5 Samenvatting

---
De oorlog in Angola heeft veel mensenrechtenschendingen tot gevolg. Het geweld van de gewapende vleugel van UNITA tegen burgers nam in de verslagperiode toe. Er bleven uit de relatief onveilige gebieden berichten komen van mensenrechtenschendingen door UNITA als buitengerechtelijke executies, ontvoeringen, gedwongen rekrutering - ook van vrouwen en kinderen in het systeem van integrale logistiek -, beperking van de vrijheid van meningsuiting en informatie, gedwongen verplaatsingen van bevolkingsgroepen, lukraak mijnen leggen en aanvallen op en plundering van plattelandsgemeenschappen

Ook de Angolese overheid maakt zich schuldig aan willekeurige mensenrechtenschendingen, zoals verkrachting, beroving, afpersing van de bevolking en buitengerechtelijke executies. De frequentie waarin dergelijke schendingen voorkomen is hoger naar mate de veiligheidssituatie slechter is. In tegenstelling tot bij UNITA, zijn dergelijke schendingen aan regeringszijde geen beleid. De Angolese grondwet voorziet in de bescherming van fundamentele mensenrechten, maar de lagere wetgeving sluit hierop slecht aan, en toezicht op de bescherming van mensenrechten is zeer zwak. De regering geeft mensenrechtenschendingen door politie en leger toe, maar wijt deze aan gebrek aan discipline (meer discipline in leger dan bij politie), opleiding, ervaring en aan financiële middelen. Ook voert zij redenen van staatsveiligheid aan om bepaalde burgerlijk en politieke rechten in te perken.

Tegenstanders van de regering, zoals leden van oppositiepartijen, journalisten en mensenrechtenactivisten kunnen door de autoriteiten worden geïntimideerd en op andere wijze gehinderd in het uitvoeren van hun activiteiten. Verder vindt ook aan regeringszijde gedwongen rekrutering plaats. Hoewel officieel geen sprake is van rekrutering van minderjarigen, blijkt dat bij ronselacties toch minderjarigen meegenomen worden.


5 Vluchtelingen en ontheemden

---

5.1 Opvang ontheemden

---
Angola kent een groot aantal binnenlands ontheemden als gevolg van de oorlog. Naar schatting betreft het ruim 4 miljoen Angolezen, of éénderde van de bevolking. Na jaren van oorlog woont ongeveer 40% van de gehele Angolese bevolking in Luanda, en een groot deel van de overige 60% woont in de provinciale hoofdsteden.

Het aantal ontheemden nam in de verslagperiode nog steeds toe als gevolg van gevechten en het overgaan in handen van de regering van nieuwe gebieden. De aanhoudende onveiligheid verhinderde de hervestiging, en vermindering van afhankelijkheid van humanitaire hulp, van de aantallen ontheemden die voorzien waren. In oktober 2001 werd de militaire activiteit in het noorden, centrum en zuiden opgeschroefd, waardoor wederom grote aantallen Angolese burgers op drift raakten en naar de steden trokken.

In augustus 2001 repatrieerde de UNHCR 744 Angolese vluchtelingen uit Congo-Brazzaville naar Cabinda, en in oktober 2001 keerden 150 Angolezen terug naar Luanda met hulp van de UNHCR.

Sinds jaar en dag bestrijkt de internationale humanitaire gemeenschap (internationale ngo's en VN-agentschappen onder leiding van OCHA) met een landelijk netwerk van intensieve hulpverlening delen van het land (in 2000/2001 werden meer dan 1 miljoen Angolezen van onder andere voedsel voorzien). De meeste hulp wordt gegeven in kampen aan de randen van de provinciale hoofdsteden. In Luanda wordt echter geen voedsel verstrekt door de internationale hulporganisaties, omdat daarvoor de aantallen ontheemden te groot zijn, de armoede te wijd verspreid is, en het onderscheid tussen ontheemden en andere stadsbewoners te moeilijk te maken is. Met name direct na aankomst is de humanitaire situatie voor ontheemden in Luanda daardoor erg slecht. De meeste ontheemden komen niet in kampen terecht, maar zoeken hun eigen weg in de informele economie van Luanda.

In juli 2000 zette de UNHCR een programma voor ontheemden op. Uit onderzoek was gebleken dat honderdduizenden ontheemden in de provincies Zaire, Uige en Luanda dringend behoefte hadden aan bescherming en humanitaire steun. De meeste ontheemden leefden volgens de UNHCR onder onmenselijke omstandigheden, zonder toegang tot voedsel, water, gezondheidszorg en sanitaire voorzieningen. De UNHCR formuleerde Minimum Operational Standards voor de hervestiging van de ontheemden , die in oktober 2000 werden overgenomen door de Angolese regering.

Een groot gedeelte van de bevolking, vooral deze ontheemden, is afhankelijk van voedselverstrekking door ngo's en internationale organisaties zoals Wereld Voedsel Programma (WFP). De veiligheidssituatie in Angola beperkt de mogelijkheden voor humanitaire interventies. In verband met het gevaar voor landmijnen en hinderlagen door UNITA-eenheden vinden de meeste voedseltransporten door de lucht plaats. Dit maakt deze operaties extra kostbaar en limiteert de hoeveelheid te transporteren voedsel. Ook raken lokale vliegvelden overbelast en daardoor in sommige gevallen beschadigd. In sommige streken komt dan ook hongersnood voor.

VN-organisaties en ngo's kunnen alleen in de relatief veilige en overgangsgebieden opereren, en zelfs daar is soms de toegang tot bepaalde gebieden beperkt door militaire activiteit. De toegankelijkheid van de verschillende gebieden in Angola fluctueert met de tijd, maar volgt in grote lijnen de indeling die in dit ambtsbericht wordt gebruikt (zie ook paragraaf 2.3) De UNHCR is niet in staat gebleken haar programma's uit te breiden tot buiten de overgangsgebieden.

Angola is het enige land dat de Minimum Operational Standards voor opvang van ontheemden van de United Nations High Commissioner Refugees (UNHCR) als wettelijke norm heeft vastgelegd. In de praktijk komt van de toepassing echter nog weinig terecht. De UNHCR is in 2001 gestopt met de programma's voor ontheemden. Ontheemden vallen niet onder het mandaat van de UNHCR, en de hulp aan ontheemden was vanaf het begin onderhevig aan discussie binnen de UNHCR.

Zowel Artsen zonder Grenzen als Oxfam hebben in juli 2001 geprotesteerd tegen het ontoereikende beleid van de Angolese regering betreffende de ontheemden. Slechts een klein deel van Angola kan bereikt worden door de hulporganisaties doordat er geen prioriteit wordt gegeven aan onderhandeling over vrije doorgang voor dergelijke organisaties. Daarnaast stelde Oxfam dat de Angolese regering geen verantwoordelijkheid neemt voor de ontheemden, en de hulp voor het overgrote deel overlaat aan ngo's.

5.2 Opvang in de regio

---
Volgens de UNHCR verblijven er in de DR Congo ongeveer 183.750 Angolezen, waarvan 113.645 door de UNHCR ondersteund worden. Kampen in Zambia waar Angolezen opgevangen worden zijn Nangweshi (recente vluchtelingen) en Meheba en Mayukwayukwa (oude vluchtelingen). Een deel van de vluchtelingen in Nangweshi kamp, dat ervan verdacht werd deel uit te maken van Savimbi's UNITA, is hervestigd in een kamp in het noordoosten van Zambia, Ukwimi kamp. Volgens de Angolese ambassadeur in Zambia verblijven er in dat land ongeveer 200.000 Angolezen, waarvan 110.000 als vluchteling. Volgens de UNHCR verbleven eind juni 2001 ruim 86.000 vluchtelingen in de kampen in Zambia. Onduidelijk was hoeveel Angolese vluchtelingen in de steden verbleven, met of zonder ondersteuning van de UNHCR.

In Namibië worden Angolezen opgevangen in kamp Osire. In de eerste helft van 2001 kwamen daar ongeveer 300 vluchtelingen per maand binnen.

5.3 Minderjarigen

---
De grondwettelijke leeftijd voor meerderjarigheid en handelingsbekwaamheid in Angola is 18 jaar. Aan minderjarigen kunnen identiteits- of reisdocumenten verstrekt worden, maar de aanvraag dient met toestemming van een ouder of voogd gedaan te worden. In de praktijk kunnen dergelijke documenten echter op de zwarte markt door iedereen met voldoende geld, en dus ook door minderjarigen, gekocht worden.

De leerplicht geldt tot 14 jaar, en vanaf die leeftijd mag betaalde arbeid in de formele sector verricht worden.

Zelfstandigheid

In de Angolese cultuur worden jongeren onder de 18 jaar soms en in sommige opzichten als volwassen beschouwd. Zo is het met name op het platteland niet ongewoon om op 16-jarige leeftijd reeds getrouwd te zijn. Hiervoor is echter officieel en traditioneel wel toestemming van de ouders nodig. Overigens blijft men vaak ook na 18-jarige leeftijd nog een zekere verantwoording aan de ouders schuldig. In de steden wordt minder vaak officieel getrouwd, maar komen meer of mindere duurzame relaties wel voor op 16- en 17-jarige leeftijd. De meeste vrouwen baren hun eerste kind vóór zij 20 zijn.

Volwassenheid kan niet automatisch gelijkgesteld worden aan zelfstandigheid. De zelfstandigheid van minderjarigen is sterk afhankelijk van de sociaal-economische achtergrond. Wie in een arm gezin bijdraagt aan het gezamenlijk inkomen, verwerft zich daarmee de facto een zekere zelfstandigheid. Dit kan al op zeer jonge leeftijd (onder de 10 jaar) optreden. Noodzaak leidt ertoe dat van minderjarigen verwacht wordt dat ze op zo jong mogelijke leeftijd bijdragen aan het gezinsinkomen. Dit geldt zowel jongens als meisjes. Het feit dat kinderen op zeer jonge leeftijd bijdragen aan het gezinsinkomen, betekent niet, dat zij daarmee door hun ouders of verzorgers niet meer als minderjarig beschouwd worden. Zo kunnen volwassenen de minderjarigen verplichten hun inkomsten aan hen af te dragen. De wijze waarop minderjarigen uit arme families bijdragen aan het gezinsinkomen, is vooral door hulp in de huishouding (alleen meisjes), straathandel, bedelarij, diefstal en prostitutie.

Armoede maakt het voor minderjarigen, net als voor volwassenen onmogelijk om zelfstandig te wonen. Wie echter enig inkomen inbrengt, zal gemakkelijker opvang vinden buiten zijn eigen familie, dan iemand die dit niet doet.

Kinderen uit rijke gezinnen worden vaak tot op volwassen leeftijd onderhouden door hun ouders en andere familieleden. Van hen wordt verwacht dat ze naar school gaan, en studeren. Voor deze kinderen is werken op 16- en 17-jarige leeftijd mogelijk, maar minder sociaal wenselijk. Soms wonen zij zelfstandig, maar vaak blijven zij tot hun huwelijk thuiswonen.

In augustus begon de Angolese regering een campagne om ongeveer 5 miljoen kinderen en tieners uit het gehele land te identificeren en registreren. Onder hen zijn straatkinderen, kinderen uit opvanghuizen, en kinderen die bij familie of bekenden zijn. Zo'n 50.000 van hen zijn door de oorlog gescheiden geraakt van hun families. Veel mensen zijn hun documenten kwijtgeraakt, en vele registers zijn door de jaren heen vernield tijdens gevechten. De minister van Justitie heeft aangekondigd dat aan jongeren tot 17 jaar geboorteaktes en andere identiteitsdocumenten zullen worden verstrekt.

Opvang

Normaliter worden minderjarigen bij overlijden of afwezigheid van de ouders opgevangen door familieleden of vrienden. De bereidheid tot opvang door familie is echter sterk afgenomen doordat hierop een overmatig beroep wordt gedaan. Vaak zal men naar andere oplossingen zoeken, dan het opnemen van een alleenstaand minderjarig familielid in de eigen woning. Naarmate het kind een grotere financiële zelfstandigheid heeft, is de bereidheid een kind in eigen gezin op te vangen, weer groter.

Met name in de culturen uit de zuidelijke provincies van Angola is opvang vanzelfsprekend. Het kan echter wel voorkomen dat niemand voor een alleenstaande minderjarige wil zorgen. Dit geldt met name kinderen uit Bakongo-culturen uit de noordelijke provincies van Angola tegen de grens van de DR Congo.

Wettelijk verantwoordelijk voor wezen en andere alleenstaande minderjarigen zijn de directie Kinderen, en het Programma voor Opsporing van Families binnen het ministerie van Assistentie en Sociale Reintegratie. Onder de taakstelling van deze afdelingen valt ook voogdijstelling. De afdelingen zijn zwaar overbelast, ondanks de hulp van ngo's. Het beleid voor wezen en andere alleenstaande minderjarigen wordt uitgevoerd door het Nationale Instituut voor Kinderen (INAC). Internationale ngo's die zich bezighouden met minderjarigen, zijn Save the Children - opsporing van familie -, en het Christian Children's Fund. Er zijn geen gouvernementele noch non-gouvernementele organisaties die zich bezighouden met de opvang van repatrianten.

Over het algemeen worden wezen opgevangen door familie en vrienden. Voogdij wordt zelden officieel geregeld, en als dat wel gebeurt, dat betreft het met name baby's. Vooral in het geval van alleenstaande minderjarigen uit rijkere families is het niet geloofwaardig dat niemand de zorg van de ouders zou overnemen. Het komt zelden voor dat kinderen in een instituut worden ondergebracht, maar als dit voorkomt, gaat het vaak om kinderen uit middenklasse families. Vaak zijn hiervoor namelijk geld (tot ongeveer 2000 USD) en connecties nodig. Plaatsing geschiedt niet volgens bepaalde criteria; wie op de stoep staat, wordt meestal op een of andere manier geholpen. Mede hierdoor zijn de opvanghuizen overvol. Naast kinderen uit middenklasse families worden ook ontheemde kinderen uit de provincies in het kader van hervestiging in een kindertehuis geplaatst, maar alleen wanneer geen andere opvang gevonden kan worden. Het overgrote deel van de ontheemde kinderen wordt opgevangen door familie of vrienden.

Tehuizen accepteren meestal geen alleenstaande minderjarigen in de leeftijd van 16 en 17 jaar meer door het gebrek aan plaatsen. Als ze jong binnenkomen, kunnen kinderen vaak wel tot de leeftijd van 18 tot 20 jaar in een tehuis blijven. Over het algemeen blijven jongens langer in weeshuizen dan meisjes, omdat meisjes vaak werk kunnen vinden als hulp in de huishouding. Vanaf 15 tot 20 jaar zijn de bewoners van weeshuizen vrijwel altijd jongens. Over het algemeen kiezen alleenstaande minderjarigen er niet voor om in een tehuis te verblijven, omdat ze de vrijheid van de straat verkiezen boven de regels van een opvanghuis. Straatkinderen worden over het algemeen beter bereikt door middel van straatwerk, dan door echte opvang.

Het probleem van de weeshuizen is dat er geen controle van de kwaliteit plaatsvindt. Er zijn weeshuizen van goede tot zeer slechte kwaliteit, maar over het algemeen is er een gebrek aan middelen. De weeshuizen zijn altijd overbezet. Gemiddeld krijgen kinderen in opvanghuizen twee maaltijden per dag, wat gewoon is voor ongeveer de helft van de Angolese bevolking. Meestal heeft het opvanghuis een leraar in dienst, waardoor de kinderen eventueel zonder documenten naar school kunnen.

In het verleden is er geen expliciet verzet geweest van de kant van de Angolese regering tegen het opzetten van nieuwe opvangcentra voor minderjarigen. In de praktijk was er echter sprake van zoveel twijfel en uitstel, dat alle initiatieven uiteindelijk werden stopgezet.

5.4 Activiteiten van internationale organisaties

---
De overheid stelt ongeveer 90% van Angola onder controle te hebben. Het is echter slechts in een klein deel van het land mogelijk voor hulporganisaties om hulp te bieden (zie bijlage 3). Van tijd tot tijd raken gebieden afgesloten van humanitaire hulp vanwege een verslechterende militaire situatie. In juni 2001 werden voedseltransporten door WFP tijdelijk stopgezet na twee aanvallen binnen een week op
voedseltransportvliegtuigen. Hiermee werd de voedselvoorziening voor de provinciale hoofdstad Kuito ernstig in gevaar gebracht.

Nadat de Angolese autoriteiten de bewoners van de wijk Boa Vista vrijwel zonder berichtgeving vooraf naar Viana hervestigd had, deed de regering een beroep op humanitaire organisaties om deze mensen te ondersteunen. De humanitaire organisaties weigerden, en wezen de regering op haar verantwoordelijkheid voor deze door haarzelf gecreëerde situatie. Artsen Zonder Grenzen beschuldigde in juli 2001 zowel de regering als Savimbi's UNITA ervan geen oog te hebben voor de "onmiskenbare, ernstige en vaak acute humanitaire behoeften van de bevolking". Meer dan 4 miljoen mensen zijn ontheemd, meer dan een miljoen daarvan zijn voor voedsel volledig afhankelijk van het WFP, en zo'n 500.000 mensen kunnen in het geheel niet bereikt worden door de veiligheidssituatie.

Het Internationale Rode Kruis werkt in Angola slechts in de steden Huambo, Kuito en Uige. Daar houdt het zich met name bezig met trainingen in humanitair recht aan politie en leger, orthopedie en andere gezondheidszorg, en in zeer beperkte mate met voedseldistributie. Het Rode Kruis bezoekt wel UNITA-strijders die zich hebben overgegeven, maar heeft geen toegang tot gevangenissen.

UNHCR staat op het standpunt dat, gezien de zeer slechte humanitaire situatie in Angola, afgewezen Angolese asielzoekers vooralsnog niet naar dat land teruggezonden zouden moeten worden. UNHCR sluit in dit standpunt ook terugkeer naar Luanda in.

Het UNHCR-beleid is dat de organisatie terugkeer van Angolese vluchtelingen (uit de regio) niet aanmoedigt of faciliteert, aangezien de organisatie minimumvoorwaarden op het gebied van veiligheid niet aanwezig acht. Desondanks repatrieerde UNHCR in augustus 2001, 744 Angolese vluchtelingen uit Congo-Brazzaville naar Cabinda. Volgens een persbericht acht UNHCR Cabinda één van de weinige delen van Angola die veilig genoeg zijn om mensen naar terug te laten keren. Ook hielp UNHCR, in oktober 2001, 150 Angolezen terug te keren naar Luanda.

In de drie noordelijke provincies geeft de UNHCR hulp aan ruim 200.000 binnenlands ontheemden. Buiten Angola heeft de UNHCR kampen voor Angolese vluchtelingen in de buurlanden Namibië, de DR Congo en Zambia. Een woordvoerder van de UNHCR meldde dat af en toe Angolezen door Namibië naar Angola worden gedeporteerd.

Voor 2001 werd slechts eenderde van de voor Angola benodigde humanitaire hulp toegezegd door de internationale gemeenschap.

5.5 Beleid andere westerse landen

---
Nederland is met ruime voorsprong het land in Europa met de meeste asielaanvragen door Angolezen. Hieronder wordt het beleid met betrekking tot Angolese asielzoekers genoemd voor enkele andere Europese landen.

Verenigd Koninkrijk

Het Verenigd Koninkrijk kent geen specifieke groepen uit Angola die recht hebben op een vluchtelingenstatus. Om humanitaire redenen worden jonge mannen tussen de 15 en 25 jaar die aangeven te vrezen voor gedwongen rekrutering, niet teruggezonden. Hetzelfde geldt voor jonge vrouwen van buiten Luanda, door het risico dat zij lopen als seksslaaf ontvoerd te worden door de gewapende vleugel van UNITA. Afgewezen asielzoekers worden alleen teruggestuurd naar Luanda, en slechts wanneer zij daar eerder hebben verbleven of daar goede contacten hebben.

Frankrijk

Frankrijk onderscheidt geen specifieke groepen Angolese asielzoekers, die meer kans maken op een vluchtelingen- of subsidiaire status. Uitzetting naar Angola komt voor, maar is moeilijk om technische redenen.

België

België onderscheidt de volgende groepen asielzoekers uit Angola die een verhoogd risico lopen op vervolging: politiek actieve leden van UNITA en FLEC, en deserteurs. Bij een negatieve beslissing wordt altijd een advies tot niet-teruggeleiding uitgevaardigd, en uitgeprocedeerde asielzoekers worden dan ook niet verwijderd.

Zweden

Voor asielzoekers uit Angola is de kans op een vluchtelingenstatus zeer klein. Vanwege het standpunt van de UNHCR dat geen Angolezen teruggestuurd moeten worden, wordt aan alle Angolese asielzoekers een verblijfsvergunning om humanitaire redenen verstrekt.

Duitsland

De Duitse regering heeft geen specifieke groepen asielzoekers uit Angola geïndiceerd voor het verkrijgen van een vluchtelingenstatus. Een asielzoeker uit Angola kan voor asiel in aanmerking komen wanneer hij kan aantonen dat hij bij UNITA in een belangrijke functie actief is geweest. Een relatief groot aantal asielzoekers uit Angola wordt op humanitaire gronden (groot gevaar voor lijf, leven of vrijheid) vooralsnog gedoogd. Dit betreft met name vrouwen en kinderen.

Afgewezen asielzoekers ten aanzien van wie geen uitzettingsbelemmering, zoals hierboven genoemd, kunnen worden vastgesteld, worden verwijderd.

Italië

In Italië worden geen specifieke groepen erkend die een grotere kans op een vluchtelingenstatus hebben. Vanwege de lage instroomaantallen uit Angola wordt geen onderscheid in statusverlening toegepast.

Er worden om technische redenen geen uitgeprocedeerde Angolese asielzoekers teruggestuurd naar Angola.

5.6 Samenvatting

---
Van de Angolese bevolking is ongeveer eenderde (ongeveer 4 miljoen van de 12 miljoen) ontheemd. Ongeveer 40% van de Angolese bevolking leeft in Luanda. Veel van de overige 60% woont in de provinciale hoofdsteden. Ongeveer 500.000 Angolese burgers kunnen op geen enkele wijze geholpen worden door humanitaire organisaties, omdat de veiligheidssituatie te slecht is. De meeste hulp wordt gegeven in kampen aan de randen van de provinciale hoofdsteden.

Dat de UNHCR ook terugkeer naar Luanda afraadt, heeft voornamelijk te maken met de humanitaire situatie in de hoofdstad. WFP en andere humanitaire organisaties distribueren er geen voedsel, omdat nauwelijks onderscheid te maken is tussen de arme bevolking van Luanda en de ontheemden. De meeste ontheemden komen niet in kampen terecht, maar zoeken hun eigen weg in de informele economie van Luanda.

Van de Europese landen verwijderen het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk afgewezen asielzoekers naar Angola, zij het onder voorwaarden en soms gehinderd door technische belemmeringen. België, Zweden en Italië verwijderen niet.

Objectieve zelfstandigheid van 16- en 17-jarigen is voor een deel afhankelijk van sociaal-culturele waarden, en voor een deel van sociaal-economische waarden. Op het platteland komt het voor dat men op 16-jarige leeftijd getrouwd is, al moet hiervoor wel toestemming van de ouders gevraagd worden. In de steden is zelfstandigheid van minderjarigen afhankelijk van hun bijdrage aan het gezinsinkomen. In armere milieus begint men op jongere leeftijd, soms al onder de 10 jaar, met het vergaren van een inkomen. Kinderen uit rijkere milieus worden echter vaak tot op volwassen leeftijd onderhouden door hun ouders. Werken op 16- en 17-jarige leeftijd is mogelijk, maar sociaal minder wenselijk.

Er bestaat een aantal opvangcentra voor alleenstaande minderjarigen in Angola, maar er zijn geen kwaliteitseisen waaraan die opvang moet voldoen. De opvanghuizen verschillen onderling erg in kwaliteit. De opvang en de instanties die zich bezighouden met opvang zijn zwaar overbelast. Over het algemeen zijn de kinderen in opvanghuizen vaak hervestigde ontheemden uit de provincies zonder contacten in Luanda, of kinderen van middenklassefamilies, die in staat zijn de betalen voor de opvang. Alleenstaande minderjarigen van 16 en 17 jaar worden meestal niet meer toegelaten in opvanghuizen vanwege het tekort aan plaatsen.


6 Samenvatting

---

De burgeroorlog in Angola ontstond als vrijheidsstrijd tegen de Portugese koloniale overheerser, maar veranderde in een strijd om controle over de natuurlijke hulpbronnen van het land. Sinds enkele jaren heeft het regeringsleger een conventioneel militair overwicht over UNITA en FLEC, maar geen van beide partijen is beslissend verslagen. De gewapende tak van UNITA is overgegaan op guerrilla-oorlogsvoering, om op die wijze controle te behouden over een deel van de natuurlijke rijkdommen.

Ondertussen raakt Savimbi's UNITA in politieke zin in toenemende mate gemarginaliseerd. Waar de internationale gemeenschap Savimbi toen de Lusaka-akkoorden werden gesloten nog als gelijkwaardige partij in het conflict erkende, wordt hij in toenemende mate gezien als slechts één van de gesprekspartners van de regering in het nationale conflict. Daarbij kwam dat de gewapende acties van Savimbi in de verslagperiode voor het eerst werden bestempeld als 'terroristische' acties. Daartegenover staat dat de internationale gemeenschap steeds meer de nadruk legt op de ontwikkeling van goed bestuur door de regering als tegenwicht tegen de gewapende strijd.

Zowel aan de kant van de regering als van de kant van Savimbi wordt in toenemende mate gesproken over de noodzaak om tot vrede te komen, maar tot werkelijke dialoog of onderhandelingen is het nog niet gekomen. Het maatschappelijk middenveld, en daarbinnen met name het samenwerkingsverband van kerken, neemt in toenemende mate de rol op zich van bemiddelaar, en heeft ondertussen enige mate van vertrouwen gekregen van beide zijden in het conflict.

De guerrilla-oorlogsvoering door UNITA heeft geleid tot blijvende onveiligheid in de gebieden buiten de provinciale hoofdsteden en de kustgebieden, en een toenemende kans van aanvallen van UNITA op de provinciale hoofdsteden. Ondanks de aanval op een elektriciteitscentrale buiten de stad, is Luanda relatief veilig.

Voortdurend stromen ontheemden van het platteland richting de steden, waar ze over het algemeen in kampen terechtkomen. In de kampen in de provincies vindt voedseldistributie en gezondheidszorg door humanitaire organisaties plaats. In Luanda is dit niet het geval, omdat daar het onderscheid tussen de arme lokale bevolking en de ontheemden moeilijk te maken valt. Met name direct na aankomst is de humanitaire situatie voor ontheemden in Luanda erg slecht, en moeten ze hun eigen weg vinden in de informele economie van Luanda.

De burgeroorlog duurt ondertussen onverminderd voort. Savimbi's UNITA maakt zich schuldig aan plunderingen, ontvoeringen, en guerrilla-acties waarbij vaak vele burgerslachtoffers vallen.

Ook zijn leger en politie verantwoordelijk voor willekeurige mensenrechtenschendingen, zoals rekrutering van minderjarigen, roofovervallen, afpersing van de bevolking en buitengerechtelijke executies. De aard van dergelijke schendingen is erger en de frequentie waarin zij voorkomen hoger, naarmate de veiligheidssituatie slechter is. De regering wijt deze problemen aan het gebrek aan kennis en discipline in de veiligheidskrachten, en het gebrek aan middelen om daarin verandering te brengen. Volgens deskundigen heeft Angola echter voldoende inkomsten om een behoorlijke volkshuishouding te voeren, met daarbinnen een aandeel vrijgemaakt voor de binnenlandse strijd.

Er zijn geen gevallen bekend van vervolging door de regering op grond van ras, religie, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde sociale groep. Politieke tegenstanders zoals journalisten en mensenrechtenactivisten kunnen wel problemen ondervinden bij het uitvoeren van hun activiteiten. Deze problemen bestaan dan met name uit dreigementen, en soms arrestatie of beperking van de bewegingsvrijheid.

Kinderen uit armere milieus dragen vaak al op zeer jonge leeftijd bij aan het gezinsinkomen. Kinderen uit rijkere milieus worden echter vaak tot op volwassen leeftijd onderhouden door hun ouders.

Over het algemeen worden minderjarigen zonder ouders door familie of vrienden opgevangen. Voor alleenstaande minderjarigen zonder een dergelijk vangnet bestaat een aantal opvangcentra. De bestaande centra verschillen onderling erg in kwaliteit, en zijn zwaar overbelast. Alleenstaande minderjarigen van 16 of 17 jaar worden meestal niet toegelaten in de centra vanwege het tekort aan plaatsen.

Van de Angolese bevolking is ongeveer eenderde ontheemd en leeft 40% in Luanda. Veel van de overige 60% woont in de provinciale hoofdsteden. Ongeveer 500.000 Angolese burgers kunnen op geen enkele wijze geholpen worden door humanitaire organisaties, omdat de veiligheidssituatie te slecht is.

UNHCR staat op het standpunt dat, gezien de zeer slechte humanitaire situatie in Angola, afgewezen Angolese asielzoekers vooralsnog niet naar dat land teruggezonden zouden moeten worden. UNHCR sluit in dit standpunt ook terugkeer naar Luanda in.

Van de Europese landen verwijderen het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk afgewezen asielzoekers naar Angola, zij het onder voorwaarden en soms gehinderd door technische belemmeringen. België, Zweden en Italië verwijderen niet.


7 Literatuurlijst

---

Boeken

Cilliers, J. en C. Dietrich (eds.), Angola's War Economy. The Role of Oil and Diamonds (Pretoria 2000)

Europa Publications, Africa South of the Sahara (Londen 1999)

International Institute for Strategic Studies, The military balance 2000-2001 (oktober 2000)

Rapporten

Amnesty International, Angola. Freedom of expression under threat (Londen, november 1999)

Amnesty International, Angola. Freedom of expression on trial (Londen, juni 2000)

Coalition to stop the use of child soldiers, Global report 2001 (juni 2001)

Economist Intelligence Unit, Country Profile for Angola 1999-2000 (Londen 1999)

Economist Intelligence Unit, Country Report for Angola (Londen tot december 2001) maandelijkse uitgave

Global Witness, A Crude Awakening. The role of the oil and banking industries in Angola's civil war and the plunder of state assets (Londen 1999)

Human Rights Watch, World Report for 2000-Angola (januari 2001)

Swedish International Development Coorperation Agency, Towards gender equality in Angola: A profile on gender relations (april 2000)

UNICEF, Angola Situation Report (tot december 2001) maandelijkse uitgave

United Nations Office for Angola/Human Rights Department (UNOA), Angola Weekly Report (tot december 2001) wekelijkse uitgave

United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA), Angola Situation Report (tot december 2001) wekelijkse uitgave

UNHCR Angola, News in brief (31 oktober 2001)

UNHCR, Global Appeal for Angola-2001 (2001)

UNHCR, Mid-year progress report 2001 for the Democratic Republic of the Congo (juli 2001)

UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Southern Africa (juli 2001)

UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Zambia (juli 2001)

United Nations/General Assembly (UN/GA), Assistance to refugees, returnees and displaced persons in Africa A/56/335 (5 september 2001)

United Nations/Security Council (UN/SC), Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA)S/2001/956 (10 oktober 2001)

United Nations/Security Council (UN/SC), Letter dated 10 October 2001 from the Permanent Representative of Angola to the United Nations addressed to the President of the Security Council S/2001/958 (11 oktober 2001)

United Nations/Security Council (UN/SC), Letter dated 10 October 2001 from the Permanent Representative of France to the United Nations addressed to the Secretary-General S/2001/976 (18 oktober 2001)

United Nations/Security Council (UN/SC), Resolution 1374 (2001) Adopted by the Security Council at its 4393 meeting on 19 October 2001 S/RES/4393 (19 oktober 2001)

US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (februari 2001)

World Food Program (WFP), Angola Situation Report (tot december 2001) wekelijkse uitgave

Tijdschriftartikelen, krantenartikelen en persberichten

Africa Confidential, jaargang 42, nummer 42 (juni 2001)

Angolan Media Mirror (oktober2000-maart 2001) wekelijkse uitgave met artikelen uit Jornal de Angola, Agora en Folha 8

Algemeen Nederlands Persbureau

Associated Press

BBC World Service

IRIN

Reuters


Bijlage 1

Kaart van Angola


Bijlage 2

Lijst van bairro's (stadsdeelwijken) in Luanda

Bairro das Ingombotas

Bairro Patrice Lumumba

Bairro do Zambizanga
Bairro Opérario

Bairro do Maculusso

Bairro da Quinanga

Bairro do Rangel

Bairro do Marçal

Bairro da Terra Nova

Bairro da Maianga

Bairro do Cassequel

Bairro Popular

Bairro do Prenda

Bairro da Samba

Bairro do Kilamba Kiaxi

Bairro Hoje ya Henda

Bairro do Cazenga

Bairro da Cuca

Bairro do Tala Hadi

Bairro do Palanca


Bijlage 3

Europa Publications, Africa South of the Sahara 2001, Angola (Londen 2000)

Een lijst van de Bairro's is bijgevoegd als bijlage 2.

Economist Intelligence Unit (EIU), Angola Country Profile 1999-2000 (Londen 1999), en Africa South of the Sahara 2000 Angola.

In het algemene spraakgebruik blijft verwarring bestaan over wat en wie de term UNITA precies aanduidt. Verderop in deze paragraaf wordt een korte beschrijving gegeven van de verschillende groepen die gebruik maken van de naam UNITA.

De veiligheidsraad nam in 1997 resoluties 1127 en 1135 aan, waarin een olie- en wapenembargo tegen UNITA werd afgekondigd, en een reisrestrictie voor tachtig seniore UNITA-functionarissen en hun families. In oktober 2000 gaf de internationale gemeenschap, zoals eerder in 1998, nogmaals door een persverklaring van de Veiligheidsraad aan, ook op het standpunt te staan dat Savimbi's UNITA verantwoordelijk was voor de (hervatting van de) oorlog.

EIU, Country Report for Angola 1 quarter 2000 (2000)

In ruil voor deze steun verwacht de internationale gemeenschap van de Angolese regering wel hervormingen op het gebied van staatshuishouding en goed bestuur.

Do Nascimento is voormalig secretaris-genaraal van de MPLA en Moco is voormalig premier.

EIU, Country Report (mei 2001), p. 13

EIU, Country Report (mei 2001), p. 7, en (augustus 2001), p. 7

Dos Santos sprak op de opening van een conferentie over recht, vrede en ontwikkeling van de staatsuniversiteit.

United Nations/Security Council (UN/SC), S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober4 2001), paragraaf 5

Jornal de Angola (12 juni 2001)

Jornal de Angola (3 juli 2001)

Het Nationale Fonds voor Vrede en Verzoening werd op 11 november 2001 gelijktijdig met de amnestiewet voor oppositiestrijders, ter ere van 25 jaar onafhankelijkheid, ingesteld.

UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 6

Folha 8 (week 24 2001)

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 14

UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 9

IRIN (12 oktober 2001)

IRIN, Focus on church's role in new path to peace (7 juni 2001)

IRIN (1 oktober 2001)

UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 8, en IRIN (5 oktober 2001)

Jornal de Angola (7 juni 2001), United Nations Office for Angola/Human Rights Department (UNOA/HRD), Weekly report (15 juni 2001)

Folha 8 (week 42)

IRIN (7 juni 2001)

Jornal de Angola (28 september 2001)

UNOA/HRD, Weekly report (15 oktober 2001)

IRIN (7 juni 2001)

'Angola. Who blinks first?', Africa Confidential, Vol 42 no 42 (1 juni 2001), p. 1

IRIN (29 augustus 2001)

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 3

EIU, Country Report (september 2001), p. 2

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16

Reuters (8 juli 2001)

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16

EIU, Country Report (mei 2001), p. 34

EIU, Country Report (mei 2001), p. 16, en Agora (week 14 2001)

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16

International Institute for Strategic Studies (IISS), The military balance 2000-2001 (Londen oktober 2000), p. 260

UNOA/HRD, Weekly Report (15 oktober 2001)

Folha 8 (week 24 2001)

Een politie-agent verdient 30 USD per maand.

Net als de politie valt de Policia de Intervencao Rapida onder het ministerie van Binnenlandse Zaken.

UN/SC, S/2001/958 Letter dated 10 October 2001 from the Permanent Representative of Angola to the United Nations addressed to the President of the Security Council (11 oktober 2001)

EIU, Country Report (mei 2001), p. 11

UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 34

Reuters (14 augustus 2001), ANP (15 augustus 2001)

IRIN (28 mei 2001)

Reuters (14 augustus 2001), ANP (15 augustus 2001)

Jornal de Angola (26 september 2001)

IISS, The military balance 2000-2001 (Londen oktober 2000), p. 260

Agora (week 15 2001)

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 14, en (december 2001), p. 1

Folha 8 (week 24 2001)

UNOA/HRD, Weeklyreport (29 oktober 2001)

De provinciale hoofdsteden werden in het ambtsbericht Angola van juni 2000 aangeduid als relatief veilige gebieden; in het ambtsbericht Angola van mei 2001 werden ze aangemerkt als overgangsgebieden.

zie vorig aab p. 17

UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 32

Agora (week 22 2001)

Jornal de Angola (16 juli 2001)

Folha 8 (week 29 2001)

Reuters (11 september 2001)

IISS, Military balance 2000-2001 (oktober 2000), p. 260

IRIN (3 oktober 2001)

UNHCR, Global Appeal for Angola 2001 (2001)

UNOA/HRD, Weekly report (22 juni 2001)

IRIN (3 juli 2001)

UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 25

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16

IRIN (3 juli 2001)

Reuters (2 augustus 2001)

Jornal de Angola (28 juni 2001)

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 20

Jornal de Angola (30 juni 2001)

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 19

Jornal de Angola (16 mei 2001)

Agora (week 20 2001)

Jornal de Angola (11 juni 2001)

Jornal de Angola (17 juni 2001)

Afscheidsinterview met Nicholas Howen, hoofd van UNOA, in het Angolese weekblad Agora (april 2000)

Zie voor een beschrijving van de geschiedenis van de VN in Angola paragraaf 2.1.2. Geschiedenis

Met nadrukkelijk aanwezig wordt gedoeld op relatief grote numerieke aanwezigheid van UNITA-strijders en hun aanhang; nauwe banden met de lokale bevolking door familiebanden en dorpsbanden; en het vaak voorkomen van guerrilla-acties door UNITA.

UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 22

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16

IRIN (20 augustus 2001)

UNOA/HRD, Weekly report (27 april 2001)

US Department of State, Human Rights Report for 1999-Angola (februari 2000)

UNOA/HRD, Weekly report (6 juli 2001)

Agora (week 21 2001)

IRIN (30 juli 2001)

IRIN (20 augustus 2001)

ibidem

IRIN (20 augustus 2001)

Deze problemen kunnen reiken van plundering tot mishandeling en executie.

Volgens schattingen beschikt ongeveer 30% van de Angolese bevolking over identiteitsdocumenten. Van die 30% leeft het overgrote deel in Luanda en andere steden.

OCHA, Uige situation report (7 oktober 2001)

Reuters (2 augustus 2001)

UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 37

UNOA/HRD, Weekly Report (6 juli 2001)

UNICEF, November/mid-december Angola Situation Report, (december 2001)

Sinds 1998 bestaan er geen UNITA-gebieden meer waar identiteitsbewijzen worden afgegeven.

Jornal de Angola (20 april 2000)

Decreet 3/00 (14 januari 2000)

Jornal de Angola (29 april 2000)

UN/SC, S/2001/965, Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 20

UNOA/HRD, Weekly report (22 juni 2001)

US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (februari 2001)

Overigens vallen onder de amnestiewet niet die UNITA-strijders, die de wapens weigeren neer te leggen.

US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (februari 2001)

UNOA/HRD,Weekly report (13 oktober 2000)

Ibidem

UNOA, Angola Situation Report (10 november 2000)

ibidem

US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)

US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)

US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)

Folha 8 (week 20 2001)

US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)

IRIN (28 mei 2001)

Jornal de Angola (18 oktober 2001)

US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (2001)

OCHA, Uige situation report (7 oktober 2001)

Swedish International Development Cooperation Agency (SIDA), Towards gender equality in Angola. A profile on gender relations (april 2000), pp. 22-25

Human Rights Watch, World Report for 2000-Angola (januari 2001)

Ibidem

US Department of State, Human Rights Report for 2000-Angola (februari 2001)

SIDA, Towards gender equality in Angola. A profile on gender relations (april 2000), p. 29

Jornal de Angola (7 juni 2001), UNOA/HRD, Weekly report (15 juni 2001)

Folha 8 (week 42)

Jornal de Angola (17 juni 2001)

Folha 8 (week 23 2001)

Coalition to stop the use of child soldiers, Global report 2001 (juni 2001)

Jornal de Angola (18 oktober 2001)

Folha 8 (week 26 2001)

Jornal de Angola (1 juli 2001)

IRIN (4 juni 2001)

UN/SC, S/2001/956 Report of the Secretary-General on the United Nations Office in Angola (UNOA) (10 oktober 2001), paragraaf 37

Coalition to stop the use of child soldiers, Global report 2001 (juni 2001)

Dit ' in de gaten houden' werkt vooral preventief, daar de betrokken persoon zich over het algemeen bewust is van het feit dat hij in de gaten gehouden wordt.

UNHCR, Global Appeal for Angola 2001 (2001)

UNOA/HRD, Weeklyreport (29 oktober 2001)

UNHCR Angola, News in brief (31 oktober 2001)

Deze Minimum Operational Standards houden onder andere in de verantwoordelijkheid van de autoriteiten om veilig, voldoende, en voldoende vruchtbaar land aan te wijzen voor vrijwillige hervestiging van ontheemden. Op de plaats van hervestiging moet water aanwezig zijn. Ook is de overheid verantwoordelijk voor ondersteuning van gezondheids- en onderwijspersoneel.

UNOA/HRD, Weekly report (29 oktober 2001)

UNHCR, Mid-year progress report 2001 for the Democratic Republic of the Congo (2001), p. 50

IRIN (3 juli 2001 en 26 juli 2001)

UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Democratic Republic of the Congo (juli 2001)

Jornal de Angola (26 juni 2001)

UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Zambia (juli 2001), pp. 128-131

UNHCR, Mid-Year progress report 2001. Southern Afica (juli 2001), p. 117

IRIN (7 augustus 2001)

Gebaseerd op een interview met een medewerker van UNICEF (29 augustus 2001)

Eén van de redenen waarom men zich in deze culturen niet over jongeren zou ontfermen, is wanneer zij worden verdacht van hekserij. Het geloof in hekserij is sterk aanwezig in de culturen van de noordelijke provincies van Angola, en houdt in dat men iemand bovennatuurlijke krachten toedicht, die gebruikt worden om anderen kwaad te doen.

IRIN (3 juli 2001)

UNOA/HRD, Weekly report (22 juni 2001)

EIU, Country Report (augustus 2001), p. 16

BBC World Service (6 augustus 2001)

UNHCR Angola, News in brief (31 oktober 2001)

United Nations/General Assembly (UN/GA), A/56/335 Assistance to refugees, returnees and displaced persons in Africa (5 september 2001)

Jornal de Angola (21 juli 2001)

===