Actueel

CBb vernietigt besluit Minister van Justitie, waarbij verklaring van geen bezwaar voor het oprichten van een rechtspersoon werd geweigerd
Bron: College van Beroep voor het Bedrijfsleven 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 12-04-2002

Op 28 maart 2002 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op een beroep tegen de weigering van een verklaring van geen bezwaar voor het oprichten van een besloten vennootschap.

De Minister van Justitie had de door appellanten gevraagde verklaring van geen bezwaar, die op grond van artikel 2:175, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is vereist voor het oprichten van een besloten vennootschap, geweigerd, omdat naar zijn oordeel het gevaar bestaat dat de op te richten vennootschap zou worden gebruikt voor ongeoorloofde doeleinden (artikel 2:179, tweede lid, BW). Het bezwaar van appellanten tegen de weigering van de verklaring werd door de Minister ongegrond verklaard. Tegen die beslissing op bezwaar stelde appellant beroep in bij het College.

In zijn uitspraak oordeelt het College dat de Minister van Justitie de aanvraag om afgifte van de verklaring van geen bezwaar in dit geval niet heeft beoordeeld op de manier die wordt voorgeschreven in de - door de Minister zelf uitgevaardigde - Richtlijnen 1986 voor het beoordelen van oprichtingen en statutenwijzigingen van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Staatscourant 1985, 227), gewijzigd bij besluit van 10 september 1998 (Staatscourant 1998, 195).

Indien de bestuurder van de op te richten vennootschap een strafbaar feit heeft gepleegd, moet op grond van deze Richtlijnen bij het beoordelen van een aanvraag om afgifte van een verklaring van geen bezwaar rekening worden gehouden met de aard van dit feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, zulks in relatie tot de voorgenomen activiteiten van de op te richten vennootschap en de achtergrond en de ontwikkeling van de aanvrager. Hierbij worden alle bekende feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien en gewogen, zo schrijven de Richtlijnen voor.
De Minister had zijn oordeel over de betrouwbaarheid en integriteit van de bestuurder van de op te richten vennootschap echter uitsluitend gebaseerd op diens strafrechtelijke veroordeling, zonder dat daarbij blijkt van enige verdergaande toetsing, zoals in genoemde Richtlijnen wordt voorgeschreven.
Omdat de Minister van Justitie de aanvraag (en het bezwaar) niet heeft beoordeeld op de wijze die de Richtlijnen voorschrijven en voor deze afwijking geen afdoende verklaring heeft gegeven, heeft het College heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard en het besluit van de Minister vernietigd. De Minister is opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellanten te beslissen.

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AE1015
(Zie het originele bericht)