Centrale Raad van Beroep Utrecht

Schending redelijke termijn dient te leiden tot verlaging terugvorderingsbedrag

Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht

Datum actualiteit: 16-05-2002

De Minister was bevoegd tot terugvordering van het teveel betaalde aan uitkering omdat het betrokkene, gezien de omvang van haar inkomsten uit arbeid, redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zij ten tijde hier in geding teveel aan uitkering ontving. De Raad is evenwel van oordeel dat de grief van betrokkene met betrekking tot schending van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in het onderhavige geval doel treft. Door pas 4½ jaar na haar verzoek om een voor beroep vatbaar besluit een besluit op bezwaar aan betrokkene te zenden, is naar het oordeel van de Raad de redelijke termijn ruimschoots overschreden. Nu het orgaan bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot terugvordering hiermee geen rekening heeft gehouden, kan het terugvorderingsbesluit in rechte niet stand houden voor zover daarbij een bedrag van ¤ 3.945,55 is teruggevorderd. Aangezien het hier een -hernieuwde- uitoefening van een discretionaire bevoegdheid betreft, ziet de Raad geen grondslag om zelf in de zaak te voorzien. De Minister zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen.

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AE2607
(Zie het originele bericht)