Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 27 mei 2002 Behandeld Arjen Kool

Kenmerk DAO-0435/02 Telefoon 00 31 70 348 4277
Blad /1 Fax 00 31 70 348 5323

Bijlage(n) 1 E-Mail arjen.kool@minbuza.nl

Betreft Beantwoording vragen van over de leden Koenders en Dijksma over professor Singh Bhullar (India)
Zeer geachte Voorzitter,

Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Koenders en Dijksma over professor Singh Bhullar. Deze vragen werden ingezonden op 25 april 2002 met kenmerk 2010209660.

De Minister van Buitenlandse Zaken

Antwoord van de heer Van Aartsen, Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens mevrouw Herfkens, Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van de leden Koenders en Dijksma.

Vraag 1

Is het u bekend dat professor Singh Bhullar in augustus 2001 ter dood is veroordeeld terwijl hij in 1995 is opgepakt onder de zeer omstreden TADA
-wetgeving?

Antwoord

Ja.

Vraag 2

Is het u tevens bekend dat een aanvraag tot politiek asiel door de heer Bhullar in Duitsland in 1994 werd afgewezen, een besluit waarvan het Duitse Hogergerechtshof later bepaalde dat het onterecht was?

Antwoord

Ja. Op 18 december 1994 heeft hij asiel aangevraagd. Op 21 december 1994 is dit asielverzoek door het Bundesamt für Anerkunnung Ausländische Flüchtlinge (BAFL) afgewezen op grond van tegenstrijdige uitspraken van betrokkene.

Op 18 januari 1995 is Prof. Bhullar naar India uitgezet alwaar hij, zoals bekend, sindsdien vastzit. Op 6 oktober 1997 heeft het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main bepaald dat het BAFL Prof. Bhullar niet had mogen uitzetten, omdat er een reële dreiging bestond dat hij gemarteld zou kunnen worden. Het Verwaltungsgericht heeft zich niet over de afwijzing van het asielverzoek uitgelaten.

Vraag 3

Bent u op de hoogte van het feit dat, alhoewel India onder grote internationale druk in 1995 besloot de TADA-wetgeving niet langer te hanteren, er nog steeds straffen worden uitgesproken tegen personen die onder deze wet zijn gearresteerd?

Antwoord

Ja.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u de introductie, als reactie op de toegenomen spanning tussen India en Pakistan in het najaar van 2001, van de Prevention of Terrorism Ordinance (POTO) waarin veel elementen van TADA terugkomen?

Vraag 5

Hoe beoordeelt u deze gang van zaken, mede in het licht van veroordelingen van de Verenigde Naties die de TADA-wet "zorgelijk en compleet onacceptabel" noemden?

Vraag 6

Bent u van mening dat India in strijd handelt met het internationale recht en de rechten van de mens schendt?

Vraag 7

Is de regering bezorgd over de wijze waarop India gedetineerden die onder de TADA-wetgeving zijn vastgezet behandelt? Zo ja, op welke wijze is zij van plan uiting te geven aan haar zorg. Zo neen, is de regering van mening dat India geheel conform het internationale recht handelt?

Vraag 8

Is de regering bezorgd over het invoeren van de POTO? Zo ja, op welke wijze is zij van plan uiting te geven aan deze zorg ? Zo nee, is de regering van mening dat deze wetgeving geheel binnen de door het internationale recht vastgestelde normen valt?

Antwoorden

Het besluit van de Indiase regering om de Prevention of Terrorism Ordinance (POTO) uit te vaardigen was niet uitsluitend een reactie op de gespannen relatie met Pakistan, maar moet mede worden gezien in het licht van de gebeurtenissen van 11 september en de aanslag op het Indiase parlement op 13 december 2001. Ook enkele andere landen, waaronder de VS en het VK, hebben naar aanleiding van 11 september hun anti-terrorismewetgeving aangescherpt. Op 26 maart van dit jaar is de POTO tijdens een gezamenlijke zitting van de twee kamers van het Indiase parlement aangenomen. Sindsdien is sprake van de Prevention of Terrorism Act (POTA). Volgens de Indiase Nationale Mensenrechtencommissie zijn verschillende bepalingen ervan niet in overeenstemming met het Internationaal Verdrag inzake Politieke en Burgerrechten, waarbij India partij is.

De maatregelen tegen terrorisme die de POTA bevat gaan in enkele opzichten minder ver dan de TADA, maar het risico van misbruik - zoals ook is gebleken bij TADA en de eerdere Maintenance of Internal Security Act (MISA) - is aanwezig. Meest zorgwekkend zijn de bepalingen met betrekking tot omkering van de bewijslast, preventieve detentie voor een periode van maximaal een jaar, alsook de voorziening voor algehele immuniteit voor acties ondernomen door leger en politie in de strijd tegen terrorisme.

Ondanks het feit dat elk land het recht heeft om zich te verweren tegen terrorisme en om eigen wetten uit te vaardigen, is Nederland bezorgd over de invoering van de POTA, vanwege bovengenoemde risico's van misbruik en mogelijke schendingen van de mensenrechten.

De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, volgt de ontwikkelingen terzake met aandacht en zal de Indiase regering op de wijze van implementatie van de POTA beoordelen.

Wanneer daartoe aanleiding is wordt zowel bilateraal als in multilateraal-verband (EU en VN) zorg uitgesproken over de mensenrechtensituatie in India in het algemeen (bijvoorbeeld naar aanleiding van bovengenoemde wetgeving), en met name ook naar aanleiding van de situatie in Jammu & Kashmir en, recent, in Gujarat. Evenals voorgaande jaren heeft de EU de mensenrechtensituatie in Jammu & Kashmir in de 58-ste VN Mensenrechtencommissie te Genève aan de orde gesteld.


Kenmerk

Blad /1
Terrorist and Disruptive Activities Act, waaronder India tienduizenden politiek getinte arrestaties en berechtingen uitvoerde (zie ook de 'India Human Rights Press Backgrounder; Anti-Terrorism Legislation door Human Rights Watch 20 november 2001).

===