Vrije Universiteit Amsterdam
Informatie voor de pers. Vrije Universiteit Amsterdam.
30/05/2002
---
444 7055
Systeemecologen publiceren in Science
Zonneactiviteit en ozon: stukjes van de UV-puzzel
Variaties in de zonneactiviteit (de hoeveelheid stralingsenergie die
de zon uitzendt) hebben een grotere invloed op ons klimaat dan tot
dusver is aangenomen. Zo kunnen plotselinge klimaatveranderingen zoals
ze zich in het verleden hebben voorgedaan worden toegeschreven aan
veranderende zonneactiviteit. Tot die slotsom komen Jelte Rozema
(afdeling Systeemecologie van het Instituut van Ecologische
Wetenschappen van de faculteit Aard- en Levenswetenschappen, Vrije
Universiteit Amsterdam) en collega"s uit verschillende vakgebieden, na
onderzoek van de relatie tussen zonneactiviteit, de ozonlaag en de
hoeveelheid UV-B straling op aarde. Hun bevindingen worden
gepubliceerd in Science van 31 mei 2002.
Op grond van tellingen van zonnevlekken vanaf 1500 en spectrale
analyse van zonlicht gedurende de laatste 20 jaar hebben de
onderzoekers de zonneactiviteit vanaf 1500 gereconstrueerd. De
stralingsverschillen tussen een een "active" en "quiet" zon komen
vooral door verschillen in uitgestraalde UV-C straling, dat is
straling met een golflengte korter dan 280 nm. Het verschil in
uitgezonden UV-B straling (golflengte tussen 280 en 315 nm) is veel
geringer. Aangezien UV-C straling verantwoordelijk is voor de aanmaak
van ozon in de stratosfeer, is de ozonlaag bij een actieve zon dikker
dan bij een " rustige" zon. De ozonlaag filtert UV-B en aangezien deze
stralingsintensiteit nauwelijks varieert, bereikt minder UV-B de
aarde. Zonneactiviteit en UV-B straling op aarde zijn dus omgekeerd
evenredig met elkaar.
De onderzoekers proberen verder om historische UV-B niveaus en
ozonlaagdiktes te reconstrueren, gebruikmakend van fossiel
plantenmateriaal. Planten zijn in staat zich te wapenen tegen de
schadelijke invloed van UV-B straling. Ze gebruiken fenolachtige
verbindingen om invallend zonlicht selectief te filteren: UV-B wordt
weggefilterd terwijl het voor fotosynthese noodzakelijke zichtbare
licht (400 - 700 nm) wordt doorgelaten. De fenolverbindingen komen
voor in stuifmeelkorrels en sporen - plantendelen die vaak miljoenen
jaren bewaard zijn gebleven - en zijn zodoende een indicator voor de
UV-B stralingsniveaus zoals ze zich in de loop van eeuwen op aarde
hebben voorgedaan. Met heel gevoelige analyse methoden kunnen zelfs
aan 10 stuifmeelkorrels deze fenolverbindingen worden bepaald.
In onderzoek op de Zuidpool en Noordpool worden uit bodemkernen en bevroren mosveenbanken ("fossiele archieven") en uit oude herbaria stuifmeelkorrels verzameld en uit het gehalte van fenolverbindingen wordt het historische UV-B stralingsniveau afgeleid. Plantenmateriaal afkomstig van de Zuid- en Noordpool is extra interessant omdat zich daar de afgelopen jaren het gat in de ozonlaag heeft ontwikkeld. Op termijn zal het onderzoek van Rozema en zijn collega"s dan ook een beter inzicht geven in het proces van ozonafbraak (en herstel) in de stratosfeer en de rol van zonneactiviteit en CFK"s daarbij.