Productschap Margarine


EU-lidstaten: geen verplichte aandelen biobrandstof

De EU-ministers belast met Energiezaken hebben zich vrijdag jl. uitgesproken tegen de door de Europese Commissie voorgestelde verplichte minimumaandelen biobrandstoffen in het wegtransport. Europees commissaris voor Energie Loyola de Palacio heeft in november 2001 een voorstel gelanceerd voor een richtlijn die lidstaten verplicht vanaf eind 2005 ten minste 2 procent van de totale hoeveelheid verkochte benzine en dieselolie voor vervoersdoeleinden uit biobrandstoffen te laten bestaan. Dit percentage moet in de periode 2006-2010 geleidelijk worden verhoogd tot uiteindelijk 5,75 in 2010.

Een meerderheid van de lidstaten bleek vrijdag jl. echter van mening dat de door de Commissie voorgestelde verplichte aandelen biobrandstof in ieder geval tot 2007 slechts een indicatieve waarde behoren te hebben. Naar verluidt zouden tot dusver slechts drie lidstaten (Spanje, Italië en Oostenrijk) gecharmeerd zijn van de verplichte Commissie-aanpak. Een door het Spaanse EU-voorzitterschap opgestelde compromistekst kan echter op de steun van een brede meerderheid van de lidstaten rekenen. Deze tekst omvat weliswaar dezelfde percentages c.q. aandelen biobrandstoffen als het Commissievoorstel, maar zij hebben in deze tekst slechts een indicatieve waarde. De lidstaten lijken hiermee de door de Commissie gewenste resultaatsverplichting voorlopig te willen afzwakken tot een inspanningsverplichting. Lidstaten moeten op basis van de compromistekst bovendien nationale doelstellingen vastleggen voor het gebruik van biobrandstoffen in het wegtransport, waarbij zij beargumenteerd mogen afwijken van de (indicatieve) percentages. Mocht echter uit de voor eind 2006 voorziene rapportage van de Commissie blijken dat de lidstaten onvoldoende vooruitgang hebben geboekt bij het gebruik van biobrandstoffen, dan biedt het compromis wel een opening naar de door de Commissie gewenste verplichte aanpak.

Europees Parlement
De Europese besluitvorming hieromtrent zal echter mede afhankelijk zijn van het advies van het Europees Parlement (EP). Het EP heeft op grond van de zgn. medebeslissingsprocedure een belangrijke stem in de totstandkoming van communautaire regelgeving op dit terrein.

De Industriecommissie van het EP heeft mede in reactie op het recente politieke signaal van de EU-energieministers besloten de vaststelling van haar rapport over deze biotransportbrandstoffen met een week uit te stellen. Voordat in deze parlementaire commissie op 19 juni a.s. wordt gestemd, zal het Spaanse EU-voorzitterschap trachten de invloedrijke fracties van het EP op één lijn te krijgen met de energieministers. Deze inspanningen zullen zich niet beperken tot de keuze voor het karakter (indicatief of verplicht) van de aandelen biobrandstof, maar hierbij zullen ook de door parlementariërs naar voren gebrachte milieu-aspecten zeker worden betrokken. Vier andere parlementaire commissies hebben reeds in een eerdere fase hun advies over dit voorstel vastgesteld, zodat het voltallige EP zich in de eerste week van juli a.s. hierover kan uitspreken.

Als het parlement zich heeft uitgesproken, zullen de ambassadeurs van de lidstaten tenzij de lidstaten volledig instemmen met de door het EP voorgestelde wijzigingen - worden belast met de formulering van een gemeenschappelijk standpunt. Zodra dit standpunt door de EU-ministers is vastgesteld, vormt het vervolgens de basis van de behandeling van dit onderwerp door het EP in tweede lezing. Voordat het EP zich uitspreekt over het door de lidstaten opgestelde standpunt, zal de Europese Commissie het parlement in kennis stellen van haar opinie over het standpunt van de lidstaten.