D66

Pers voelt zich te goed voor kritiek

Overig

Thom de Graaf

03-07-2002 - 'De journalistiek is een machtsfactor geworden, maar op een volwassen wijze verantwoording afleggen: ho maar. Journalisten oordelen liever over anderen dan dat ze door anderen beoordeeld worden. Meer zelfkritiek zou de kwaliteit van de (parlementaire) pers ten goede komen', aldus Thom de Graaf in zijn toespraak bij de uitreiking van de Anne Vondelingprijs.

Over de kwaliteit van de parlementaire journalistiek wordt al zo lang gesproken als zij oud is. Journalistiek is, net als politiek, een beroep dat baat heeft bij gekanker. Politici noch journalisten hoeven te rekenen op veel bewondering. Maar forse kritiek geeft ons in ieder geval het gevoel dat het mensen interesseert als we falen. Zie het dus als een secundaire arbeidsvoorwaarde dat zoveel mensen over de schouders van de journalist meekijken en mopperen. Wie de grond wordt ingeboord is altijd nog beter af dan degene die in het geheel niet wordt opgemerkt.

Is er overigens een fundamentele reden om te klagen over de parlementaire verslaggeving? Ik heb de afgelopen jaren een enkele keer meegemaakt dat de vraag opkwam en er zelfs een heus debat aan werd gewijd door de Nederlandse Vereniging van Journalisten. In het forum zaten politici en voorlichters, in de zaal het journaille. Zelden heb ik zon defensief gezelschap meegemaakt. De politicus haastte zich om te zeggen dat de parlementaire journalistiek zeer bekwaam was, met af en toe een schoonheidsfoutje. De voorlichter sprak over uitzonderingen die de regel bevestigden. En iedere journalist die in de zaal opstond, maakte bij voorbaat duidelijk dat de kritische opmerking vooral niet sloeg op de eigen krant of de eigen rubriek.
Journalisten hebben moeite met kritiek van buitenstaanders, zoveel werd mij toen wel duidelijk. Nog sterker: zij hebben er een bloedhekel aan om zelf ter discussie te staan. Journalisten willen beoordelen, niet beoordeeld worden. Journalisten willen verantwoording krijgen, niet zelf afleggen.

Zelden heb ik een grotere schrikreactie gezien dan onder enkele parlementaire journalisten, toen Jan Nagel hun lidmaatschap van een discussiegroepje in de Wiardi Beckmanstichting onthulde. De opwinding steeg tot het kookpunt en ieder die was genoemd, putte zich uit in verontschuldigende verklaringen en bezweringsformules dat er niets aan de hand was met hun objectiviteit en integriteit, laat staan hun onafhankelijkheid. Maar een echt debat over die onafhankelijkheid werd nooit gevoerd. Toen de rubriek NOVA, in het algemeen toch tuk op interessante onthullingen, zelf onder vuur lag door de uitgelekte reorganisatieplannen, kon er voor de kijkers die avond welgeteld één zin af, namelijk dat er de volgende dag 'ondanks alles' weer gewoon een NOVA zou zijn.

Ik zeg niet dat er geen lerend vermogen is in de journalistiek, dat is er ongetwijfeld, maar het wordt liever niet gedeeld met de klanten. Van evidente canards hoor je nooit meer iets, rectificaties moeten worden aangevraagd, maar komen niet vanzelf. Wat mij persoonlijk stoort is niet de kwaliteit van de parlementaire journalistiek (die is even goed en even slecht als er goede en slechte verslaggevers zijn), maar de gebrekkige wil tot verantwoording. Die publieke verantwoording wordt met de dag urgenter, al was het maar omdat de media een macht vertegenwoordigen, die andere machten in de samenleving naar de kroon steekt. De macht van de politiek, van de rechters en van de ambtenaren is groot, maar de macht van de journalistiek over de publieke opinie is onovertroffen. En wie de publieke opinie stuurt, beïnvloedt daarmee ook, direct of indirect de publieke besluitvorming, van formatieakkoorden tot en met de hoogte van gerechtelijke straffen.

Verantwoording hoort bij macht en de journalist oefent macht uit, of hij het nou leuk vindt of niet. Er zijn nog steeds zeer vooraanstaande journalisten die volhouden dat zij slechts registreren en voor het overige doorgeefluik zijn van het publieke sentiment. Valt dat vol te houden? Nee, natuurlijk niet. De parlementaire verslaggever en de politieke commentator analyseren, selecteren, becommentariëren, beoordelen en rekenen af. Zij bepalen in hoge mate of de werkelijkheid bestaat in de ogen en oren van de consument. Zij kiezen dus en bij die keuze betrekken zij maatstaven die zelden worden geopenbaard. Steeds vaker is dat de amusementswaarde van een onderwerp in plaats van het belang, de persoon van de politicus in plaats van zijn argumenten of het potentiële conflict in plaats van een overzicht van opinies.

Beeldvorming is in onze samenleving allesoverheersend geworden. Politici hebben daarmee te maken, of ze dat nu leuk vinden of niet. Journalisten ook en ik besef dat zij zich daar niet aan kunnen onttrekken, evenmin als wij. De beeldcultuur, de invloed van de televisie, is dominant en leidt tot vervlakking van argumentatie en tot gezichtsbedrog. Tegenwoordig begint Den Haag verdacht veel op Big Brother te lijken: dezelfde trivialiteit, dezelfde nietszeggende incidentjes, dezelfde fascinatie voor exhibitionisme, ruzie en competitie.

De vraag is wat de schrijvende journalistiek van dag- en weekbladen met die beeldcultuur aanmoet. Ik heb steeds vaker het gevoel dat kranten hun eigen televisie willen zijn: dezelfde stijlmiddelen, dezelfde dramatiek, dezelfde focus op het beeld, dezelfde vluchtigheid, want de lezer leest niet langer maar zapt met zijn ogen langs de paginas. Het gaat er niet om of dat goed of slecht is. Maar het komt mij voor dat de televisie nooit kan worden verslagen met de middelen van de televisie zelf. Een alternatief bieden betekent niet een beetje hetzelfde zijn maar echt iets anders. Want anders dreigt wat tijdens de recente verkiezingen al sterk aan het licht kwam: dat de gedrukte pers in belang, opinievorming en invloed volstrekt ondergeschikt is geraakt aan de televisie.

Zoals er nieuwe en oude politiek schijnt te zijn, bestaat ook nieuwe en oude geschreven journalistiek. Nieuw is snel en flitsend en een en al statement, oud is rustig, bezonnen en vol van argumenten. Met passie heeft dat onderscheid niets te maken, al wordt dat vaak zo uitgelegd. Ik zou zeggen integendeel.
Passie betekent gedrevenheid om je werk goed te doen, geloof in waar je mee bezig bent, energie steken in wat werkelijk belangrijk is. De 'oude journalist' legt die passie in de verificatie van zijn informatie, in de ordening van zijn observaties en in de doeltreffendheid van zijn formulering.

Die hele aanloop had ik nodig om bij Hans Goslinga uit te komen. Hij is een prijs waard. De jury heeft dat zo besloten en ik juich dat besluit toe. Hans Goslinga is een voortreffelijke vertegenwoordiger van de oude journalistiek die nog bestaat en die gelukkig niet is uit te roeien door de beeldcultuur. Sterker nog: hij neemt het op tegen die beeldcultuur. In een column van december vorig jaar beschrijft hij de angsthazen en schertsfiguren die het politieke toneel bevolken in de waan van de huidige mediacratie. En met instemming citeert hij Vaclav Havel die verzucht dat hoe ongunstiger onze tijd is voor politici die rekening houden met de lange termijn en 'nederig naar de waarheid zoeken', hoe meer er aan zulke politici behoefte is. Ik zou er aan willen toevoegen: des te meer behoefte is er ook aan journalisten die hetzelfde doen.

Dit is een bekorte versie van de toespraak die Thom de Graaf gisteren hield bij de uitreiking van de Anne Vondelingprijs aan Trouw-redacteur Hans Goslinga en is gepubliceerd in het dagblad Trouw van 3 juli 2002.