KNMG

Gedragsregels voor artsen
PREAMBULE
Deze uitgave van de `gedragsregels voor artsen' vervangt de versie uit 1994 en is goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de federatie KNMG van 25 juni 2002. De gedragsregels moeten worden gezien als richtlijnen voor de arts. Zij bieden een leidraad voor zijn handelen. In een concreet geval kunnen er rechtvaardigingsgronden zijn om van een gedragsregel af te wijken. In een dergelijk geval mag van de arts worden verlangd dat hij kan aantonen dat er goede redenen waren om van de regel af te wijken.

De gedragsregels richten zich in het bijzonder op de relatie tussen arts en patiënt, maar zijn daartoe niet beperkt. Ook onder- werpen als de relatie tussen de arts en zijn collegae, de arts en wetenschappelijk onderzoek en de arts in relatie tot publiciteit komen aan de orde. Bij het formuleren van de gedragsregels is rekening gehouden met recente wetgeving op het gebied van de rechten van de patiënt. Met de gedragsregels wordt mede invulling gegeven aan de WGBO-norm `zorg van een goed hulpver- lener'. Voorts is rekening gehouden met mededingingswetgeving en maatschappelijke ontwikkelingen ten aanzien van het zorg- stelsel.

Betekenis gedragsregels
Gedragsregels zijn regels die door de beroepsgroep zelf zijn opgesteld. Leden van een KNMG-beroepsvereniging en leden, die rechtstreeks bij de KNMG zijn aangesloten, zijn aan de regels gebonden. Bij een geschil tussen collegae over een gedragsregel, kan, wanneer beiden lid zijn, van de interne tuchtrechtspraak gebruik worden gemaakt. Ook voor niet-leden zijn de gedragsregels van belang, aangezien de civiele en tuchtrechter deze kan gebruiken bij het toetsen van het handelen van de arts aan wettelijke (en tucht-)normen. Voorts kunnen de gedragsregels de rechter ten dienste staan bij de invulling van (wettelijke) begrippen als `verantwoorde zorg' en `zorg van een goed hulpverlener'. Langs deze wegen hebben de gedragsregels betekenis voor de professionele standaard van de arts in het algemeen, naast ­ bijvoorbeeld ­ de richtlijnen en standaarden van de wetenschappelijke verenigingen. In een geval waarin een bepaald onderwerp zowel in de gedragsregels als in een wettelijke regeling wordt behandeld, zal ­ indien van verschillende benaderingen sprake is - in het algemeen de wettelijke regeling prevale- ren. Uiteraard is gestreefd naar een zo goed mogelijke afstemming tussen gedragsregels en wettelijke regels. Ten overvloede zij vermeld dat er talrijke onderwerpen zijn die in de gedragsregels niet, maar in wetgeving wel aan de orde komen. De arts zal zich dan op die wet moeten oriënteren.

Overige standpunten KNMG
Gedurende de afgelopen jaren heeft de KNMG talrijke standpunten ingenomen ten aanzien van onderwerpen die direct of indi- rect aan de orde komen in de gedragsregels voor artsen. De status van deze richtlijnen en standpunten kan verschillen. Soms gaat het om een richtlijn die is geaccordeerd door de Algemene Vergadering van de KNMG, in andere gevallen betreft het een standpunt of een advies van het federatiebestuur. In beide gevallen gaat het echter veelal om een nadere uitwerking van een in de gedragsregels geregeld aspect of beginsel. Om deze reden moeten bedoelde richtlijnen en standpunten nadrukkelijk in samen- hang met de `gedragsregels voor artsen' worden gezien. Essentiële elementen, zoals de kernbepalingen van de `Modelregeling arts-patiënt' zijn in de gedragsregels zelf opgenomen. De standpunten van de KNMG worden in het `KNMG Vademecum' als bijlagen bij de gedragsregels voor artsen opgenomen. De `Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens' hebben reeds een zelfstandige plaats in het Vademecum.

Verhouding KNMG - Beroepsverenigingen
Bij de herziening van de gedragsregels voor artsen is ernaar gestreefd deze zoveel mogelijk te beperken tot algemene regels, die van belang zijn voor alle artsen of voor een grote groep daarvan. Op enkele plaatsen bevatten de gedragsregels algemene bepalin- gen waarbij de uitwerking per groep artsen (bijvoorbeeld huisarts of medisch specialist) kan verschillen. Deze uitwerkingen zullen doorgaans te vinden zijn in de standpunten of beleidsnota's die ter zake door de betreffende beroepsvereniging zijn ingenomen respectievelijk opgesteld. Uiteraard zijn de door de beroepsverenigingen vast te stellen regelingen en de onderstaande algemene regels niet met elkaar in strijd.



G E D R A G S R E G E L S V O O R A R T S E N

I. ALGEMEEN II.2 De arts zal patiënten in gelijke gevallen gelijk behande- len. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, ras, I.1 De arts laat zich bij zijn beroepsuitoefening leiden door: geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. De arts
- de bevordering van de gezondheid en het welzijn van de houdt rekening met de levensbeschouwelijke opvattingen en mens; het cultuurpatroon van zijn patiënten, alsmede met eventuele
- de kwaliteit van zorg; taalbarrières.
- het respect voor zelfbeschikking van de patiënt;
- het belang van de volksgezondheid. II.3 De arts stemt de hulpverlening af op de reële individuele behoefte van de patiënt. I.2 Aan ieder die zich tot hem wendt in zijn hoedanigheid als arts verleent hij de noodzakelijke behandeling, begeleiding, II.4 De arts streeft ernaar elke patiënt de meest adequate hulp adviezen en beoordelingen overeenkomstig de eisen, die hem te verlenen of te doen verlenen, zoals deze hulpverlening alge- op grond van zijn beroep en deskundigheid mogen worden meen onder beroepsgenoten gebruikelijk is. Dit tegen de gesteld. achtergrond van beperkingen voor zover zij in deze gedragsregels zijn aangegeven. I.3 De hulpverlening door de arts dient van goede kwaliteit te zijn. Relevante aspecten in dat verband zijn: II.5 De arts is er verantwoordelijk voor dat continuïteit van
- deskundigheid; de hulpverlening en een goede bereikbaarheid verzekerd zijn,
- doeltreffendheid en doelmatigheid; onverlet de verantwoordelijkheid die hiervoor bij de instelling
- patiëntgerichtheid; ligt waar hij werkzaam is.
- zorgvuldigheid;

- veiligheid. II.6 De arts verleent in noodsituaties en bij calamiteiten te De arts houdt zijn medische kennis en vaardigheden van dat allen tijde en voor zover mogelijk eerste hulp. deel van de geneeskunst dat hij beoefent op peil en levert waar mogelijk aan de ontwikkeling daarvan een bijdrage. Na- en II.7 De arts is gehouden de rechten van de patiënt in acht te bijscholing zijn hierbij noodzaak. nemen, zoals deze voortvloeien uit de wetgeving, rechtspraak en richtlijnen van de Algemene Vergadering van de KNMG. I.4 De arts is - ongeacht of hij als vrije beroepsbeoefenaar, in dienstverband of enig ander organisatorisch kader werkzaam II.8 De arts informeert de patiënt op duidelijke wijze over is - te allen tijde vrij in en persoonlijk verantwoordelijk voor diens gezondheidstoestand en hulpverlening die de arts de hulpverlening. voorstelt. De arts besteedt daarbij aandacht aan:
- de aard, de omvang en het doel van het onderzoek, de I.5 De arts neemt de grenzen van zijn beroepsuitoefening in behandeling, de begeleiding of de keuring; acht. Hij onthoudt zich van handelingen en uitspraken die - de eventuele gevolgen en risico's voor de patiënt; gelegen zijn buiten het terrein van zijn eigen kennen en kun- - de mogelijke alternatieven. nen.
II.9 De arts betrekt de patiënt actief bij de besluitvorming. I.6 De arts is bereid zich te verantwoorden en zich toetsbaar De arts gaat slechts tot handelen over wanneer de patiënt c.q. op te stellen. Leidraad bij deze toetsing is het criterium `alge- diens vertegenwoordiger, na voldoende te zijn geïnformeerd, meen onder beroepsgenoten gebruikelijk', zoals dat onder daartoe gerichte toestemming heeft verleend. meer geoperationaliseerd is of moet worden door de erkende wetenschappelijke vereniging. II.10 Een arts die op enigerlei wijze vermoedt dat een kind mishandeld wordt, onderneemt de noodzakelijke stappen I.7 Het is de arts niet toegestaan geneeswijzen toe te passen die leiden tot het (doen) beantwoorden van de vraag of van met voorbijgaan aan methoden ter diagnostiek en behande- kindermishandeling sprake is. Bij gebleken kindermishan- ling welke algemeen in de medische wereld zijn aanvaard. deling neemt de arts stappen voor het zo spoedig mogelijk (doen) stoppen daarvan. De arts handelt daarbij in overeen- I.8 De arts maakt van zijn geneeskundig handelen aan- stemming met de Meldcode voor medici inzake vermoedens tekeningen voor zover dit voor een goede hulpverlening van kindermishandeling, zoals deze op 25 juni 2002 is vast- noodzakelijk is. gesteld door de besturen van de KNMG en de VVAK.

I.9 De arts aanvaardt geen opdracht die in strijd is met alge- II.11 De arts dringt niet verder door tot de privé-sfeer van de meen aanvaarde medisch-ethische opvattingen. patiënt dan in het kader van de hulpverlening noodzakelijk is. De arts onthoudt zich van contacten van seksuele aard binnen de hulpverlening. Verbale of lijfelijke intimiteiten zijn niet II. DE ARTS IN RELATIE TOT DE PATIENT toegestaan.

II.1 Het hoofddoel van de relatie tussen arts en patiënt wordt II.12 De arts respecteert het recht van de patiënt op vrije art- gevormd door adequate hulpverlening. Van deze relatie mag senkeuze. door de arts nimmer misbruik worden gemaakt. Er kunnen voor de arts redenen aanwezig zijn een behande-



G E D R A G S R E G E L S V O O R A R T S E N

lingsovereenkomst niet aan te gaan of te beëindigen, bijv. nemen. Aan de patiënten wordt medegedeeld dat hun medi- instellingsgebonden werkzaamheden, geografische situatie, sche gegevens aan de opvolger of aan de door hen gekozen de praktijkgrootte, het ontbreken van bekwaamheid bij de arts worden overgedragen, tenzij zij daartegen op enigerlei arts tot het instellen van een bepaalde behandeling of onder- wijze bezwaar maken. zoek en/of het ontbreken van een vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de arts. II.23 De arts, die een aanstellingskeuring verricht, is gehouden het protocol Aanstellingskeuringen in acht te II.13 De arts legt de voor de hulpverlening relevante gegevens nemen. neer in een medisch dossier. Hij bewaart dit dossier - behoudens wettelijke uitzonderingen - gedurende tien jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop zij zijn vervaardigd, of III. DE ARTS IN RELATIE TOT DE zoveel langer als redelijkerwijs uit de zorg van een goed arts COLLEGAE EN ANDERE HULPVERLENERS voortvloeit.
III.1 Een arts is ten opzichte van collegae en andere hulpver- II.14 De arts informeert de patiënt desgevraagd over de leners bereid tot openheid en communicatie over en evaluatie mogelijkheden tot het indienen van een klacht. van zijn handelen, dit met inachtneming van zijn beroepsge- heim. Kritiek ten aanzien van een collega of collegae dient II.15 De arts heeft de plicht tot zwijgen over alles wat hem primair met de betrokken collega(e) te worden besproken. bekend wordt in het kader van de behandeling. Hij is hiervan Zakelijke discussies in vakbladen moeten te allen tijde kunnen ontheven bij toestemming van de patiënt, door wettelijke worden gevoerd. plicht tot gegevensverstrekking, in het overleg met hulpver- leners die deel uitmaken van de behandeleenheid en bij con- III.2 Een arts houdt zijn kennis of nieuwe behandelingsme- flict van plichten. De arts heeft tot taak zijn ondersteunend thoden niet voor zichzelf, maar stelt deze op daartoe geëi- personeel te wijzen op het afgeleid beroepsgeheim en toe te gende wijze ter beschikking van zijn collegae. zien op het respecteren daarvan.
III.3 In het algemeen moet het onjuist worden geacht wan- II.16 De arts kan zijn levensbeschouwing kenbaar maken, neer door een arts werkzaamheden worden verricht zonder zolang dit niet op een voor de patiënt hinderlijke wijze dat daar een passende honorering tegenoverstaat. gebeurt en zijn levensbeschouwing hem er niet van weer- houdt elke patiënt de hulp te verlenen waarop deze recht III.4 De arts zal de verwijzing van een patiënt naar een andere heeft. arts of hulpverlener vergezeld doen gaan van relevante inlichtingen en een duidelijke omschrijving van het doel van II.17 In het geval dat een arts in geweten geen gevolg kan de verwijzing. Wanneer de continuïteit van de hulpverlening geven aan een specifieke hulpvraag, stelt hij de patiënt daar- dit vereist, stelt die andere arts of hulpverlener de verwijzer op van tijdig in kennis en is hij behulpzaam bij het in contact de hoogte van de bevindingen over de toestand van de patiënt brengen met een collega. en de verdere behandeling. Indien een patiënt zich op eigen initiatief tot een andere arts heeft gewend, wordt de huisarts II.18 De arts accepteert in principe de aanwezigheid van een van de patiënt door deze arts in de behandeling gekend, ten- door de patiënt aan te wijzen persoon, tenzij de aanwezigheid zij de patiënt daartegen uitdrukkelijk bezwaar aantekent. medisch gecontra-indiceerd is. De arts zal in dat geval zijn motivering aan de patiënt kenbaar maken. III.5 Brieven en andere bescheiden, bevattende medische en/of andere privacygevoelige gegevens, die gericht zijn aan II.19 De arts honoreert het verzoek om een verwijzing ten artsen werkzaam binnen een organisatorisch verband, dienen behoeve van een tweede mening (second opinion), tenzij hij uitsluitend te worden geopend door en onder ogen te komen zwaarwegende argumenten daartegen heeft, die gemotiveerd van de arts voor wie deze gegevens zijn bestemd of door per- kenbaar worden gemaakt. sonen die door de arts daartoe uitdrukkelijk zijn geau- toriseerd. II.20 De arts specificeert zijn declaraties deugdelijk en licht deze op verzoek van patiënt of diens verzekeraar nader toe. II.6 Waarneming dient in beginsel binnen dezelfde tak dan wel specialisme van een register plaats te vinden. II.21 De arts accepteert voor zichzelf geen nalatenschap van de patiënt, wanneer diens wilsuiting is opgesteld tijdens een III.7 Een arts is bereid - voor zover mogelijk en gedurende ziekte waarbij de arts de patiënt heeft bijgestaan (Burgerlijk een nader vast te stellen periode - voor een arbeidsongeschik- Wetboek, Boek 4, art. 953, lid 1). De arts aanvaardt tijdens het te c.q. zwangere collega waar te nemen, al dan niet in samen- leven van zijn patiënt geen geschenken die in onevenredige werking met anderen. verhouding tot de gebruikelijke honorering staan.
III.8 De arts zet zich naar vermogen in voor de functionele II.22 De arts, die zijn praktijk overdraagt, informeert zijn en/of materiële belangen van de beroepsgroep waartoe hij patiënten tijdig over deze wijziging. De patiënt wordt zoveel behoort. Artsen zijn in beginsel gehouden binnen redelijke mogelijk in de gelegenheid gesteld de arts van zijn keuze te grenzen medewerking te verlenen aan een waarneemregeling



G E D R A G S R E G E L S V O O R A R T S E N

voor degene die na vooraf gegeven instemming van de is in principe de gerichte toestemming van de patiënt of diens beroepsgenoten ter plaatse, hun belangen behartigt, zonder vertegenwoordiger vereist. financiële drempels voor deze laatste.
IV.4 De arts, die wetenschappelijk onderzoek verricht, stelt III.9 Tijdens waarneming zal een arts niet actief werven het belang van de patiënt altijd boven het belang van zijn onder de patiënten van de arts voor wie hij waarneemt en niet onderzoek en voorkomt daarmee iedere belangenverstren- aanmoedigen dat patiënten zich naar zijn praktijk wensen geling die de patiënt kan schaden. De arts aanvaardt slechts over te laten schrijven dan wel door hem behandeld willen beloning voor het onderzoek voor zover deze in evenredige blijven worden. verhouding staan tot de door hem geleverde inspanningen.

III.10 Bij vestiging worden tussen de arts en de in aanmerk- ing komende personen en instanties heldere schriftelijke V. DE ARTS IN RELATIE TOT PUBLICITEIT afspraken gemaakt. Te denken valt aan, voor zover van toe- passing, een overeenkomst van praktijkoverdracht, een maat- V.1 Publiciteit voor en door artsen moet feitelijk, controleer- schapovereenkomst, een waarneemovereenkomst, mede- baar en begrijpelijk zijn. werkerovereenkomst(en) met een of meerdere zorgverzeke- raars, een toelatingsovereenkomst met het ziekenhuis en in V.2 Het is de arts niet toegestaan in publiciteit tot personen het geval van een dienstverband een arbeidsovereenkomst of herleidbare gegevens vrij te geven tenzij met schriftelijk een aanstellingscontract. gerichte toestemming van betrokkene.

III.11 In individuele gevallen kan het in de rede liggen1 dat bij overdracht van de praktijk of bij aanvang van de waarneming VI. DE ARTS EN HET BEDRIJFSLEVEN tussen de betrokken artsen nadere schriftelijke afspraken wor- den gemaakt over de praktijkuitoefening na genoemde over- VI.1 De arts onderhoudt een open en integere relatie met het dracht of waarneming, en wel met betrekking tot de tijdsduur bedrijfsleven en voorkomt belangenverstrengeling die de en/of het toepassingsgebied. patiënt kan schaden. Het aannemen van gunsten is in geringe De overdragende arts2 zal zich na de overdracht gedurende mate aanvaardbaar conform de gestelde normen in de een redelijke termijn terughoudend opstellen tegenover zijn Gedragscode van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame. vroegere patiënten opdat de nieuwe arts zich zo snel mogelijk kan inwerken in de praktijk3. Een gelijke aanbeveling geldt voor de waarnemend arts. VII. VOLKSGEZONDHEID EN SAMENLEVING

III.12 Geschillen tussen een arts en een collega of andere VII.1 De arts tracht een bijdrage te leveren aan het medisch hulpverleners dienen primair binnen eigen kring te worden onderwijs en aan de ontwikkeling van de wetenschap op het opgelost. gebied van de volksgezondheid.

VII.2 De arts stelt zich actief op in het signaleren van gezond- IV. DE ARTS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK heidsbedreigende factoren. Daarbij kan gedacht worden aan milieuverontreiniging, slechte woonomstandigheden, on- IV.1 De arts zal indien mogelijk medewerking verlenen aan hygiënische schoolgebouwen etc. onderzoek, gericht op de bevordering/verbetering van de volksgezondheid. Dit kan onderzoek zijn in bijv. medisch, VII.3 De arts betracht zorg voor het milieu, bijvoorbeeld psychologisch, epidemiologisch, farmacologisch opzicht. door gescheiden verzamelen en afvoeren van afval zoals naalden/spuiten, medicijnen e.d. IV.2 De arts die onderzoek verricht, vergewist zich van de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek. In geval van VII.4 De arts, die tot een staking of een werkonderbreking een medisch experiment is de goedkeuring van een medisch overgaat, zal zich er altijd van vergewissen dat er voorzie- ethische toetsingscommissie vereist. ningen zijn getroffen die nodig zijn om de noodzakelijke medische zorg te garanderen. IV.3 In gevallen, waarin het onderzoek met mensen betreft dan wel onderzoek met tot de persoon herleidbare gegevens,

1 Bijvoorbeeld in het geval van het voldoen van een goodwillsom als tegenprestatie voor overname van een praktijk(deel). 2 De arts die na de overdracht zijn praktijkvoering beëindigt zal zich blijvend terughoudend opstellen tegenover zijn vroegere patiënten. 3 Ingevolge de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst is het doorgaans zo dat de arts met de overdracht van zijn praktijk de behandelingsovereenkomst met de patiënten beëindigt.

DE DOCUMENTEN WAARNAAR WORDT VERWEZEN ZIJN TE DOWNLOADEN VIA WWW.KNMG.NL/PUBLICATIES. ZE ZIJN TEVENS TE BESTELLEN VIA TELEFOONNUMMER (030) 28 23 911 OF VIA E-MAIL RECEPTIE@FED.KNMG.NL. VOOR AANVULLENDE INFORMATIE KUNT U TERECHT BIJ DE ARTSENINFOLIJN VIA TELEFOONNUMMER (030) 28 23 322 OF VIA E-MAIL ARTSENINFOLIJN@FED.KNMG.NL.