ip/02/1327
Brussel, 18 september 2002
Commissie keurt steun aan Vauxhall in Ellesmere Port (Verenigd
Koninkrijk) goed
De Europese Commissie heeft een gunstige, voorwaardelijke beschikking
gegeven ten aanzien van voorgenomen regionale steun voor een
investering van Vauxhall Motors Ltd., een Britse dochteronderneming
van General Motors in het Verenigd Koninkrijk, in haar fabriek in
Ellesmere Port, Cheshire. Na een diepgaand onderzoek overeenkomstig de
regels van de Europese Unie inzake steun aan de automobielindustrie
kwam de Commissie tot de slotsom dat zij akkoord kon gaan met de 10
miljoen GBP (ongeveer 15,92 miljoen ) die de Britse autoriteiten als
regionale steun willen verstrekken. De Britse regering had als
argument naar voren gebracht dat de subsidies noodzakelijk waren om
Vauxhall te compenseren voor de hogere kosten van een investering in
Ellesmere Port in plaats van in België, de alternatieve
investeringsplaats, onder meer wegens hogere kosten voor de opleiding
van het personeel. De Commissie stemde hiermee in, maar maakte
duidelijk dat het Verenigd Koninkrijk niet nog meer opleidingssteun
voor hetzelfde project in het kader van de specifieke wetgeving van de
Gemeenschap inzake opleidingssteun kon verlenen.
In augustus 2001 meldden de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk
bij de Commissie het voornemen aan om voor 10 miljoen GBP regionale
subsidies te verlenen voor een investering van Vauxhall Motors in
Ellesmere Port.
De investering betreft het opnieuw uitrusten van de bestaande
autofabriek waar thans één model wordt geproduceerd, om deze om te
vormen tot een fabriek waar twee modellen kunnen worden geproduceerd,
namelijk zowel de Astra's als de nieuwe Vectra-modellen. Het totale
bedrag van de subsidiabele investeringskosten werd berekend op 156 198
miljoen GBP, waardoor de steunintensiteit op 6,4% komt.
De fabriek van Ellesmere Port bevindt zich in een
regionale-steungebied in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van
het EU-Verdrag, met een maximaal regionaal plafond van 15% netto
subsidie-equivalent. Het Verenigd Koninkrijk verklaarde dat door het
project 771 banen bij Vauxhall Motors zouden worden veiliggesteld.
Volgens het Verenigd Koninkrijk had de moedermaatschappij General
Motors Europe twee alternatieve locaties voor het project in
gedachten, Ellesmere Port en de Antwerpse fabriek in België die thans
het Astra-model produceert.
Omdat de Commissie twijfels had over de verenigbaarheid van de steun
met de specifieke staatssteunregels voor de automobielsector, en om de
autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, alsmede alle belanghebbende
derden, de mogelijkheid te geven opmerkingen te maken, besloot zij op
23 januari 2002 om de formele onderzoekprocedure inzake staatssteun in
te leiden. Er werden evenwel geen opmerkingen van derden ontvangen.
Volgens de kaderregeling voor staatssteun aan de automobielindustrie moet de Commissie zich ervan verzekeren dat alle in deze sector verleende steun zowel noodzakelijk als evenredig is.
Wat de noodzakelijkheid betreft, moet de begunstigde van de steun duidelijk bewijzen dat hij een economisch leefbare alternatieve locatie voor het project heeft. Met andere woorden moet het project "mobiel" zijn, en moet de steun noodzakelijk zijn om het project uit te voeren op de locatie waar het gepland is. Op basis van de ontvangen documenten stelde de Commissie vast dat de fabriek in Antwerpen (België) inderdaad door General Motors Europe in aanmerking werd genomen en een geloofwaardig commercieel alternatief is, en dat de steun noodzakelijk was om het project in Ellesmere Port uit te voeren.
Om de evenredigheid van de steun te beoordelen, wordt een
"kosten-batenanalyse" uitgevoerd. Daarbij worden de kosten die een
investeerder zou dragen om het project in de regio in kwestie uit te
voeren, vergeleken met de kosten van een identiek project op de
alternatieve locatie. Zo kan de specifieke regionale handicap van het
project worden vastgesteld. De steun mag het regionaal steunplafond
dat van toepassing is op nieuwe investeringen in dat gebied niet
overschrijden, noch hoger zijn dan de regionale handicap zoals
berekend in de kosten-batenanalyse.
Voor het project terzake werden in de kosten-batenanalyse de kosten
van het project te Ellesmere Port vergeleken met die van de
alternatieve site in Antwerpen. De uiteindelijke intensiteit van de
regionale handicap, d.w.z. de extra kosten om de productie in
Ellesmere Port te vestigen in plaats van in Antwerpen, kwam uit op
10,7%, en was dus lager dan het maximale regionale-steunplafond.
Aangezien de voorgenomen regionale steun een intensiteit van 6,4%
heeft in vergelijking met de totale investeringskosten, werden
derhalve beide plafonds gerespecteerd, en concludeerde de Commissie
dat voldaan is aan de regels van de communautaire kaderregeling voor
staatssteun aan de automobielindustrie. Dienovereenkomstig heeft de
Commissie besloten dat het regionale-steunvoornemen verenigbaar is met
het Verdrag en heeft zij dit goedgekeurd.
De Commissie heeft evenwel een voorwaardelijke beschikking gegeven.
Volgens de automobielkaderregeling mogen handicaps waarvoor specifieke
steun wordt verleend in het kader van een andere doelstelling (b.v.
opleiding) niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van de
evenredigheid van de steun (kosten-batenanalyse). Aangezien in de
kosten-batenanalyse reeds een opleidingskostenhandicap werd verrekend,
besloot de Commissie een voorwaardelijke beschikking te geven waarin
staat dat geen bijkomende, specifieke opleidingssteun voor het project
mag worden verleend.