Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 AAN HET WERK, MET MINDER REGELS 3
HOOFDSTUK 2 SOCIAAL-ECONOMISCH BEELD 5
HOOFDSTUK 3 VERSTERKEN VAN DE SOCIALE EN
ECONOMISCHE STRUCTUUR 9
3.1 Werk moet lonen, meer mensen aan het werk 9
3.2 Evenwichtige inkomensontwikkeling 11
3.3 Beheersen ontwikkeling arbeidskosten 12
3.4 Aanpak van misbruik en fraude 14
HOOFDSTUK 4 BELEIDSAGENDA: DE PRIORITEITEN 15 4.1 De aanpak van de WAO 15 4.2 Reïntegratie: ruimte en verantwoordelijkheid 17 4.3 Levensloop 18
HOOFDSTUK 5 TOT SLOT 21
BIJLAGEN 23
Sociale Nota 2003 1
HOOFDSTUK 1
AAN HET WERK, MET MINDER REGELS
De groei van de Nederlandse economie en werkgelegenheid in de
tweede helft van de jaren negentig is uitzonderlijk goed geweest. Voor
deze prestatie bestaat internationaal veel waardering. Toch doen zich
op veel terreinen (nog) oude en nieuwe maatschappelijke vraagstukken
voor. Het aantal WAO'ers loopt op naar de 1 miljoen. Veel mensen
zitten al jaren in de bijstand, de werkloosheid loopt op met 7.000 per
maand.
Dit kabinet wil werken aan het herstel van vertrouwen door een open
oog en oor te hebben voor wat er in de samenleving speelt en leeft, en
door meer duidelijkheid en daadkracht, ook op het terrein van arbeids-
markt en sociale zekerheid: aan het werk, met minder regels. Werken
en langer doorwerken moet meer lonend worden. Werk is de motor
achter integratie en persoonlijke ontwikkeling en de basis voor
inkomensvooruitgang. Minder regels en minder bureaucratie geven
ruimte voor eigen verantwoordelijkheid en voor maatwerk waar het gaat
om het overheidsoptreden.
Wat zijn de prioriteiten op het terrein van werk en inkomen? In de
eerste plaats de aanpak van de WAO. Bijna 1 miljoen WAO'ers op een
beroepsbevolking van 7 miljoen is veel te veel. Ten tweede, een grotere
effectiviteit in de uitvoering van de bijstand en snellere bemiddeling en
begeleiding naar werk. Gemeenten krijgen nu nog te weinig eigen
verantwoordelijkheid en worden beknot in het vinden van eigen oplos-
singen. En ten derde, ruimte voor het gezin en het kunnen combineren
van werken, zorgen en leren gedurende de gehele levensloop. Ouders
met jonge kinderen zitten nu vaak knel in het `spitsuur van het leven'.
Vrouwen komen daardoor vaak vroegtijdig buiten het arbeidsproces te
staan. Dit is in het kort de sociale agenda van dit kabinet: ruimte voor
eigen verantwoordelijkheid en maatwerk, sociaal voor wie niet kan en
streng voor wie niet wil.
Deze beleidsagenda vraagt een gezamenlijke aanpak van overheid,
sociale partners en samenleving. Een aanpak die ruimte laat voor
ieders eigen verantwoordelijkheid. Niet de Rijksoverheid en de regels
dienen voorop te staan, maar de verantwoordelijkheid van burgers,
bedrijven, gemeenten en sociale partners. Door effectievere aandacht
voor werkgelegenheid, minder regels en minder bureaucratie wil het
kabinet de voorwaarden scheppen voor een sterkere sociale en econo-
mische structuur en meer vitaliteit in de Nederlandse economie en
samenleving. Alleen zo kan ook voor de langere termijn een robuust
sociaal stelsel worden gewaarborgd. Maar dat is niet genoeg. Van
iedereen wordt verwacht en gevraagd om naar beste vermogen een
bijdrage te leveren.
---
HOOFDSTUK 2
SOCIAAL-ECONOMISCH BEELD
In de tweede helft van de jaren negentig is de Nederlandse economie
sterk gegroeid. Met een krachtige conjuncturele wind in de rug zijn
werkloosheid en overheidstekort teruggedrongen. Sinds 1995 zijn er
1,2 miljoen banen bijgekomen, is de werkloosheid gedaald van 7 naar
3 procent, is een EMU-tekort van ruim 4 procent BBP weggewerkt, en
is de overheidsschuld verminderd van ruim 77 procent BBP tot 53
procent in 2001. Nederland ontwikkelde zich in deze jaren, gemeten in
inkomen per hoofd van de bevolking, tot een van de meest welvarende
landen van de Europese Unie.
Reële groei BBP, Nederland en EU
6
Nederland (in %)
4,5 Europese Unie (in %)
3
1,5
0
-1,5
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
EMU-saldo BBP
3
EMU-saldo BBP (in %)
1,5
0
-1,5
-3
-4,5
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Sinds eind 2000 is het economische tij echter gekeerd. In 1998, bij de
crisis in Azië, leek er nog vooral sprake van een bedreiging van
buitenaf voor een in zichzelf gezonde economie. In de loop van 2000
deed zich echter een meer fundamentele omslag voor die werd ingeluid
door stijgende olieprijzen, dalende beurskoersen en verminderde inves-
teringen in met name de ICT-sector. De daarop volgende conjuncturele
neergang uitte zich in een bredere golf van teruglopende winsten en
bedrijfsinvesteringen, gepaard gaande met faillissementen en
ontslagen. Ook in Nederland liep de groei aanzienlijk terug. Een speci-
fiek probleem voor Nederland was daarbij dat de krapte op de arbeids-
markt de arbeidskosten op dreef.
5
Ontwikkeling concurrentiepositie* Nederland t.o.v. EU (index 1992=100)
Ontwikkeling concurrentiepositie
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Bron: Eurostat
Bron: Eurostat
* relatieve arbeidskosten per eenheid product; de grafiek geeft weer hoeveel de arbeidskosten in
de EU meer of minder stijgen dan in Nederland.
Ontwikkeling werkloosheid en arbeidsparticipatie
10 80
Werkloosheid (in %)
8 76 Arbeidsparticipatie (in %)
6 72
4 68
2 64
0 60
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Na een langdurige periode van gematigde loonontwikkeling, gevolgd door een hoogconjunctuur in de tweede helft van de jaren negentig, is in Nederland een situatie ontstaan, waarbij een lage geregistreerde werkloosheid samengaat met een nog altijd omvangrijke inactiviteit in brede zin. Het aantal mensen in de WW en de bijstand daalde de afgelopen jaren weliswaar, maar minder dan op grond van de werkgelegenheidsgroei had mogen worden verwacht. Dat komt omdat nieuwe toetreders, vooral vrouwen en schoolverlaters, meer van de werkgelegenheidsgroei hebben geprofiteerd dan de (altijd moeilijker bereikbare) mensen die al langdurig werkloos waren. En het aantal mensen in arbeidsongeschiktheidsregelingen steeg zelfs. Mede door deze arbeidsschaarste zijn de lonen de afgelopen jaren sterk gestegen. In een groot aantal sectoren overstegen de loonstijgingen de ontwikke- ling van de arbeidsproductiviteit. Hierdoor is de concurrentiepositie van Nederland, vooral sinds 1998, in betekenende mate verslechterd. Met enige vertraging heeft deze ontwikkeling zich in combinatie met de wereldwijde conjuncturele neergang vanaf eind 2001 vertaald in toene- mende werkloosheid.
---
Ontwikkeling WAO, WW en ABW, in personen (* 1000)
2000
ABW
1600 WW
WAO
1200
800
400
0
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Dit samenspel van een tegenvallende internationale conjunctuur en de specifiek Nederlandse problematiek rond arbeidsmarkt en sociale zekerheid brengt Nederland in een precaire positie. Er dreigt een vicieuze cirkel op te treden: als gevolg van de lagere economische groei komen de overheidsfinanciën onder druk te staan en loopt het beroep op de sociale zekerheid weer op. De meest recente cijfers bevestigen dit. De economische groei voor 2003 is ten opzichte van het Centraal Economische Plan (april 2002) met 1 procentpunt neerwaarts bijgesteld tot 11/2 procent. Hiermee blijft Nederland duidelijk achter bij de overige industrielanden. En waar in de voorgaande jaren nog begrotingsoverschotten werden geraliseerd, slaat dit, ondanks een fors pakket aan ombuigingen, zowel dit jaar als volgend jaar om in een EMU-tekort van 0,5 procent BBP. De werkloosheid groeit in 2002 met ruim 50.000 personen tot 300.000 en stijgt in 2003 verder door naar 395.000. En het aantal WAO-ers nadert inmiddels de één miljoen.
In dit klimaat raakt het economische herstel gemakkelijk buiten bereik. De Nederlandse concurrentiepositie is zodanig verzwakt, dat Neder- land niet automatisch meeprofiteert bij een eventueel herstel van de internationale conjunctuur. Onduidelijk is nog wat daarbij de rol zal zijn van ontwikkelingen op de financiële markten. De koersdaling op de beurzen heeft het voor een aantal pensioenfondsen inmiddels onver- mijdelijk gemaakt om over te gaan tot premieverhogingen. Dit betekent een verdere stijging van de arbeidskosten, in een situatie die juist om het tegenovergestelde vraagt.
Sociale Nota 2003 7
HOOFDSTUK 3
VERSTERKEN VAN DE SOCIALE EN
ECONOMISCHE STRUCTUUR
De verslechterde concurrentiepositie en het grote aantal mensen buiten
het arbeidsproces en in een uitkeringssituatie vragen om versterking en
vitalisering van de sociale en economische structuur. Dit betekent om
te beginnen meer ruimte voor eigen verantwoordelijkheid van mensen.
De regelgeving en administratieve lasten op het terrein van werk en
inkomen zullen daartoe fors worden verminderd. Daarnaast is essen-
tieel dat werken meer gaat lonen en de afhankelijkheid van een uit-
kering wordt ontmoedigd en beperkt. Doel is meer mensen te prikkelen
tot het zoeken en aanvaarden van werk. De basis hiervoor ligt in een
modern activerend arbeidsmarktbeleid en een helder en uitvoerbaar
sociaalzekerheidsstelsel dat daadkrachtig wordt gehandhaafd. Misbruik
en fraude zullen krachtig worden bestreden. Het kabinet wil hier samen
met andere partijen voortvarend mee aan de slag, ieder vanuit de eigen
verantwoordelijkheid. Met een open houding, in de wetenschap dat
morgen niet alles gerealiseerd kan zijn. Het minder gunstige economi-
sche beeld vraagt om een terughoudend financieel-economisch beleid
en een gematigde loonkostenontwikkeling. Een evenwichtige
inkomensontwikkeling waarbij de sterkste schouders de zwaarste
lasten dragen geldt daarbij als uitgangspunt.
3.1 Werk moet lonen, meer mensen aan het werk
De 1,2 miljoenen banen die er sinds 1995 zijn bijgekomen hebben de
situatie op de arbeidsmarkt sterk gewijzigd. De huidige arbeidsmarkt
vertoont een dubbel gezicht: enerzijds moeilijk vervulbare vacatures en
anderzijds nog steeds veel mensen die zijn aangewezen op een uitke-
ring. Het arbeidsmarktbeleid speelt nog onvoldoende in op deze gewij-
zigde situatie op de arbeidsmarkt. Daar komt bij dat in de komende
jaren rekening moet worden gehouden met minder autonome groei van
het arbeidsaanbod door ontgroening en vergrijzing. Het is tegen deze
achtergrond dat het kabinet de oriëntatie van het arbeidsmarktbeleid
veel nadrukkelijker wil richten op stimulering van het arbeidsaanbod in
plaats van op het stimuleren en creëren van arbeidsvraag. Voorop staat
het terugdringen van uitkeringsafhankelijkheid door het voorkomen van
(langdurige) werkloosheid en door effectieve reïntegratie. Daartoe zal
het kabinet onder meer maatregelen nemen om de armoedeval terug te
dringen.
Er is sprake van armoedeval als een stijging van het bruto inkomen niet
of nauwelijks resulteert in een toename van het netto besteedbaar
inkomen, of zelfs in een afname daarvan. Oorzaak is dat de toename
van het netto inkomen teniet wordt gedaan door het verlies aan aan-
spraken op inkomensafhankelijke regelingen, zoals huursubsidie, kwijt-
schelding van lokale belastingen (met name OZB) en gemeentelijke
inkomensondersteuning. Zo gaat een alleenstaande die werk aan-
vaardt op minimumloonniveau, er in 2002 ten opzichte van zijn bij-
standsuitkering gemiddeld 225 per jaar op achteruit.
---
Om werk meer lonend te maken is in het regeerakkoord 1 miljard euro
vrijgemaakt voor verhoging van de arbeidskorting. De verhoging zal
stapsgewijs plaatsvinden. De ruimte hiervoor wordt onder meer ge-
creëerd door het gefaseerd afschaffen van de afdrachtvermindering
lage lonen (SPAK) en de afdrachtvermindering langdurig werklozen
(VLW). Voor volgend jaar heeft het kabinet nog extra geld vrijgemaakt
voor verhoging van de arbeidskorting, zodat deze in 2003 in totaal met
119 zal worden verhoogd. Daarnaast wil het kabinet, mede in samen-
hang met de introductie van een zorgtoeslag en een nieuwe inkomens-
afhankelijke kinderkorting in de belastingen, het aantal inkomens-
afhankelijke regelingen beperken. Zo zal de mogelijkheid voor gemeen-
ten om categoriaal inkomensondersteuningsbeleid te voeren worden
beëindigd. En met het schrappen van de Onroerend Zaakbelasting
(OZB) voor woningen in 2005, verdwijnt ook het armoedevaleffect dat
samenhangt met het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid bij de OZB. En
ook in het kader van de aanpak van de armoedeval zal de huursubsidie
anders worden vormgegeven, waardoor de vermindering van de huur-
subsidie, als het inkomen stijgt, geleidelijker verloopt.
Meer mensen aan het werk is, mede met het oog op de vergrijzing, ook
een belangrijke doelstelling op de Europese agenda. Zo zullen binnen
het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie nog dit jaar
nieuwe afspraken worden gemaakt om het onbenutte arbeidspotentieel
in Europa te mobiliseren en de arbeidsmarkten van Europa verder-
gaand te moderniseren. Belangrijkste doelstelling in de ogen van
Nederland is, dat de gemiddelde arbeidsparticipatie in Europa wordt
verhoogd van de huidige 64 tot 70 procent.
Meer mensen aan het werk betekent ook meer vrouwen aan het werk.
Hierover zijn ook binnen de EU afspraken gemaakt. Nederland heeft
als doelstelling dat in 2010 65 procent van de vrouwen deelneemt aan
het arbeidsproces. De door het kabinet voorgestelde verhoging van de
arbeidskorting ondersteunt deze doelstelling door de drempel tot her-
intreden te verlagen. Dat geldt ook voor de basisregeling levensloop
(verlofknip), de aanpassing van de Wet Arbeid en Zorg en invoering
van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK). Deze regelingen
dragen ertoe bij dat mensen arbeid en zorg flexibeler over de levens-
loop en het gezin kunnen spreiden waardoor in het bijzonder de
arbeidsparticipatie van vrouwen wordt vergroot. Verder verwacht het
kabinet via convenanten met werkgevers de komende jaren zo'n
70.000 vrouwen te kunnen laten herintreden in het arbeidsproces.
Een andere groep die mede in het kader van in Europa afgesproken
doelstellingen bijzondere aandacht vraagt zijn de ouderen. Voor de
leeftijdsgroep van 55 tot 65 jaar is de doelstelling vergroting van de
arbeidsdeelname met 3/4 procentpunt per jaar. Daartoe wordt
leeftijdsdiscriminatie tegengegaan.
Verder gaat het kabinet in 2003 de sollicitatieplicht voor werklozen
vanaf 57,5 jaar weer invoeren, te beginnen met werklozen die nog
recente werkervaring hebben. Cijfers wijzen uit dat deze mensen
goede kansen hebben om snel weer een baan te vinden. Bovendien
blijkt uit onderzoek dat wie niet meer verplicht is te solliciteren opeens
veel minder snel een nieuwe baan vindt, of helemaal geen. Om de WW
10
minder aantrekkelijk te maken als afvloeiingsregeling, wordt van indivi-
duele werkgevers een bijdrage gevraagd in de WW-lasten van oudere
werknemers. En om de prikkel tot werkhervatting bij WW-gerechtigden
te bevorderen wil het kabinet de duur van de vervolguitkering tot één
jaar beperken. Ook zal het kabinet meer ruimte geven aan werknemers
om na hun 65e - al dan niet in deeltijd - door te werken.
Ook bij de allochtone bevolking is een hogere participatie nodig. Het
kabinet wil een jaarlijkse toename van de arbeidsparticipatie van
etnische minderheden realiseren van 3/4 procentpunt tot 54 procent in
2005. Wat betreft de werkloosheid mogen etnische minderheden niet
onevenredig worden getroffen door de verslechtering van de arbeids-
markt. Bij dit alles blijft een sluitende aanpak gericht op het voorkomen
van langdurige werkloosheid van groot belang. De uitvoering van de
sluitende aanpak kan effectiever door middel van deregulering en meer
resultaatverantwoordelijkheid bij de uitvoerders.
Daarnaast wil het kabinet door vereenvoudiging van regelgeving en
vermindering van administratieve lasten zoveel mogelijk ruimte schep-
pen voor eigen initiatief en verantwoordelijkheid. Het loonbegrip in de
belasting en de premieheffing sociale verzekeringen wordt gehar-
moniseerd en de belastingdienst zal de heffingen via één loket gaan
innen. Gemeenten en het UWV krijgen meer beleidsruimte. Daartoe
brengt het kabinet de verschillende regelingen op het terrein van de
reïntegratie samen in één regeling. Er komt één ongedifferentieerd
budget voor activering en reïntegratie. Ook bij inkomensafhankelijke
subsidies is een verdere stroomlijning van regelingen nodig en zal de
uitvoering zoveel mogelijk via één loket gaan verlopen. Het kabinet zal
ook de regelgeving op onder andere de terreinen van arbeidsom-
standigheden en arbeidstijden kritisch tegen het licht houden en u
daarover met een plan van aanpak in het najaar 2002 informeren.
Bescherming blijft uiteraard geboden, maar waar mogelijk blijft de
concrete invulling de verantwoordelijkheid van werkgevers en werk-
nemers zelf.
3.2 Evenwichtige inkomensontwikkeling
De minder gunstige economische vooruitzichten weerspiegelen zich
ook in de verwachte ontwikkeling van de koopkracht. Zoals uit de bijla-
gen bij deze Sociale Nota blijkt, gaan de meeste inkomensgroepen er
volgend jaar in koopkracht op achteruit. De verwachte achteruitgang in
de koopkracht is onvermijdelijk in het licht van de economische terug-
gang. Het kabinet wil de lasten voor volgend jaar evenwichtig verdelen.
Dat betekent dat de laagste inkomensgroepen zo veel mogelijk zijn
ontzien, zonder dat dit ten koste gaat van de bestrijding van de
armoedeval. De ongunstige ontwikkeling van de koopkracht in 2003 is
mede het gevolg van een aantal lastenverzwarende maatregelen zoals
het afschaffen van het spaarloon en de basisaftrek lijfrente die mede
bedoeld zijn om voor 2005 ruimte te creëren om de nieuwe zorg-
verzekering te kunnen invoeren met evenwichtige inkomenseffecten.
Centrale elementen daarbij zijn de introductie en uitbreiding van vooral
op lagere inkomens gerichte instrumenten zoals de zorgtoeslag en de
kinderkortingen.
Sociale Nota 2003 11
3.3 Beheersen ontwikkeling arbeidskosten
De internationale concurrentiepositie van Nederland heeft in de afgelo-
pen jaren averij opgelopen. Tegen deze achtergrond is het van belang
dat de ontwikkeling van de lonen niet uit de pas loopt met de ontwikke-
ling van de arbeidsproductiviteit; dit zou een verder verlies van werk-
gelegenheid met zich meebrengen. De verantwoordelijkheid voor een
gematigde arbeidskostenontwikkeling ligt in de eerste plaats bij de
sociale partners. Scholing, pensioenvoorzieningen en de financiële
positie en premiestelling van de sociale fondsen zijn aspecten die van
invloed (kunnen) zijn op de ontwikkeling van de arbeidskosten.
Scholing
Belangrijk aandachtspunt bij de ontwikkeling van de lonen is de aan-
wezigheid van knelpunten op de arbeidsmarkt. Het streven is om op de
arbeidsmarkt een betere aansluiting te realiseren van vraag en aanbod.
Dat vraagt allereerst om flexibele en gedifferentieerde belonings-
systemen. Daarnaast zal, ook met het oog op de gewenste stijging van
de arbeidsproductiviteit, meer moeten worden ingezet op scholing.
Zo is het streven om in 2010 het aandeel van de bevolking van 25-64
jaar dat deelneemt aan enige vorm van (volwassen)educatie zo dicht
mogelijk op het niveau van de twee best presterende EU-lidstaten te
brengen. De overheid zal moeten zorgen voor een hoge kwaliteit van
het initiële onderwijs, zodat nieuwkomers op de arbeidsmarkt ten min-
ste over de startkwalificaties beschikken die nodig zijn voor effectieve
deelname aan het arbeidsproces. Voor de groep die de arbeidsmarkt
zonder startkwalificatie betreedt, de voortijdig schoolverlaters, is als
doelstelling geformuleerd dat in 2007, 70 procent van deze groep tot
23 jaar voorzover niet terug te leiden naar het onderwijs, een
startkwalificatie in het arbeidsproces behaalt. Maar ook na het initiële
onderwijs zullen werknemers tijdens hun loopbaan regelmatig moeten
worden bijgeschoold. Sociale partners zullen echt moeten investeren in
de duurzame inzetbaarheid van werknemers, in het bijzonder van
ouderen. De overheid zal trachten bij te dragen aan gunstige institutio-
nele randvoorwaarden, via beleid op het gebied van duale leertrajecten
en de erkenning van elders verworven competenties.
Pensioenen
Een belangrijk risico voor de noodzakelijke matiging van arbeidskosten
vormen de pensioenpremies. Het nu en op de langere termijn waarbor-
gen van houdbare pensioenen en pensioenpremies vergt in de huidige,
moeilijke conjuncturele situatie van sociale partners en kabinet extra
inspanningen.
Nederland vergrijst in de komende decennia snel. Waar in 2000 nog
tegenover iedere honderd personen in de leeftijd van 15 tot 65 jaar 22
personen boven de 65 jaar stonden, zal dit in 2040 zijn toegenomen tot
43 personen. Met zijn financieringsstructuur biedt het Nederlands
pensioenstelsel goede waarborgen om de komende vergrijzing op te
vangen. Voor de AOW is hiertoe een beleid ingezet dat gericht is op het
wegwerken van de overheidsschuld door het realiseren van begrotings-
overschotten. Een deel van de daling van de overheidsschuld komt tot
12
uitdrukking in het spaarfonds AOW. Hieruit kan vanaf 2020 een deel
van de oplopende AOW-uitgaven worden gefinancierd.
Naast de AOW bouwde in 2001 minstens 91 procent van de werk-
nemers een aanvullend pensioen op. In 1985 was dit nog 85 procent.
Het kabinet acht het, evenals de sociale partners, wenselijk dat zoveel
mogelijk werknemers een aanvullend pensioen opbouwen. Daarom zal
het kabinet in de Pensioenwet, conform de Hoofdlijnennotitie nieuwe
Pensioenwet, een bepaling opnemen die voorkomt dat mensen worden
uitgesloten van een pensioenregeling. In 2006 zal een beslissing
worden genomen over de inwerkingtreding van dit artikel, afhankelijk
van de mate waarin de sociale partners er zelf in zijn geslaagd om dit
doel te bereiken.
Door dalende beurskoersen valt de rendementsontwikkeling van pen-
sioenfondsen momenteel tegen. Daarbij zij overigens wel bedacht dat
tussen 1995 en 1999 uitzonderlijk hoge rendementen van gemiddeld
meer dan 11 procent per jaar werden gerealiseerd. In 2000 waren de
rendementen beperkt en in 2001 licht negatief. Dit legt een druk op de
pensioenpremies die na jaren op een laag niveau te hebben gestaan,
weer stijgen. Na een stijging van ruim 1/2 procent van de loonsom in
2002, voorziet het Centraal Planbureau in 2003 een verdere stijging
van de premies met 1 procent van de loonsom.
De rendementsontwikkeling kan ook consequenties hebben voor de
indexering van de aanvullende pensioenen. Zoals het er nu naar uitziet
worden de indexatietoezeggingen in 2002 vrijwel geheel nagekomen.
Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid bij de sociale partners om
ook in de toekomst waar mogelijk de indexatietoezeggingen te waar-
borgen bij een economisch verantwoorde premiestelling. Daarbij dient
de solidariteit tussen generaties die het Nederlandse pensioenstelsel
kenmerkt, niet uit het oog te worden verloren.
Het is tegen deze achtergrond dat het kabinet in overleg is getreden
met de sociale partners om te bezien of in het najaar van 2002 een
nieuw pensioenconvenant kan worden afgesloten waarin toekomst-
bestendige pensioenen worden gewaarborgd, zonder dat dit ten koste
gaat van een verantwoorde ontwikkeling van de arbeidskosten.
Sociale fondsen
Ook de positie en premiestelling van de sociale fondsen zijn van
invloed op de ontwikkeling van de arbeidskosten. Ten aanzien van de
sociale fondsen is het uitgangspunt een verantwoord fondsbeheer.
Het kabinet streeft daarbij naar lastendekkende premies en evenwich-
tige vermogenssaldi.
In voorgaande jaren is een volledig lastendekkende premiestelling niet
altijd mogelijk gebleken, waardoor in de WW (AWf-deel) en WAO (Aof
en Aok) overschotten zijn ontstaan, die uitgaan boven wat nodig is om
een redelijke buffer te vormen tegen mogelijke tegenvallers. Overigens
zijn er bij andere fondsen (AWBZ, Zfw en Wgf) tekorten. Dit plaatst het
kabinet voor de opgave om de vermogenssaldi in deze kabinetsperiode
Sociale Nota 2003 13
weer (meer) in evenwicht te brengen. Een ambtelijke werkgroep heeft
hiervoor dit voorjaar een aantal opties geschetst.
In het verantwoorde fondsbeheer dat het kabinet voor ogen staat pas-
sen ook maatregelen die het beroep op de sociale zekerheid (kunnen)
beperken. In dat kader kan meer dan nu het geval is uit de fondsen
financiering plaatsvinden van gerichte investeringen in het beperken
van de instroom, bevorderen van de uitstroom en het verbeteren van
de uitvoering. Daarmee wordt een grotere koppeling gelegd tussen
inspanning (financiering uit de fondsen) en resultaat (besparing op
fondsgefinancierde uitgaven).
3.4 Aanpak van misbruik en fraude
Wie op eigen kracht zijn weg naar de arbeidsmarkt kan terugvinden,
dient daartoe te worden gestimuleerd. Wie recht heeft op hulp moet die
snel krijgen. Fraude en misbruik moeten met kracht worden tegen-
gegaan.
Bestrijding van zwarte fraude, waaronder identiteitsfraude en fraude
met sofi-nummers, vormt speerpunt van het handhavingsbeleid voor de
komende jaren. Uitbreiding van controles ter plaatse door de Arbeids-
inspectie, prestatieafspraken met het UWV en gemeenten, maar ook
interdisciplinaire samenwerking, bijvoorbeeld in het Westland Interven-
tie Team zijn hierin belangrijke instrumenten. Met de oprichting van de
Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) is een forse uitbrei-
ding van de totale opsporingscapaciteit gerealiseerd vooral voor grote,
complexe en sectoroverstijgende sociale fraude. Ook de invoering van
een algemene identificatieplicht draagt hieraan bij.
Een wetsvoorstel wordt voorbereid dat in navolging van de succesvolle toepassing op het terrein van arbeidsomstandigheden de bestuurlijke boete voor de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen zal intro- duceren met als doel ook hier een `lik op stuk'-beleid te kunnen voeren. De effectiviteit van de handhaving zal voor het (boete)beleid doorslag- gevend moeten zijn. Ook zullen aanpassingen van de bevoegdheden van de toezichthouders (o.a. ten aanzien van identiteitscontrole) wor- den voorgesteld die tot een effectievere handhaving moeten leiden.
Handhaving en fraudebestrijding gaan alle betrokken partijen aan: CWI,
gemeenten, UWV, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Arbeids-
inspectie, de SIOD en de beleidsonderdelen van SZW. Optimale
samenwerking in deze keten en probleemloze gegevensoverdracht is
van fundamenteel belang. Alle activiteiten en maatregelen van ge-
meenten en UWV op het gebied van handhaving moeten naadloos
aansluiten bij die van het CWI en omgekeerd. Het CWI heeft als poort-
wachter aan het begin van de keten een belangrijke rol bij de controle
en verificatie van de gegevens.
14
HOOFDSTUK 4
BELEIDSAGENDA: DE PRIORITEITEN
4.1 De aanpak van de WAO
Een halt toeroepen aan de gestage groei van het aantal arbeidsonge-
schikten is een van de hoofdprioriteiten van dit kabinet. Het aantal van
bijna 1 miljoen arbeidsongeschikten is verontrustend en ook vanuit
internationaal perspectief onacceptabel hoog. De instroom en de
volumegroei in de WAO zijn ook niet verklaarbaar op basis van de
gezondheid en levensverwachting van Nederlanders, die behoren tot
de beste ter wereld. Op basis van de analyse van individuele gevallen
is duidelijk dat in veel gevallen waarin mensen nu aangewezen zijn op
een uitkering, dit door tijdig en adequaat ingrijpen had kunnen worden
voorkomen. Zowel de menselijke gevolgen als de verspilling van eco-
nomisch kapitaal die hiervan het gevolg zijn, vragen om een duidelijke
en daadkrachtige aanpak.
Het kabinet heeft als doel een beperking van de WAO-instroom van
duurzaam volledig arbeidsongeschikten met 40 procent ten opzichte
van de huidige instroom van deze groep, tot maximaal 25.000 per jaar.
Het advies van de SER is uitgangspunt bij de herziening van de WAO
voor nieuwe gevallen (gezien de loondoorbetalingsverplichting geldt dit
vanaf 2005). Gedeeltelijk arbeidsongeschikten krijgen geen toegang
meer tot de WAO. Zij krijgen recht op een loonaanvulling indien zij
werken of indien zij niet meer werken op een WW-uitkering, gevolgd
door een IOAW-uitkering (bijstandsuitkering zonder toets op het eigen
vermogen). Daarbij geldt voor het recht op een loonaanvulling een
arbeids-ongeschiktheids-percentage van ten minste 35 procent. Tegen-
over een forse daling van de instroom in de WAO staat dus naar ver-
wachting een stijging van de instroom in andere regelingen.
Onderdeel van de herziening van de WAO is dat de premiedifferentiatie
in de arbeidsongeschikt-heidsregelingen (PEMBA-premie) afgeschaft
kan worden en de uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid ver-
hoogd kan worden; dit in het licht van de veronderstelling dat de beper-
king van de WAO-instroom binnen drie jaar na in werking treden van de
nieuwe maatregelen ook daadwerkelijk bereikt is. Het kabinet acht,
mede gelet op de historie, voorzichtigheid op zijn plaats en wil daarom
de resultaten van de maatregelen ook eerst daadwerkelijk gerealiseerd
zien. Wel zal de PEMBA-premie voor bedrijven met minder dan 25
werknemers per 1 januari 2003 worden afgeschaft.
Centraal in de aanpak staat dat de WAO beperkt zal worden tot dege-
nen die volledig arbeidsongeschikt zijn en ook op langere termijn geen
uitzicht hebben op werkhervatting. Hiervoor zal de keuringspraktijk
moeten veranderen en nieuwe keuringscriteria worden opgesteld. Niet
meer uitgaan van wat iemand niet kan, maar van wat iemand nog wel
kan. Het UWV is verzocht aan te geven hoe deze nieuwe toelatings-
criteria verder geconcretiseerd kunnen worden. Regelgeving ten aan-
zien van nieuwe toelatingscriteria voor de WAO zal nog dit jaar worden
voorbereid en in de eerste helft van 2003 worden ingediend bij de
Sociale Nota 2003 15
Kamer. Voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten wordt alles gezet op
(gedeeltelijke) werkhervatting. Wie niet langer in staat is zijn oude werk
te hervatten, zal worden begeleid naar ander werk en heeft ook de
plicht ander werk te aanvaarden.
De belangrijkste inzet zal echter moeten zijn de verbetering van de
preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Dit is primair de
verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers zelf. In de eerste
plaats geldt die verantwoordelijkheid de veiligheid en gezondheid van
werknemers. Beroepsziekten en arbeidsongevallen moeten zoveel als
enigszins mogelijk worden voorkomen. Werknemers moeten er op
kunnen vertrouwen dat ze geen onnodige risico's lopen op het werk en
dat waar risico's niet te vermijden zijn, verantwoorde bescherming
wordt geboden en gebruikt. Een, ook vanuit overheidsoptiek, bijzonder
aandachtsveld zijn die gevallen waarbij de interne veiligheid binnen
bedrijven van invloed is op de externe (publieks)veiligheid. Rampen
zoals in Enschede en Volendam moeten worden voorkomen. Waar
misstanden worden aangetroffen zal de Arbeidsinspectie `lik-op-stuk'
geven. Ook werknemers zullen een boete krijgen als zij veiligheids-
instructies niet opvolgen.
In de tweede plaats geldt de verantwoordelijkheid van werkgevers en
werknemers het verzuimbeleid. Hierin kan nog veel verbeterd worden
door vroeg in de ziekteperiode adequaat te handelen. Zieke werkne-
mers worden nu nog te veel aan hun lot overgelaten. In veel branches
en bedrijven, maar ook bij de overheid, is het verzuim en het risico op
arbeidsongeschiktheid hierdoor nog onnodig hoog. Als in de collectieve
sector het ziekteverzuim tot het landelijk gemiddelde wordt terugge-
bracht, betekent dit een aanzienlijke verlichting van de huidige knelpun-
ten in de dienstverlening. Met een verdere versterking van de financiële
prikkels zullen werkgevers en werknemers aangespoord worden echt
werk te maken van deze verantwoordelijkheid. Vanaf 1 januari 2003 zal
de loondoorbetalingsplicht voor werkgevers worden uitgebreid naar
twee jaar. Het kabinet acht het van groot belang dat ook werknemers
meer dan nu worden aangesproken op hun inzet en verantwoordelijk-
heid voor het mogelijk maken van zo spoedig mogelijke terugkeer naar
het werk. Daarbij past een beperking van de loondoorbetaling in het
tweede ziektejaar tot 70 procent van het verdiende loon. Het kabinet
vraagt de sociale partners hun verantwoordelijkheid te nemen en hier
concreet uitwerking aan te geven.
Om de preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te ver-
sterken en de noodzakelijke investeringen in verbetering van het arbo-
en verzuimbeleid te ondersteunen, zal het kabinet de aanpak via de
Arboconvenanten de komende jaren voortzetten. Deze aanpak zal in
samenspraak met werkgevers en werknemers met onmiddellijke in-
gang worden gericht op vooral aanvullende afspraken over verzuim en
reïntegratie. Tevens zal het kabinet investeren in ontschotting van de
arbozorg en de curatieve zorg. Goede samenwerking tussen
arbodiensten en de curatieve sector zorgt voor een optimale aanpak
van werknemers met arbeidsgerelateerde aandoeningen en is van
groot belang voor vroegtijdige en duurzame reïntegratie. De uitstroom
uit de WAO wordt bevorderd door beschikbare keuringscapaciteit effec-
tiever in te zetten en door effectievere reïntegratie.
16
4.2 Reïntegratie: ruimte en verantwoordelijkheid
Gemeenten krijgen eigen verantwoordelijkheid en maximale
handelingsruimte bij de inzet van middelen en instrumenten gericht op
de duurzame plaatsing van werkzoekenden. Het kabinet is van oordeel
dat afwegingen bij de inzet van arbeidsmarktinstrumenten het beste
decentraal kunnen plaatsvinden. Er zal een eind worden gemaakt aan
de huidige versnippering van reïntegratie-instrumenten. Er komt één
ongedifferentieerd, flexibel en vrij besteedbaar reïntegratiebudget voor
gemeenten. Hiervoor zal in de eerste helft van volgend jaar een wets-
voorstel worden ingediend. Dit gaat gepaard met een forse vereen-
voudiging van regelgeving en met vermindering van administratieve
lasten. In het Fonds Werk en Inkomen van gemeenten worden ook de
middelen voor de gesubsidieerde WIW- en ID-banen opgenomen.
Gemeenten kunnen met behulp van dit vrij besteedbaar reïntegratie-
budget eigen keuzen maken. Ook gesubsidieerde arbeid blijft binnen
dat budget mogelijk, maar gemeenten bepalen zelf het aantal en de
sector van tewerkstelling, waarbij doorstroom naar regulier werk voorop
staat. Ook voor het UWV worden de regels vereenvoudigd.
Het aantal ID-banen wordt in 2003 teruggebracht van 60.000 tot
45.500. Dit kan worden gerealiseerd door 6.500 niet-benutte ID-banen
niet in te vullen, een uitstroom te realiseren van 8.000 banen en vrijko-
mende banen niet opnieuw te bezetten. Het aantal WIW-banen wordt
teruggebracht van 31.000 (eind 2001) tot gemiddeld 27.000 in 2003.
Gemeenten krijgen een groter belang in reïntegratie van bijstands-
gerechtigden door een maximaal financieel belang en een maximale
prikkel. Zij worden zo gestimuleerd om gerichter te investeren in reïnte-
gratie en scherper te controleren op misbruik van uitkeringen. Bij een
succesvol reïntegratie- en handhavingsbeleid hoeft de gemeente im-
mers minder uitkeringen te betalen. Ook stimuleert het gemeenten om
ontheffingen van arbeidsverplichtingen tot een minimum te beperken.
Op deze manier kan een efficiënte en effectieve inzet van de middelen
worden gewaarborgd. Hiertoe wordt in de eerste helft van volgend jaar
een wetsvoorstel ingediend.
Een belangrijke voorwaarde voor een doelmatige en effectieve beste-
ding van de publieke reïntegratiemiddelen in het proces van bemidde-
ling en reïntegratie, is het goed functioneren van de reïntegratiemarkt
en de regionale Centra voor Werk en Inkomen (CWI). Niet de uitkering,
maar het werk staat daarbij voorop. Voorwaarden voor succes van een
goed werkende reïntegratiemarkt zijn vooral voldoende aanbod (lage
toetredingsdrempels), eerlijke concurrentie tussen reïntegratiebedrijven
(een strikte scheiding van opdrachtgever- en opdrachtnemerschap), en
een goed inzicht in de relevante kenmerken van werkzoekenden.
Het kabinet zal de ontwikkeling van zakelijk opdrachtgeverschap op de
reïntegratiemarkt met eenduidige en vereenvoudigde regelgeving
stimuleren.
Door meer ruimte voor gemeenten en het UWV voor maatwerk, door
scherpere prikkels richting doorstroom en uitstroom, door fraude-
bestrijding en het scheppen van de voorwaarden voor een goed
werkende reïntegratiemarkt kan in de komende jaren een besparing
Sociale Nota 2003 17
oplopend tot 850 miljoen euro op de reïntegratietrajecten worden
behaald. Deze besparing op de reïntegratiebudgetten van 850 miljoen
zal voor 80 procent voor rekening van de gemeenten komen. Gemeen-
ten en UWV beschikken dan over een reïntegratiebudget van ruim 2
miljard euro. Zij zullen dit flexibel kunnen inzetten. Het kabinet ver-
wacht dat het reïntegratie-beleid hierdoor veel effectiever wordt. Daar-
door wordt tevens een besparing mogelijk van 250 miljoen, op een
totaal van 4,5 miljard, op de kosten van de bijstand.
4.3 Levensloop
Mensen willen in toenemende mate zelf kunnen bepalen hoe zij in
diverse levensfasen hun tijd verdelen over werken, leren, zorgen en
andere bezigheden. De indeling van de dag en het leven verandert.
Maar de structuren van de samenleving zijn daar onvoldoende in mee-
gegaan. Het kabinet wil mensen meer keuzevrijheid bieden in de loop
van het leven. Die keuzevrijheid is nodig. Niet alleen om langer te
kunnen werken als mensen dat willen. Maar ook om in de kracht van
ons leven meer tijd en energie te hebben voor gezin en zorgtaken, voor
maatschappelijke activiteiten, voor eigen ontwikkeling, ontspanning en
mantelzorg. Daarmee kan voorkomen worden dat mensen vroegtijdig
opgebrand raken door onvoldoende rustmomenten in drukke levensfa-
sen, bijvoorbeeld in de fase waarin arbeid gecombineerd moet worden
met de zorg voor kinderen. Vooral bij gezinnen met jonge kinderen
blijkt het combineren van carrières met zorgtaken de nodige knelpunten
op te leveren. Kortom: door een meer levensloopbewust vormgegeven
beleid kan een duurzamere en productievere participatie van zowel
mannen als vrouwen over de levensloop tot stand komen.
Het kabinet wil via meerdere sporen een beleid gaan voeren dat men- sen meer mogelijkheden biedt om naar behoefte te kunnen variëren in de combinatie van werk en andere activiteiten. In het Strategisch Akkoord is daarom een levensloopregeling voorgesteld die het werk- nemers gemakkelijker maakt om op het gewenste moment in de levensloop verlof op te nemen. In een breder kader, waarbij ook de relatie met pensioenen wordt betrokken, zal het kabinet dit thema verder uitwerken. Een belangrijke stap wordt per 1 januari 2003 gezet door de introductie van een basisregeling levensloop (de verlofknip). Dit is een individuele spaarregeling ten behoeve van de financiering van onbetaald verlof die toegankelijk is voor elke werknemer. Deze regeling vervangt de huidige spaarloonregeling en de financiële tege- moetkomingen voor ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking. De regeling wordt door de overheid financieel ondersteund in de vorm van een vaste bonus van 30 procent over het spaarbedrag, die wordt uitge- keerd bij opname van verlof. Naast de basisregeling levensloop kan de huidige verlofspaarregeling worden gezien als aanvulling. Hieraan kunnen mensen deelnemen die de basisregeling ontoereikend vinden om in de financiering van hun verlofbehoefte te voorzien.
In dit beleid past ook een goede voorziening voor kinderopvang. Het omzetten van de huidige aanbodgestuurde voorziening van kinder- opvang naar een vraaggestuurde voorziening zal naar verwachting in 2004 zijn gerealiseerd met de invoering van de Wet basisvoorziening
18
kinderopvang (WBK). Ouders krijgen zelf, afhankelijk van hun inkomen,
recht op een bijdrage voor de kosten van kinderopvang. Daarmee
zullen vraag en aanbod van kinderopvang beter op elkaar gaan aan-
sluiten. Naast de financiering, regelt de WBK ook de basiskwaliteits-
eisen van kinderopvang. Ook een betere afstemming van werktijden,
schooltijden, winkeltijden en openingstijden van maatschappelijke
voorzieningen kan economische en maatschappelijke winst opleveren.
Daartoe zullen onder meer een aantal experimenten op lokaal en regio-
naal niveau worden ondersteund.
Sociale Nota 2003 19
HOOFDSTUK 5
TOT SLOT
In deze Sociale Nota zijn de prioriteiten benoemd en op hoofdlijnen van
beleid uitgewerkt. Het kabinet heeft een aantal concrete doelstellingen
geformuleerd en wil daarop ook afrekenbaar zijn (zie tabel). De route
voor de komende jaren is daarmee uitgezet. Een nadere uitwerking van
deze route in een meer concreet actieplan zal nog voor de begrotings-
behandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden uitge-
bracht. Hierin zullen ook opgenomen zijn onze voornemens voor
vereenvoudiging van regelgeving op de terreinen van arbeidsverhou-
dingen, arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en arbeidsmarkt.
Tevens zal u op dat moment de beleidsbrief Emancipatiebeleid worden
aangeboden.
Thema Doel Realisatiemoment Financieel kader Route Voorwaarden
WAO Vermindering Binnen drie jaar na Besparing op- Verlenging loon- Beperking van de
van de instroom in werking treden van lopend tot doorbetaling loondoorbetaling
Verminderen van in de WAO van de nieuwe WAO, 700 miljoen op per 1.1.2003 in het tweede
het aantal arbeids- duurzaam uiterlijk in 2006 de WAO in 2006 ziektejaar tot 70%
ongeschikten volledig arbeids- Wetsvoorstel verdiende loon
ongeschikten met Nieuwe WAO.
40% tot maximaal Wetgeving naar Actieve bijdrage
25.000 per jaar de Kamer uiterlijk werkgever en
1.7.2003 werknemers aan
preventie op
7 à 10 convenanten bedrijfstakniveau
met sociale partners
over o.a. verzuim en Sluitende aanpak
reïntegratie in gedeeltelijk
hoogrisico-bedrijfs- arbeidsonge-
takken uiterlijk schikten
1.1.2004
REINTEGRATIE Streven naar toe- Binnen drie jaar na Besparing oplo- Invoeren van Effectieve
name, met een invoering van nieuwe pend tot 850 nieuwe budget- reïntegratiemarkt
kwart in 2006, van budgetteringssyste- miljoen euro op teringssystematiek
Vergroten van de het percentage dat matiek in de bijstand het reïntegratie- in de bijstand. Voldoende hoog
effectiviteit van het uitstroomt naar en van een vrij budget en van Wetgeving naar eigen risico voor
reïntegratiebeleid reguliere arbeid na besteedbaar reïnte- 250 miljoen de Kamer uiterlijk de gemeenten
te hebben deelge- gratiebudget, uiterlijk op de kosten van 1.7.2003
nomen aan een in 2006 de bijstand in 2006
reïntegratietraject1) Invoeren vrij
besteedbaar reïnte-
gratiebudget.
Wetgeving naar de
Kamer uiterlijk
1.7.2003
LEVENSLOOP Vermindering van Uiterlijk eind 2006 Voor deze Invoeren van een
het verschil tussen doelstelling is een basisregeling
Vergroten van de de gewenste en de bedrag beschik- levensloop per
mogelijkheid te feitelijke opname baar van 200 à 1.1.2003
variëren in de van onbetaald ver- 400 miljoen euro
combinatie van lof met een kwart Verder uit te werken
werk en andere in 2006 2) in een breder kader
activiteiten waaronder
pensioenen
1) De precieze vormgeving van deze doelstelling zal nog nader worden bezien in het licht van de vraag hoe meting van resultaten en effecten
zonder administratieve belasting en onnodige regelgeving vorm kan krijgen.
2) Idem.
21
Inhoudsopgave bijlagen
Bijlage 1 Financieel beleid budgetdisciplinesector sociale zekerheid
en arbeidsmarkt 25
1.1 Inleiding 25
1.2 Uitgangspunten en ontwikkelingen 25
1.3 Financiële effecten Strategisch Akkoord 27
1.4 Budgetdiscipline sociale zekerheid en arbeidsmarkt 29
1.5 Volume-ontwikkelingen 32
1.6 Uitgaven per categorie regelingen 33
1.7 Financieringsaspecten sociale verzekeringen 34
1.8 Uitvoeringskosten sociale zekerheid 37
Bijlage 2 Arbeidsmarkt 43
2.1 Inleiding 43
2.2 Recente ontwikkeling arbeidsmarkt 43
2.3 Werkgelegenheid, werkloosheid en participatie naar doelgroepen 45
2.4 Vacatures en moeilijk vervulbare vacatures 48
2.5 Reïntegratie 49
Bijlage 3 Internationaal 51
3.1 BBP per hoofd van de bevolking 51
3.2 Arbeidsdeelname 51
3.3 Inactiviteit en uitgaven sociale bescherming 53
3.4 Arbeidskosten 56
3.5 Arbeidsmarkt en werkloosheid 56
Bijlage 4 Inkomensbeleid 61
4.1 Generieke koopkrachtontwikkeling 2003-2006 61
4.2 Beleidsmaatregelen met niet-generieke inkomenseffecten 63
4.3 Lonen, loonkosten, prijzen en koopkracht 68
Bijlage 5 Sociale zekerheid 69
5.1 Volume sociale verzekeringen en voorzieningen 1990-2006 69
5.2 Exploitatie-overzichten sociale verzekeringen 2000-2006 71
5.3 Vermogens sociale fondsen 2000-2003 74
5.4 Exploitatie-overzichten sociale voorzieningen 2000-2006 75
23
Bijlage 1
Financieel beleid budgetdisciplinesector sociale
zekerheid en arbeidsmarkt
1.1 Inleiding
In deze bijlage wordt een toelichting gegeven op de geraamde uitgaven
sociale zekerheid en arbeidsmarkt voor de komende kabinetsperiode in
relatie tot het voorgenomen financiële beleid in deze sector. Deze
uitgavenontwikkeling is kaderstellend voor de kabinetsperiode (ijklijn).
In de komende 4 jaar zal op basis van de regels budgetdiscipline
steeds worden getoetst of de uitgaven zich blijven ontwikkelen binnen
dit kader en of het voorgenomen beleid wordt uitgevoerd.
De totale uitgaven in deze sector bedragen circa 56 miljard in 2003,
overeenkomend met 12% van het BBP. Zij kunnen worden gesplitst in
uitgaven ten laste van de fondsen ten bedrage van 41 miljard en
uitgaven ten laste van de rijksbegroting SZW ten bedrage van
15 miljard.
Ook wordt een toelichting gegeven op de premie-inkomsten ter finan-
ciering van de uitgaven die door de sociale verzekeringsfondsen
worden uitgekeerd, en de exploitatie- en vermogenssaldi van deze
fondsen. De desbetreffende ramingen zijn van belang voor enkele
macro-economische kengetallen. De premie-inkomsten maken onder-
deel uit van de lastenontwikkeling en de exploitatiesaldi van het EMU-
saldo.
Bij de voor SZW relevante fondsen is in 2003 sprake van een
exploitatietekort van 0,5 miljard. Dit is het saldo van forse overschotten
bij de werknemersverzekeringen en tekorten bij het AOW-fonds en de
wachtgeldfondsen. In de raming van de premie-ontvangsten is overi-
gens rekening gehouden met een verlaging van het premiepercentage
WAO per 1 januari 2003.
Ten slotte wordt afzonderlijk ingegaan op de ontwikkeling van de
uitvoeringskosten van de organisaties UWV, SVB en CWI. De totale
uitvoeringskosten van deze instellingen worden geraamd op 2,3 miljard
voor 2003.
1.2 Uitgangspunten en ontwikkelingen
In de afgelopen periode is onze internationale concurrentiepositie
verslechterd; de winstgevendheid van bedrijven en bedrijfsinveste-
ringen zijn teruggelopen. Ook laat de werkloosheid - na een lange
periode van forse dalingen - weer een oploop zien. De problematiek
van de armoedeval is nog steeds groot. Het kabinet heeft in het Strate-
gisch Akkoord een aantal beleidskeuzen gemaakt om in de komende
kabinetsperiode voorwaarden te scheppen die het bedrijfsleven in staat
stelt de concurrentiepositie te verbeteren. Hiervoor zijn - naast een
goed ondernemingsklimaat - een beheerste loonkostenontwikkeling en
een productiviteitsgroei nodig. De effecten van deze voorgenomen
maatregelen zijn in de ramingen voor 2003 tot en met 2006 verwerkt.
25
De uitvoering van dit beleid zal een rol spelen bij de uitgaventoetsing.
In de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt (SZA) gaat het voorna-
melijk om ombuigingen, ten bedrage van 0,95 miljard in 2003, oplopend
tot 2,90 miljard in 2006. Een toelichting is opgenomen in paragraaf 1.3.
Voor de komende kabinetsperiode is een economische groei veronder-
steld van 11/2 % in 2003 conform de MEV en jaarlijks ruim 21/2% in
2004-2006. De werkloosheid loopt in dit voorzichtige scenario op van
300.000 in 2002 tot 417.000 in 2006. Mede door het toenemende be-
roep op de AOW (vergrijzing) loopt het totale uitkeringsvolume op van
4,1 miljoen in 2002 naar 4,3 miljoen in 2006. Deze groei van het
uitkeringsvolume overtreft die van de werkgelegenheid waardoor de
I/A-ratio in dit scenario oploopt van 66% in 2002 naar ruim 68% in
2006.
Het minimumloon en de sociale uitkeringen volgen de contractloon-
ontwikkeling; de kinderbijslagbedragen volgen de prijsontwikkeling. In
de uitgavenramingen is een verhoging van de uitkeringen verwerkt met
31/4 % in 2003, welke gezien de geraamde loonontwikkeling afloopt
naar 21/2 % in 2006. Wegens de koppeling van de AOW-bedragen aan
het bruto minimumloon in het kader van de maatregelen zorgstelsel is
voorzien in een bruto aanpassing van deze uitkeringen in 2005.
De totale uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt zijn in onder- staande tabel weergegeven, uitgesplitst naar sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. Tevens is de sociale zekerheidsquote in de tabel opgenomen waarin de sociale zekerheids-uitgaven zijn gerelateerd aan het bruto binnenlandse product (BBP).
Tabel 1.1 De uitgaven en volumeontwikkeling in de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt