---
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag
Directie Sub-Sahara Afrika Afdeling Westelijk Afrika Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 20 september 2002 Behandeld R.J. van der Veen
Kenmerk DAF-646 Telefoon 070 - 348.51.98
Blad /1 Fax 070 - 348.66.07
Bijlage(n) 1 E-Mail r-vander.veen@minbuza.nl
Betreft Beantwoording vragen van het lid Koenders (PvdA) over de uitspraak
inzake de steniging van Amina Lawal van het sharia-Hof van beroep in
Nigeria.
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister-President, de antwoorden
aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Koenders (PvdA) over de
uitspraak inzake de steniging van Amina Lawal van het sharia-Hof van beroep
in Nigeria. Deze vragen werden ingezonden op 11 september 2002 met kenmerk
2010215360.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Mr. J.G. de Hoop Scheffer
Antwoord van de heer De Hoop Scheffer, Minister van Buitenlandse Zaken, mede
namens de heer Balkenende, Minister-President, op vragen van het lid
Koenders (PvdA) over de uitspraak inzake de steniging van Amina Lawal van
het sharia-Hof van beroep in Nigeria.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het sharia-Hof van Beroep in
Funtua, Nigeria, waarin wordt besloten het doodvonnis door steniging van
mevrouw Amina Lawal Kurami te handhaven?
Antwoord
---
Ja.
Vraag 2
---
Herinnert u zich het gesprek met President Obasanjo van Nigeria, dat onder
voorzitterschap van uw voorganger op 12 maart 2002 plaatsvond op het
Catshuis, en in het bijzonder het deel van het gesprek over de
mensenrechtensitutaite in Nigeria en twee andere 'dood door
steniging'-vonnissen?
Antwoord
Ik heb kennisgenomen van het verslag van dit gesprek.
Vraag 3
Bent U bereid zich in een rechtstreeks démarche tot de President van Nigeria
te wenden, mede gezien het gesprek van 12 maart 2002, teneinde te
bewerkstelligen dat dit vonnis en vergelijkbare vonnissen die in flagrante
strijd zijn met de mensenrechten niet worden uitgevoerd?
Antwoord
Ik heb reeds samen met mijn collega's van de lidstaten van de Europese Unie
mijn afkeuring over de opgelegde straf uitgesproken in de EU-verklaring over
deze zaak d.d. 21 augustus jl. De tekst van deze verklaring is als bijlage
bijgevoegd. Het Deense voorzitterschap van de EU heeft de kwestie
rechtstreeks opgenomen met de autoriteiten van Nigeria in Abuja. Het vonnis
is overigens nog voor beroep op federaal niveau vatbaar. Indien nodig kan in
een later stadium, in overleg met de andere lidstaten van de EU, de druk op
Nigeria verder worden opgevoerd.
Vraag 4
Bent u al dan niet via de ambassade in Nigeria op de hoogte van nog meer
vergelijkbare gevallen waarin op ontoelaatbare wijze de mensenrechten worden
geschonden?
Antwoord
Het is mij bekend dat nog andere Nigerianen, zowel vrouwen als mannen, onder
de sharia zijn veroordeeld tot dood door steniging. Er zijn mij echter geen
gevallen bekend waarbij deze straf ook werkelijk werd uitgevoerd. Tot
dusverre is in de praktijk steeds gebleken dat deze straf op hogere
juridische niveaus ongedaan werd gemaakt.
Vraag 5
Wat heeft de regering tot nu toe gedaan om de uitvoering van dit vonnis en
andere vergelijkbare vonnissen te voorkomen?
Antwoord
Er zijn EU-verklaringen uitgegeven en démarches uitgevoerd. Op verzoek van
de advocaten van de veroordeelden en op advies van kenners van de
Nigeriaanse politieke verhoudingen zijn de démarches confidentieel en
algemeen van aard. Individuele gevallen worden niet benadrukt, om te
vermijden dat in die gevallen een hard, tegengesteld effect wordt
opgeroepen. Dit gebeurde bijvoorbeeld in het geval van de minderjarige
Bariya Ibrahim Magazu, die in januari 2001 was veroordeeld tot 180
stokslagen voor het krijgen van een buitenechtelijk kind. Toen de
internationale protesten hiertegen goed op gang kwamen, werd de straf
onverwacht maanden vervroegd uitgevoerd (zie hiervoor ook de antwoorden op
de Kamervragen gesteld door het lid Remak, 2000-2001, nr. 646).
In alle contacten tussen Nederlandse en Nigeriaanse autoriteiten worden de mensenrechten in Nigeria uitgebreid besproken. In het genoemde verslag, van het bezoek van President Obasanjo aan Nederland in maart 2002, hebt u hiervan inhoudelijk kennis kunnen nemen. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Vraag 6
Heeft u de VN-mensenrechtencommissie ingeschakeld? Zo nee, bent u bereid dit
alsnog te doen?
Antwoord
De eerstvolgende zitting van de VN-mensenrechtencommissie vindt pas in maart
- april 2003 plaats. In de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van
de Verenigde Naties, die thans wél plaats vindt, zal de Europese Unie de
doodstraf, inclusief doodstraf via steniging aan de orde stellen. Overigens
ondersteunt de Nederlandse ambassade in Abuja Nigeriaanse NGO's die deze
zaak aanhangig hebben gemaakt bij de African Commission for Human and
Peoples rights (tijdens de zitting van de commissie in Zuid Afrika begin
mei). De ambassade zal deze NGO coalitie eveneens financieel ondersteunen in
het vervolgtraject voor de Afrikaanse commissie in Banjoul.
Vraag 7
Heeft de EU-trojka in dezen inmiddels actie ondernomen tegen de Nigeriaanse
regering?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 8
Bent u bereid om via de EU en de VN-mensenrechtencommissie initiatieven te
nemen om de consequenties van sharia-wetgeving grondig te onderzoeken en
deze internationaal aan de kaak te stellen?
Antwoord
Internationaal bestaat er voldoende consensus over de stelling dat sommige
straffen voortvloeiend uit sharia-wetgeving strijdig zijn met de
mensenrechten. Nederland en de EU voeren bilateraal en in multilateraal
kader een voortdurende strijd om te voorkomen dat de mensenrechten werkelijk
worden geschonden door uitvoering van veroordelingen en om te bevorderen dat
dergelijke straffen niet meer worden opgelegd.
Brussel, 21 augustus 2002
---
11545/02 (Presse 253)
P 119/02
(OR. en)
Verklaring van het voorzitterschap namens de Europese Unie
betreffende de veroordeling tot de dood door steniging van mevrouw Amina
Lawal
Het Sharia Hof van Beroep van Funtua in de deelstaat Katsina heeft het
beroep van Amina Lawal
tegen haar veroordeling van maart 2002 wegens overspel en tot de doodstraf
door steniging,
verworpen. Het college van rechters was van oordeel dat de oorspronkelijke
rechtszaak correct is
verlopen en heeft geleid tot een volgens de Sharia en het strafwetboek juist
vonnis. De rechters
beslisten voorts dat Lawal, overeenkomstig de eerdere uitspraak van de
lagere rechtbank, niet zal
worden terechtgesteld zolang zij het buitenechtelijk kind zoogt, een periode
die in januari 2004
afloopt.
De beslissing van het hof van beroep baart de Europese Unie grote zorgen. De
Europese Unie
verwacht dat mevrouw Lawal alle mogelijkheden van beroep op federaal niveau
zal kunnen
aanwenden. De Europese Unie zal de verdere rechtsgang van de zaak
nauwlettend volgen. De
Europese Unie is van mening dat de afschaffing van de doodstraf bijdraagt
tot de versterking van de menselijke waardigheid en tot de verdere
ontwikkeling van de rechten van de mens.
De met de Europese Unie geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, de
geassocieerde
landen Cyprus, Malta en Turkije, alsmede de EVA-landen die lid zijn van de
Europese Econo-mische Ruimte, sluiten zich bij deze verklaring aan.
---
Internet: http://ue.eu.int/Newsroom
E-mail: press.office@consilium.eu.int
---
11545/02 (Presse 253 - G) 1
Aanvullend op de vragen van het lid Van Bommel (ingezonden 3 september
2002).
Onder andere NRC-Handelsblad 20 augustus 2002.
Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer d.d april 2002 (buza 020182) met een verslag van het gesprek met President Obasanjo waarbij de Minister-President als gastheer optrad.
===