Ministerie van Financiën

Persbericht
PERS-2002-225
Den Haag, 23-09-2002

Antwoorden op vragen van het lid Vendrik over de vermogensrendementsheffing

Vragen:


1.
Hebt u kennisgenomen van de weergave van uw interview met de Volkskrant?


2.
Hebt u de bestaande vermogensrendementheffing (VRH) onrechtvaardig genoemd?


3.
In hoeverre krijgt u de ruimte binnen het kabinet om voorstellen voor een nieuwe vermogensbelasting te lanceren? Is het denkbaar dat er vóór volgend jaar Prinsjesdag nog een voorstel voor een fundamentele wijziging bij de Kamer ligt?


4.
Wanneer bent u van plan de door het vorige kabinet toegezegde evaluatie van de VRH naar de Kamer te sturen?


5.
In hoeverre kan het strikte begrotingsbeleid een belemmering zijn voor het introduceren van een minder stabiele vermogensinkomstenbelasting?


6.
Deelt u de mening dat er voor het draagvlak onder de bevolking geen beter moment van wijziging van de VRH bestaat dan de huidige situatie, waarin het reële rendement van sparen én beleggen onder het fictieve rendement ligt?


7.
Is het waar dat u het Groen Links alternatief serieus door het Ministerie laat onderzoeken? Zo ja, kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek tegemoet zien? Wilt u daarin betrekken aspecten van stabiliteit van de overheidsinkomsten versus stabiliteit van de netto inkomenspositie van burgers en het aspect van de gemiddelde lange termijn opbrengsten van ons alternatief tegenover de bestaande VRH?


8.
Bent u gelukkig met de lastenverschuiving van dit kabinet waarbij vermogens minder zwaar belast worden en arbeid fors zwaarder wordt belast? Of is het nadenken de vermogensrendementheffing ook ingegeven door de wens om vermogens iets minder mild te belasten waarmee de lasten op arbeid weer zouden kunnen dalen?

Antwoorden:


1.
Ja.


2.
Nee. Wel heb ik begrip getoond voor gevoelens bij beleggers die volgens de AEX-benchmark in korte tijd 25% van hun vermogen zijn kwijtgeraakt.


3 t/m 8.
Ik sta geheel achter het pakket maatregelen dat is opgenomen in het strategisch akkoord en heb geen plannen om voor de evaluatie van de Wet inkomstenbelasting 2001 voorstellen in te dienen om de vermogensrendementsheffing te vervangen door een vermogenswinstbelasting. Zolang de wettelijk vastgelegde evaluatie van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet heeft plaatsgevonden, zijn wat mij betreft dergelijke voorstellen niet aan de orde. Dat geldt eveneens voor de vraag of dergelijke voorstellen binnen het begrotingsbeleid zouden passen. Invoering van een vermogensbelasting, zoals de vraagsteller aangeeft, is ook niet aan de orde. Deze belasting is bij de Belastingherziening 2001 weloverwogen afgeschaft. De gedachte dat op dit moment een breed draagvlak zou bestaan voor de gesuggereerde wijziging deel ik niet. Introductie van een vermogenswinstbelasting tijdens of na afloop van een periode waarin beleggingen aanzienlijk in waarde zijn gedaald, zou overigens ook kunnen worden opgevat als een opportunistische ingreep waartegen begrijpelijkerwijs weerstanden zouden kunnen ontstaan. Aangezien ik geen voornemens heb de vermogensrendementsheffing te vervangen door een ander heffingsstelsel, wordt hiernaar op dit moment ook geen studie verricht. Overigens is het alternatief van Groen Links reeds tijdens de parlementaire behandeling van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan de orde geweest en door mijn ambtsvoorganger van commentaar voorzien. Voor een goede evaluatie moet het functioneren van een belasting over een periode van enkele jaren worden bezien. Deze overweging ligt ook ten grondslag aan de evaluatiebepaling die is opgenomen in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (Hoofdstuk 3, artikel IA). Op grond van deze bepaling zal de Staten-Generaal in 2005 een verslag ontvangen over de effecten en de doeltreffendheid van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de praktijk.

Daarbij zal op grond van de eerder genoemde bepaling specifiek aandacht worden besteed aan de vermogensrendementsheffing. Op deze wijze kunnen de belastingjaren 2001 tot en met 2003 in de evaluatie worden betrokken. Voorzover resultaten van de evaluatie al eerder dan 2005 beschikbaar komen, zullen deze tussentijds aan de Kamer worden gezonden. Zo kan eind 2003 de daadwerkelijk gerealiseerde belastingopbrengst over het jaar 2001 worden vergeleken met de ex ante geraamde meeropbrengst ten opzichte van het tot 2001 geldende stelsel.