De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DL. 2002/3343
datum
04-10-2002
onderwerp
Evaluatie Meststoffenwet 2002
TRC. 2002/8255
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Op 31 mei jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd (kenmerk TRCDL/2002/1898) over de onderzoeksresultaten van de Evaluatie Meststoffenwet 2002. Het vorige, destijds demissionaire, Kabinet heeft aan de resultaten geen beleidsconclusies verbonden. Inmiddels hebben de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en ik indringend kennis genomen van de genoemde resultaten en hebben wij een afweging gemaakt. In deze brief wordt u geïnformeerd over de besluiten die het Kabinet op basis daarvan heeft genomen. Voor implementatie van de genomen besluiten is onder meer een wetswijziging nodig met terugwerkende kracht tot 1 januari aan staande. Het is in het belang van de agrarische sector dat de periode van terugwerking zo kort mogelijk wordt gehouden. Gegeven de te doorlopen procedure voor de wetswijziging is daarom een spoedige behandeling van deze brief door uw Kamer gewenst.
datum
04-10-2002
kenmerk
DL. 2002/3343
bijlage
Strategisch akkoord en mestdossier
In het Strategisch akkoord is de ambitie neergelegd dat het Kabinet
werkt aan herstel van vertrouwen in politiek en bestuur. Een
belangrijk aandachtspunt daarbij is de lasten-ontwikkeling in het
bedrijfsleven. In het LNV-Beleidsprogramma 2003-2006 wordt hierover
gezegd dat herstel van vertrouwen tussen burgers, consumenten,
overheid en de landbouw-sector nodig is om de verdere transitie van de
landbouw mogelijk te maken.
Dit werkt door naar het mestdossier. Ook hier spelen zaken als hoge
regeldruk, grote administratieve lasten voor het bedrijfsleven en in
samenhang daarmee een broos draagvlak voor de regelgeving. In dit
dossier is een heroriëntatie nodig op de
verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en maatschappelijke
organisaties onder meer om te bezien hoe boeren meer ruimte kunnen
krijgen voor vrij ondernemersschap. De internationale kaders vormen
daarbij het vertrekpunt.
In dit licht zal ik het komende half jaar met maatschappelijke
organisaties gezamenlijk in gesprek gaan over vereenvoudiging van het
mestinstrumentarium. In deze gesprekken zullen organisaties kunnen
aangeven welke problemen zij ervaren bij de instrumenten van het
mestbeleid en hoe ze deze zouden willen oplossen. Op basis van deze
gesprekken zullen oplossingen worden uitgewerkt.
Dit traject van vereenvoudiging staat overigens niet op zichzelf. Er
zal nadrukkelijk een koppeling worden gelegd met het rijksbrede plan
voor vermindering van de admini-stratieve lasten en de LNV uitwerking
daarvan. Vooruitlopend hierop heb ik recent enkele maatregelen genomen
waarover u per brief bent geïnformeerd (d.d. 12 september 2002,
kenmerk DL2002/2990).
Hoofdlijnen beleidsconclusies Evaluatie Meststoffenwet
De voorgenomen vereenvoudiging neemt niet weg dat thans op basis van de evaluatieresultaten besluiten moeten worden genomen over enkele urgente onderwerpen uit het mestbeleid. Dit zijn onder andere de MINAS-verliesnormen, die voor 2003 zijn vastgelegd in de Meststoffenwet en de problematiek van de loze contracten in de melkveehouderij. Op basis van de evaluatie zal de aanscherping van de verliesnormen voor stikstof en fosfaat op enkele onderdelen worden getemporiseerd. Hiertoe is besloten in een afweging tussen de spankracht van de sector, te bereiken milieudoelen en internationale verplichtingen. Om de problematiek van de loze contracten te verminderen zullen de excretieforfaits in de melkveehouderij voor 2003 worden bepaald op 85%, net zoals dat voor 2002 al het geval was.
Voor de aanpassing van de verliesnormen is een wijziging van de Meststoffenwet noodzakelijk. Bij een voortvarende behandeling van het wetsvoorstel in het Parlement kan de wijziging de tweede helft van 2003 ingaan en zal dan terugwerken tot en met 1 januari van dat jaar. De vaststelling van het percentage van 85% van het excretieforfait in de melkveehouderij zal worden geregeld bij ministeriële regeling waardoor een inwerkingtreding per 1 januari a.s. mogelijk is.
In het vervolg van deze brief worden de genomen besluiten verder
toegelicht. Daaraan voorafgaand wordt eerst kort stilgestaan bij de
argumenten voor de huidige instrumenten van het mestbeleid. Daarbij
wordt een relatie gelegd met de lopende inbreukprocedure voor het
Europese Hof over de implementatie van de Nitraatrichtlijn alsmede met
derogatie voor de aanwending van dierlijke mest op grasland, die aan
de Europese Commissie is gemeld.
Argumentatie instrumenten mestbeleid
Ons land kent onder meer als gevolg van de hoge grondprijzen een zeer
intensieve landbouw. Ten opzichte van andere landen worden hoge
producties per hectare gerealiseerd met een navenant hoog gebruik van
energie, bestrijdingsmiddelen en meststoffen. Om te kunnen voldoen aan
EU-regelgeving (Nitraatrichtlijn) en aan het nationale beleid
(Nationale Milieubeleidsplannen en de 4e Nota Waterhuishouding) moet
het gebruik van dierlijke mest en van kunstmest worden teruggedrongen
tot een milieukundig verantwoord niveau. Dit kan - uitgaande van de
hoge productie per hectare - alleen worden bereikt door een zeer
efficiënt gebruik van mineralen door de agrarische sector.
Om de afgesproken milieudoelen te bereiken in combinatie met de gewenste efficiencyverbetering is gekozen voor wet- en regelgeving welke aan agrarische bedrijven een doelvoorschrift oplegt. Binnen het mineralenaangiftesysteem (MINAS) zijn grenzen gesteld aan de hoeveelheid mineralen (stikstof en fosfaat) die per hectare naar de bodem mogen 'weglekken' zonder dat onaanvaardbare milieugevolgen of gevolgen voor de volksgezondheid optreden. Deze verliezen naar de bodem worden berekend via een boekhouding waarin de in- en de output van mineralen op het bedrijf worden bijgehouden. Om de gestelde milieudoelen te realiseren biedt de wet de mogelijkheid om die maatregelen te kiezen die het best passen bij het individuele bedrijf.
De Nitraatrichtlijn legt ons daarnaast een middelvoorschrift op van
een maximale hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest (170 kg) die
jaarlijks per hectare op grasland en op bouwland mag worden aangewend.
Dit wordt in ons land geregeld via de stelsels van MINAS en
mestafzetovereenkomsten (MAO). Het MAO-stelsel reguleert de
mestproductie zodanig dat deze is afgestemd op de omvang van het te
bemesten landbouwareaal. Het resultaat is evenwicht op de landelijke
mestmarkt. Op termijn moet het MAO-stelsel het stelsel van dierrechten
overbodig maken.
In 1998 is de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Nederland
gestart (ijkmoment 1999) onder meer omdat de Nitraatrichtlijn met
MINAS onvoldoende zou zijn geïmplementeerd. Het alternatief voor MINAS
zou zijn een systeem met bemestingsvoorschriften, waarbij per regio,
grondsoort en gewas het maximale bemestingsniveau wordt vastgesteld
dat op ieder bedrijf wordt gecontroleerd.
Ons land heeft zich tegen de ingebrekestelling verweerd en
tegelijkertijd het beleid fors aangescherpt. De inbreukprocedure maakt
dat de marge voor nationaal beleid op dit punt momenteel gering is. De
uitspraak in deze zaak wordt voorjaar 2003 verwacht.
Naast de inbreukprocedure loopt een discussie met de Europese
Commissie over de hoeveelheid dierlijke mest die op grasland kan
worden aangewend. De Nitraatrichtlijn gaat uit van een maximale
aanwending van 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare, maar
geeft lidstaten de ruimte om een hoger getal te kiezen (een zogenoemde
derogatie) mits dit afdoende kan worden verantwoord. Nederland heeft
in april 2000 aan de Europese Commissie medegedeeld dat ons land met
ingang van 1 januari 2003 op grasland zal afwijken van de
bovengenoemde aanwendnorm en een derogatie zal hanteren van 250 kg
stikstof. Daarvoor heeft Nederland een sluitende wetenschappelijke
onderbouwing aangeleverd. Sindsdien wordt hierover intensief overlegd
met Brussel. Een aanwendingsnorm lager dan 250 kg is voor ons land
niet aanvaardbaar. Een lagere norm is milieukundig niet nodig binnen
het kader van de verliesnormen van MINAS. Door een lagere norm zou een
nieuw mestoverschot ontstaan en zou de druk op de mestmarkt worden
vergroot. Een nieuwe opkoopregeling met de bijbehorende hoge kosten is
dan onvermijdelijk.
De discussies met de Europese Commissie over de Nederlandse
implementatie van de Nitraatrichtlijn worden onder meer veroorzaakt
doordat er enige spanning zit tussen de bovengenoemde doel- en
middelvoorschriften. MINAS stuurt op het bereiken van het
doelvoorschrift van een maximale concentratie van 50 mg nitraat per
liter grondwater, zoals die in de Nitraatrichtlijn wordt genoemd. Dit
doel kan in ons land - ondanks hoge mestgiften (hoge input) - worden
gerealiseerd door een hoge gewasproductie waarbij zeer veel mineralen
via het gewas worden afgevoerd (hoge output).
Het doelvoorschrift verstaat zich moeilijk met het middelvoorschrift
van een aanwending van een maximale hoeveelheid dierlijke mest, die
ligt beneden het niveau waarmee in ons land het doelvoorschrift nog
gerealiseerd kan worden. Deze spanning tussen het doel- en het
middelvoorschrift raakt zowel de overheid als de maatschappelijke
actoren. Daarom zal het onderwerp van gesprek kunnen zijn tijdens de
hierboven aangekondigde maatschappelijke consultatie over
vereenvoudiging van het mestbeleid.
Verliesnormen 2003
Het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) heeft in het evaluatieonderzoek
enkele belangrijke conclusies getrokken. Zo is gebleken dat de
agrarische sector de afgelopen jaren goede resultaten heeft geboekt
bij het terugdringen van de mineralenbelasting naar het milieu. Dit
heeft van de sector grote inspanningen gevraagd. Het onderzoek laat
voorts zien dat de mineralenbelasting uit de landbouw verder zal
moeten worden teruggebracht - met name in kwetsbare gebieden - om de
kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voldoende te verbeteren.
Tot slot komt uit het onderzoek naar voren dat er een maximale
snelheid is waarmee melkveehouderijbedrijven zich kunnen aanpassen aan
vermindering van de stikstofverliezen. Deze maximale
aanpassingsnelheid blijkt 30-50 kg per hectare per jaar te bedragen.
De vraag is welke beleidsmatige conclusies aan deze resultaten moeten worden verbonden voor de MINAS-verliesnormen voor 2003. Bij de beantwoording van deze vraag hebben wij een aantal uitgangspunten gehanteerd. Op de eerste plaats is het van belang dat rekening wordt gehouden met de spankracht van de sector, waar dat milieukundig verantwoord is. Daarnaast is - vanwege de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering - absolute duidelijkheid nodig over de hoogte van de verliesnormen voor de komende twee jaar. Tot slot is niet vooruitgelopen op de uitkomsten van de eerder genoemde inbreukprocedure voor het Europese Hof of het overleg met de Europese Commissie over de derogatie. Thans is daar geen reden toe. Daarmee hebben ondernemers bij het afsluiten van mestafzetovereenkomsten duidelijkheid over de aanwendingsnorm in 2003 van 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare, zoals die in de derogatie is gemeld.
Stikstof
Op basis van het MNP-rapport kom ik tot de conclusie dat de vanaf 2003
wettelijk vastgelegde stikstofverliesnormen voor klei, veen en nat
zand (categorie overige gronden) in stand dienen te blijven. Op deze
gronden wordt de EU-norm van 50 mg nitraat in het bovenste grondwater
reeds gerealiseerd, maar de voorgenomen aanscherping blijft nodig
vanwege kwaliteitsnormen voor het oppervlaktewater en de
internationale doelstelling voor emissiereductie van stikstof. De
Nitraatrichtlijn dwingt de lidstaten expliciet tot het tegengaan van
eutrofiëring van het oppervlaktewater. Het MNP-rapport wijst uit, dat
de voorgenomen verliesnormen zowel voor de akkerbouw als voor de
veehouderij op deze grondsoorten technisch en economisch haalbaar
zijn.
Voor de categorie droge gronden gelden scherpere verliesnormen vanwege
de uitspoelings-gevoeligheid voor stikstof. Deze gronden zijn in de
Meststoffenwet gedefinieerd en hebben thans een oppervlakte van
360.000 hectare.
Het MNP-rapport stelt dat de matig droge gronden (grondwatertrap 6 met
een oppervlakte van 220.000 hectare) - welke binnen de categorie droge
gronden kunnen worden onderscheiden - in principe zouden moeten worden
gesplitst in een droger en een natter deel. Voor het drogere gedeelte
zijn de scherpere verliesnormen nodig en voor het nattere gedeelte
niet. Omdat in de praktijk dit onderscheid thans niet kan worden
gemaakt en om agrariërs op de nattere gedeelten niet te confronteren
met onnodig scherpe verliesnormen heb ik besloten om de matig droge
gronden (grondwatertrap 6) met ingang van 2003 uit de wettelijke
definitie en dienovereenkomstige aanwijzing van droge gronden te
verwijderen.
Ten aanzien van de dan overblijvende groep droge gronden (140.000
hectare met de grondwatertrappen 7 en 8) constateert MNP, dat de norm
van 50 mg nitraat in de bovenste meter van het grondwater
(toetsdiepte) niet wordt gerealiseerd met de wettelijk voor 2003
voorgenomen verliesnormen. De noodzaak van aanscherping in 2003 wordt
hiermee bevestigd. In verband met het maximale aanpassingsvermogen van
de sector heb ik echter besloten agrarische bedrijven met droge
gronden een jaar extra tijd te gunnen en in 2003 een tussenstap in te
bouwen. Dit om te voorkomen dat bedrijven - zonder enige milieuwinst -
tot een MINAS-heffing worden gedwongen terwijl ze zich vanuit
technisch oogpunt onmogelijk sneller kunnen aanpassen.
Momenteel is onderzoek gaande om de grondwaterkaart te actualiseren
waarop de kaarten met droge gronden zijn gebaseerd. Met ingang van
2005 zal de aanwijzing van de droge gronden worden bijgesteld op grond
van deze geactualiseerde grondwaterkaart. Dit zal leiden tot een
areaalvergroting van de droge gronden, onder meer omdat een gedeelte
van de bovengenoemde matig droge gronden weer in de aanwijzing wordt
opgenomen. Om een zorgvuldige voorbereiding van de implementatie van
de genoemde inzichten mogelijk te maken, gebeurt de bijstelling een
jaar later dan eerder gemeld.
Het is op dit moment nog niet duidelijk in welke mate op de droge
gronden een verdere aanscherping van verliesnormen na 2004
noodzakelijk is. Op basis van de huidige metingen op de huidige
toetsdiepte zou aanscherping nodig zijn. In het MNP-rapport wordt
echter melding gemaakt van afbraak van nitraat in het grondwater
waardoor de 50 mg norm enkele meters beneden de toetsdiepte gemiddeld
genomen wel wordt gerealiseerd. Daardoor zou de toetsdiepte wellicht
kunnen worden verlaagd en zou een verdere aanscherping wellicht
overbodig zijn. Het is bekend dat dit afbraakproces optreedt, maar
over de omvang en de locatie ervan is thans nog onvoldoende kennis
beschikbaar. Daarom worden de verliesnormen voor de droge gronden in
de periode 2003-2004 gehandhaafd op het bovengenoemde niveau. Immers,
een verdergaande aanscherping zou op bepaalde gronden onterecht kunnen
zijn.
Het MNP-onderzoek maakt voorts duidelijk dat op een deel van de droge
gronden de afbraak van nitraat in het grondwater wel heel gering is
(uitspoeling heel hoog) waardoor de nitraatnorm van 50 mg beduidend
zal worden overschreden. Om de nitraatnorm op deze gronden te
realiseren zullen de verliesnormen vergaand moeten worden aangescherpt
zowel voor grasland als voor bouwland.
Als gevolg daarvan zal intensief grondgebruik aldaar sterk onder druk
komen te staan. Geconstateerd moet worden dat het instrument van
generiek beleid in deze gebieden onvoldoende is. Hier is een
specifieke, gebiedsgerichte aanpak nodig, gekoppeld aan het
reconstructie- , ammoniak- en waterbeleid. Bekeken zal moeten worden
op welke wijze dit kan worden ingevuld. De komende tijd zal onderzoek
moeten worden uitgevoerd om het inzicht in het proces van
nitraatafbraak te vergroten zodat deze gebieden kunnen worden
afgebakend.
Voor 2003 en 2004 zullen de stikstofverliesnormen gelden volgens de
onderstaande tabel. Geschat wordt dat het mestoverschot - bij
toepassing van deze gebiedsindeling en met deze verliesnormen - bijna
1 miljoen kg fosfaat lager zal uitkomen dan het geval zou zijn bij
toepassing van de wettelijk voorgenomen stikstofverliesnormen.
Gronden Stikstofverliesnormen (kg N/ha)
2002 2003 2004
grasland bouwland grasland bouwland grasland bouwland
Overige 220 110/150 2 180 100 180 100
Droog 1 190 100 160 80 140 60
1 Het areaal droge gronden bedraagt thans 140.000 hectare. Na de
actualisatie van de grondwaterkaart in 2005 zal dit areaal toenemen.
2 Op klei en veen geldt de verliesnorm van 150 kg N/hectare en op
niet-droog zand en löss 110 kg N/hectare.
Fosfaat
Het Milieuplanbureau-rapport laat zien, dat in Nederlandse
landbouwgronden door overmatige bemesting met dierlijke mest sprake is
van een sterke ophoping van fosfaat. Een groot deel van de gronden is
met fosfaat verzadigd geraakt met als gevolg een langzame uitspoeling
naar grond- en oppervlaktewater. Dit proces kan tientallen tot
honderden jaren aanhouden. Vanuit milieukundig oogpunt is het van
belang dat de ophoping van fosfaat in de bodem wordt gestopt. Dit kan
worden bereikt door de MINAS-verliesnormen te verlagen naar
uiteindelijk 0 kg/hectare, zoals ook in het NMP4 is gemeld als
richtinggevende doelstelling voor 2030. Bij doorvoering op korte
termijn zou een aanzienlijk mestoverschot ontstaan. Bovendien zijn de
bedrijfseconomische kosten hiervan - vanwege de afnemende
plaatsbaarheid van dierlijke mest - zeer hoog voor de intensieve
varkens- en pluimveehouderij terwijl het milieueffect pas over
tientallen tot honderden jaren kan worden waargenomen.
Op grond hiervan kom ik tot de volgende afweging. Op grasland is een
minder sterke aanscherping niet mogelijk omdat de hoogte van de
verliesnorm van 20 kg fosfaat per hectare nauw is gekoppeld aan de
aanwendingsnorm van 250 kg stikstof uit dierlijke mest (derogatie),
die Nederland heeft gemeld aan de Europese Commissie. Bij bouwland is
er eveneens een relatie tussen de hoogte van de verliesnorm en de
aanwendingsnorm van 170 kg stikstof, maar hierbinnen zit nog enige
ruimte. Daarom heb ik besloten om de fosfaatverliesnorm voor 2003 en
2004 aan te scherpen naar 25 kg fosfaat per hectare in plaats van naar
20 kg. Daarmee wordt de aanwendingsnorm van 170 kg stikstof uit
dierlijke mest nog steeds gerealiseerd. Het mestoverschot zal door
deze aanpassing naar schatting 4 miljoen kg fosfaat lager uitvallen
dan het geval zou zijn bij toepassing van de oorspronkelijk
voorgenomen normen.
Gronden Fosfaatverliesnormen (kg P2O5/hectare)
2002 2003 2004
grasland bouwland grasland bouwland grasland bouwland
Alle gronden 25 30 20 25 20 25
Eén van de instrumenten om greep te krijgen op de fosfaatophoping van
de bodem is het opnemen van kunstmestfosfaat in MINAS. Het Kabinet
heeft in het NMP4 reeds gemeld, dat hiervoor bij de evaluatie van 2004
voorstellen zullen worden gedaan, waarbij ook het fosfaatgehalte van
de bodem zal worden betrokken.
In het voorgaande is aangegeven dat de verminderde aanscherping van de
verliesnormen voor zowel stikstof als fosfaat zal leiden tot een
verlaging van het mestoverschot ten opzichte van het overschot dat de
Permanente Commissie van Deskundigen voor 2003 heeft berekend. In het
totaal gaat het om een verlaging van ongeveer 5 miljoen kg fosfaat,
waarmee het voor 2003 geschatte mestoverschot geheel verdwijnt.
Hierdoor zal er sprake zijn van een evenwicht op de mestmarkt met
bijbehorende stabiliteit van de mestafzetprijzen, hetgeen in het
belang is van de ondernemers en de werking van het stelsel.
Loze contracten
Ongeveer tweederde van de melkveehouders heeft te maken met het
verschijnsel van loze contracten. Loze contracten worden veroorzaakt
doordat melkveehouders voorafgaand aan een bepaald jaar
mestafzetovereenkomsten moeten sluiten voor mest die ze volgens de
MINAS-aangifte gedurende het jaar op hun eigen bedrijf kunnen
aanwenden. Op grond van het MAO-stelsel moeten veehouders
overeenkomsten sluiten als de geproduceerde hoeveelheid mest groter
zal zijn dan de hoeveelheid die op het eigen bedrijf kan worden
aangewend bij toepassing van de aanwendingsnorm 170 respectievelijk
250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare. MINAS biedt hen echter
de mogelijkheid om meer dierlijke mest aan te wenden als daar maar een
hoge mineralenafvoer tegenover staat. Nederlandse melkveehouders
kunnen dit realiseren indien ze door zorgvuldig graslandbeheer hoge
gewasopbrengsten bereiken.
Uit het MNP-rapport blijkt dat melkveebedrijven bij de wettelijk voor
2003 vastgelegde aanwendings- en verliesnormen naar verwachting 46
miljoen kg stikstof aan mestafzetovereenkomsten zullen moeten sluiten
op een totale stikstofproductie van 260 miljoen kg. Daarvan zal 34
miljoen kg - bij het voorgenomen excretieforfait van 95% - niet
daadwerkelijk behoeven te worden afgevoerd omdat deze hoeveelheid
binnen de MINAS-verliesnormen op het eigen bedrijf kan worden
aangewend. De genoemde 34 miljoen kg stikstof komt overeen met 200.000
hectare landbouwgrond, die melkveehouders volgens MAO moeten
contracteren maar waar hun mest uiteindelijk niet naar toe zal gaan.
Het verschijnsel van loze contracten is een hardnekkig probleem en is
een gevolg van het hanteren van het stelsel van
mestafzetovereenkomsten in combinatie met het stelsel van MINAS. MINAS
stelt doelvoorschriften en geeft ondernemers de ruimte binnen hun
bedrijfsvoering het mestgebruik te optimaliseren. Het MAO-stelsel
stelt absolute grenzen aan de omvang van de plaatsingsruimte van
dierlijke mest.
Niettemin ben ik van mening dat daar waar mogelijk naar een oplossing
moet worden gezocht. Immers het verschijnsel van loze contracten werkt
negatief op de acceptatie van de mestwetgeving. Daarom zal het
excretieforfait voor melkvee in 2003 minder worden aangescherpt dan
voorzien. In plaats van 95% zal een percentage van 85% worden
gehanteerd. Dit lost het probleem voor bijna de helft op. In principe
zou een gevolg van deze maatregel kunnen zijn dat de mestproductie
toeneemt (verminderde sturingskracht MAO). Dit wordt thans voorkomen
doordat de omvang van de veestapel wordt begrensd door het stelsel van
dierrechten (mestproductie-, varkens- en pluimveerechten). Voordat het
stelsel van rechten kan worden afgeschaft in 2005 zal eerst de
sturingskracht van MAO voldoende moeten zijn.
Monitoring kwaliteit oppervlaktewater
In de eerder genoemde brief van 31 mei jl. is gemeld dat het
meetprogramma voor de kwaliteit van het oppervlaktewater onvoldoende
is. Daardoor kan niet een geheel eenduidig kwantitatief verband worden
gelegd tussen de mineralenemissies uit de landbouw en de kwaliteit van
het regionale oppervlaktewater. Voor toekomstig beleid is het van
belang dat dit verband helder en betrouwbaar in beeld wordt gebracht.
Daarom wordt hier de toezegging uit de brief van 31 mei jl.
herbevestigd dat de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat
initiatieven zal ontplooien voor het opzetten van een adequaat
meerjarig monitoringprogramma. Dit programma zal passen bij de
uitwerking van de stroomgebiedbenadering voor de Kaderrichtlijn Water.
Flankerend beleid
Uit de evaluatie van EC-LNV over het flankerend beleid (zie brief aan
uw Kamer van 15 maart jl, kenmerk DL2002/962) komt naar voren dat de
verschillende opkoopregelingen van fosfaat in hun opzet zijn geslaagd
en dat ze aanzienlijk hebben bijgedragen aan de vermindering van het
mestoverschot. Een derde tranche voor de opkoopregeling is niet nodig
omdat er geen mestoverschot resteert met de thans voorgestelde
verliesnormen.
Het is duidelijk dat van de agrarische sector de nodige inspanningen
worden gevraagd om de verliesnormen te realiseren. Het is van belang
dat het actieplan Nitraatprojecten wordt voortgezet. Bedrijven kunnen
hun mineralenmanagement slechts geleidelijk verbeteren en bovendien is
het zaak dat de grote groep ondernemers met toekomstperspectief de
vele kennis, die de afgelopen tijd is ontwikkeld, op bedrijfsniveau
gaat toepassen. Zo nodig zullen binnen het programma aanpassingen
worden aangebracht. Aan het eind van het jaar zal op basis van een
tussenevaluatie bekeken worden of en zo ja op welk niveau het
programma zal worden voortgezet.
De staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
ir. B.J. Odink
---