Eerste Kamer der Staten Generaal



Toespraak van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Frans W. Weisglas, tijdens de Bijzondere Verenigde Vergadering van de Staten-Generaal ter herdenking van Z.K.H. Prins Claus der Nederlanden, op 9 oktober 2002.

Mijnheer de Voorzitter,

Vandaag herdenken wij ZKH Prins Claus, die afgelopen zondag op 76-jarige leeftijd is overleden. Prins Claus had al lange tijd ernstige gezondheidsproblemen. Toch is zijn overlijden een schokkende gebeurtenis. Hij was in de afgelopen jaren in het openbaar steeds vaker afwezig, maar toch voelden velen zijn aanwezigheid van een afstand. Met een schok beseften we afgelopen zondagavond dat de Prins er nu echt niet meer is.

Vanaf het moment van zijn intrede in Nederland - dé wandeling in de tuin van Kasteel Drakesteijn; de foto van de Kroonprinses en haar toekomstige echtgenoot - tot het moment van vandaag heeft Prins Claus bij velen in onze samenleving emoties losgemaakt, en spoedig ook gevoelens van genegenheid en groot respect. Respect én genegenheid. Voor een man die een bijzondere eigen plaats heeft verworven in de Nederlandse samenleving. Niet alleen door zijn inzet en werklust, maar vooral vanwege zijn enorme betrokkenheid met de achtergestelden waar ook ter wereld, in het bijzonder in Afrika.

Genegenheid verwierf de Prins ook door de manier waarop hij - ook voor ons buitenstaanders zichtbaar - een fantastische vader voor zijn drie zonen was en de afgelopen periode voor zijn schoondochters. Respect, ook voor de manier waarop hij genegenheid toonde voor zijn echtgenote.

Prins Claus werd terecht vaak gezien als "Prins Ontwikkelingssamenwerking". Zijn kennis en verbondenheid van en met ontwikkelingslanden - en vooral met de ménsen in die landen - bestond al voor 1965, onder meer als diplomaat in Afrika. Vanaf zijn komst in Nederland bleef hij zich voor de mensen daar inzetten. In het begin leidde dat voor hem tot pijnlijke problemen. Maar vanaf eind zeventiger jaren speelde Prins Claus een zeer belangrijke rol als adviseur van opeenvolgende Ministers voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik mocht hem toen van nabij meemaken, temidden van - zoals hij het zag - zijn collega's op het Ministerie: luisterend, adviserend, bemiddelend, relativerend. En vooral met grote kennis van zaken.

Het was ook de ontwikkelingssamenwerking die Prins Claus regelmatig naar de Tweede Kamer bracht. Met die aanwezigheid bij ons onderstreepte hij het belang dat hij hechtte aan het parlementaire proces. Ik herinner me een lange vergadering met Minister Herfkens, waar Prins Claus de hele dag bij was. Aan het eind zei hij tegen de Minister: "Goed gebruld, leeuw"! Nooit heb ik een Minister zo trots zien kijken!

"Mogen we wel van vooruitgang spreken, als die vooruitgang niet ten goede komt aan de mensheid als geheel en geen bijdrage levert aan het vermogen om aardiger met elkaar om te gaan?", dat vroeg de Prins zich af in 1986 bij de opening van een symposium over de biomaatschappij. Voor de Prins telde vooral één ding: "Het is onze overtuiging dat van alles ter wereld, de mensen het waardevolst zijn"; zei Prins Claus in een redevoering op 11 mei 1982. Het was een citaat uit het Actieplan voor het Milieu van de Verenigde Naties, maar het was zonder twijfel zijn eigen overtuiging die hij met dit citaat weergaf. In die redevoering zette de Prins uiteen dat het streven naar een gezond milieu en het opkomen voor de natuur, hun rechtvaardiging en dwingende noodzaak vinden in het respect voor de mens.

Wellicht gaf de Prins hiermee ook een antwoord op opmerkingen die hij in zijn eerste Nederlandse jaren te horen had gekregen, dat hij een "linkse prinsgemaal" zou zijn. Volgens de Prins verwijzen de begrippen "links" en "rechts" naar de buitenzijden van het politieke spectrum, terwijl hij zelf liever een visie op de maatschappij had zonder een bepaald label te dragen. Het moet voor de Prins een genoegdoening zijn geweest dat hij gaandeweg geen bepaalde plaats in het politieke spectrum meer kreeg toebedeeld, terwijl zijn uitspraken over ontwikkelingssamenwerking steeds duidelijker werden en juist de politiek confronteerden met haar verantwoordelijkheden: maar dan wél de hele politiek, van links tot rechts.

Dat iemand met zulke duidelijke en steeds verder gerijpte ideeën over de taak van de politiek, naar buiten toe te vaak moest zwijgen is een paradox waarmee de buitenwereld wellicht nog sterker heeft geworsteld dan de Prins zelf. Ten onrechte heeft mede daardoor wel eens het idee postgevat dat de Prins zijn mening niet graag wilde geven en soms ook het idee dat hij een cultuurpessimist was. Prins Claus heeft echter vele redevoeringen gehouden, waaruit het tegendeel blijkt. In 1985 heeft hij voor het eerst het beeld gebruikt dat later vaak terugkwam. Het beeld van het vuur dat in ieder mens ontstoken kan worden om de geest te verruimen. Een vuur waarvoor we allen de brandstof bij onze geboorte hebben meegekregen in de vorm van nieuwsgierigheid, speelsheid, creativiteit, spiritualiteit en fantasie. Die opsomming van eigenschappen geeft, zo denk ik, aan op welke manier de Prins plezier in het leven had, zijn eigen leven en dat van anderen. En die "iedere mens" was voor de Prins ook echt ieder mens.

We weten allen dat de eerste jaren van Prins Claus in de Nederlandse maatschappij niet gemakkelijk waren. Twintig jaar na de oorlog hadden nog velen argwaan naar aanleiding van zijn achtergrond. Het tekent Prins Claus hoe snel die argwaan bij een ieder was weggenomen en plaats had gemaakt voor respect en genegenheid. Het tekent hem ook dat hij de eerste was, die begrip toonde voor die aanvankelijke argwaan.

Het terugdenken aan die jaren van de Tweede Wereldoorlog die de Prins zelf als jong soldaat had moeten meemaken, was voor hem uiteindelijk aanleiding tot optimisme. In verschillende interviews heeft hij aangegeven hoe hoog hij de vrede achtte die op het Europese continent is gehandhaafd tot op het moment dat strijd ontbrandde in het voormalige Joegoslavië. Juist door de oorlogen die woedden tussen landen die nu alweer decennia lang samen lid zijn van de Europese Unie, kon die Europese integratie tot stand komen. Vele malen sprak de Prins zich uit over het belang van die Europese eenwording. Zijn bijdrage aan de verbetering van de Duits-Nederlandse betrekkingen was van grote betekenis.

Degenen die het grote voorrecht hebben gehad de Prins persoonlijk te leren kennen weten, dat hij een inspirerend mens met een geheel eigen gevoel voor humor was. Hij kon enorm goed naar anderen luisteren, de goede vragen stellen, en zijn gesprekspartner op subtiele wijze het gevoel geven dat deze hem had overtuigd, terwijl het in feite de opvatting van Prins Claus was die de conclusie van het gesprek vormde.

Het bij de 70ste verjaardag van Prins Claus in september 1996 aan hem aangeboden Prins Claus Fonds voor Cultuur en Ontwikkeling gaf de Prins een platform voor wat misschien wel een passie voor hem was: de wisselwerking tussen culturen in en van landen en het respecteren van de eigen cultuur van vooral de ontwikkelingslanden. Volgens de Statuten steunt en bevordert het Prins Claus Fonds onder meer "creatieve processen en culturele producties die een origineel en eigenzinnig karakter hebben". In zijn - ook om een andere reden zeer bekende - toespraak bij de uitreiking van de belangrijkste prijs van het Fonds in december 1999 riep Prins Claus op om de onderliggende waarden te herkennen in alle vormen van kunstuitingen. Zo citeerde de Prins met instemming deze uitspraak van Harnoncourt: "Wir alle brauchen die Musik, ohne sie konnen wir nicht leben!"

Laat Prins Claus op deze manier in onze gedachten blijven voortleven. Laten wij zijn overtuiging tot de onze maken: "de overtuiging dat van alles ter wereld, de mensen het waardevolst zijn."

Wij herdenken Prins Claus met respect en genegenheid en zijn in onze gedachten bij HM de Koningin, de overige leden van de Koninklijke familie en de familie van Prins Claus.