Verlenging van de
loondoorbetalingsverplichtin
g van de werkgever bij
ziekte (Wet verlenging
loondoorbetalingsverplichtin
g bij ziekte)
Voorstel van wet
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om een verlenging
van de wachttijd in de Wet op de arbeidsongeschiktheids-
verzekering in te voeren, de bepalingen over de loondoorbetalingverplichting van
de werkgever in het Burgerlijk Wetboek en de duur van de uitkering op grond van
de ZW in verband daarmee aan te passen alsmede enige andere wijzigingen aan te
brengen met het oog op verbetering van de procesgang tijdens het tweede
ziektejaar van de werknemer en een heldere verantwoordelijkheidsverdeling van
werkgevers, werknemers, arbodiensten en uitvoeringsinstanties daarbij;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-
Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan
bij deze:
ARTIKEL I. WET OP DE
ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:
A Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste, tweede en vijfde lid wordt "52" vervangen door: 104.
2. In het zevende lid vervalt de zinsnede: met een termijn van ten hoogste 52
weken.
B Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt "52" vervangen door: 104.
2. In het derde lid wordt "9 maanden" vervangen door: 21 maanden.
C In de artikelen 37, 40, eerste lid, en 41, tweede lid, wordt "52" telkens vervangen
door: 104.
D
Artikel 75a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt "vijf jaar" telkens vervangen door "vier jaar"
en wordt "52" telkens vervangen door: 104.
2. In het zesde lid wordt "vijf jaar" vervangen door "vier jaar".
E
In artikel 76f, eerste, tweede, derde en vierde lid, wordt "vijf jaar" vervangen
door: vier jaar.
F
Na artikel 91a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 91b
1. Ten aanzien van de persoon wiens eerste dag van arbeidsongeschiktheid is
gelegen voor 1 januari 2003 blijven de artikelen 19, 34, 75a en 76f van toepassing
zoals deze luidden op 31 december 2002.
2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien in verband met
toeneming van de arbeidsongeschiktheid die is ingetreden voor 1 januari 2003, zijn
de artikelen 37, 40 en 41 van toepassing, zoals deze luidden op 31 december
2002.
3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden perioden van
ongeschiktheid tot werken geacht eenzelfde, niet onderbroken periode van
ongeschiktheid te vormen, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan
vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van de periode van vier weken blijven
perioden, waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten
overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, buiten
beschouwing.
ARTIKEL II. BURGERLIJK WETBOEK
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A Artikel 629 wordt als volgt gewijzigd:
1. In lid 1 wordt "tweeënvijftig" vervangen door: 104.
2. In lid 11 wordt na de puntkomma aan het slot van onderdeel b ingevoegd: en.
3. Lid 12 komt te luiden:
12. Indien de werknemer passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 3
verricht, blijft de arbeidsovereenkomst onverkort in stand.
B
Artikel 629a wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van lid 1 wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: respectievelijk
diens nakoming van de verplichtingen, bedoeld in artikel 660a.
2. In lid 2 wordt na "de verhindering" ingevoegd: respectievelijk de nakoming.
C
Na artikel 658a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 658b
1. De rechter wijst een vordering tot nakoming van de verplichting, bedoeld
in artikel 658a lid 1, af, indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd van een
deskundige, benoemd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, omtrent de nakoming van die verplichting door de werkgever.
2. Lid 1 geldt niet indien de verhindering niet wordt betwist of het overleggen
van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd.
3. De deskundige, die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht zijn
onderzoek onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.
4. De deskundige die de hoedanigheid van arts bezit, kan de voor zijn
onderzoek van belang zijnde inlichtingen over de werknemer inwinnen bij de
behandelend arts of de behandelend artsen. Zij verstrekken de gevraagde
inlichtingen voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van de werknemer
niet onevenredig wordt geschaad.
5. De rechter kan op verzoek van een der partijen of ambtshalve bevelen dat
de deskundige zijn verklaring nader schriftelijk of mondeling toelicht of aanvult.
6. De werknemer wordt ter zake van een vordering als bedoeld in het eerste
lid slechts in de kosten van de werkgever, bedoeld in artikel 237 van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering, veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk
gebruik van procesrecht.
7. Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een
daartoe bevoegd bestuursorgaan kan worden bepaald dat de in het eerste lid
bedoelde deskundige door een ander dan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt aangewezen.
D In artikel 670 wordt, onder vernummering van het negende lid tot het tiende lid,
een lid ingevoegd, luidende:
9. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
a. met de duur van de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in
artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel is
voorgeschreven;
b. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19,
eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die
wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt verlengd; en
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen op grond van artikel 71a, negende lid, van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
E
In de artikelen 670b, lid 2, en 677, lid 5, wordt "leden 1 tot en met 8" vervangen
door: leden 1 tot en met 9.
ARTIKEL III. ZIEKTEWET
De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
A In de artikelen 29, tweede lid, onderdeel c, en vijfde lid, en 29a, vierde lid, wordt
"52" telkens vervangen door: 104.
B Artikel 29b, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het artikellid wordt na "wordt het ziekengeld" ingevoegd: in het tijdvak van
52 weken vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken.
2. Aan het artikellid wordt de zin toegevoegd: Voor het bepalen van het tijdvak
van 52 weken zijn de tweede en derde volzin van artikel 29, vijfde lid, van
overeenkomstige toepassing.
C Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de tweede zin een zin ingevoegd, luidende: De
werkgever verstrekt de werknemer een afschrift van de aangifte.
2. Aan het tweede lid worden drie zinnen toegevoegd, luidende:
Indien tussen de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken en de laatste
werkdag, bedoeld in de eerste zin, ten minste zes weken is gelegen stelt de
werkgever, in afwijking van artikel 71a, derde lid, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, uiterlijk op die laatste werkdag in overleg met
de werknemer een reïntegratieverslag op en verstrekt de werkgever hiervan een
afschrift aan de werknemer. De aangifte gaat vergezeld van het reïntegratieverslag.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeelt of de werkgever en
de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-
inspanningen, die zijn verricht.
3. In het derde lid wordt "op de vierde dag van die geschiktheid" vervangen door
"op de achtentwintigste dag van die geschiktheid" en wordt "die vierde dag van
geschiktheid" vervangen door: die achtentwintigste dag van geschiktheid.
4. In het vierde lid wordt "tweede of derde lid" vervangen door: de eerste zin van
het tweede lid of in het derde lid.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Indien bij de behandeling van de aangifte, bedoeld in het tweede lid, blijkt
dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag op te stellen niet of
niet volledig is nagekomen, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
aan de werkgever een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of
aangevuld.
D Artikel 39a komt te luiden:
Artikel 39a
1. Indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in
artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn
verplichtingen op grond van de tweede of derde zin van dat lid of artikel 71a,
eerste, tweede, of vijfde lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
dan wel de krachtens het zevende lid van dat artikel gestelde regels niet of niet
volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verhaalt
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op die werkgever het
ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde
premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht, over een
door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen tijdvak. Dit
tijdvak is ten hoogste 52 weken en wordt afgestemd op de aard en ernst van het
verzuim, alsmede op de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende
reïntegratie-inspanningen te leveren.
2. Indien de werkgever, bedoeld in het eerste lid, niet meer bestaat, wordt
voor de toepassing van het eerste lid onder werkgever verstaan de rechtsopvolger
van die werkgever. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot de
rechtsopvolger na faillissement.
3. Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering en premies
worden verhaald, vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moeten
worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige
betaling, overeenkomstig het vierde tot en met
zesde lid zal worden ten uitvoer gelegd.
4. Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering en premies
worden verhaald, levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking
op de rente en kosten, bedoeld in het zesde lid.
5. Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering en premies
worden verhaald, wordt bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op kosten van de werkgever of diens
rechtsopvolger betekend en ten uitvoer gelegd.
6. Bij gebreke van tijdige betaling wordt het te verhalen bedrag verhoogd
met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
7. De artikelen 13 en 16 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering zijn
van overeenkomstige toepassing met betrekking tot dit artikel.
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.
E Artikel 45, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d komt te luiden:
d. indien de verzekerde zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in
artikel 38, tweede lid, of artikel 38a eerste lid;.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een
puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
l. indien de verzekerde zonder redelijke gronden niet meewerkt aan een
scholing of opleiding die wenselijk wordt geacht voor zijn inschakeling in de arbeid;
m. indien de verzekerde zonder deugdelijke grond weigert of heeft
geweigerd mee te werken aan door zijn werkgever of door een door die
werkgever aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen
maatregelen die erop gericht zijn om de verzekerde in staat te stellen passende
arbeid te verrichten, dan wel indien bij de behandeling van de aangifte of de
beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de verzekerde zonder
deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht.
F
Artikel 86 komt te luiden:
Artikel 86
1. Ten aanzien van de verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het
verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling is gelegen
voor 1 januari 2003 blijven de artikelen 29, 29a, 38 en 45 van toepassing zoals
deze luidden op 31 december 2002 en blijft artikel 39a buiten toepassing.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van ongeschiktheid tot
werken geacht eenzelfde, niet onderbroken periode van ongeschiktheid te vormen,
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de
vaststelling van de periode van vier weken blijven perioden, waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1,
tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, buiten beschouwing.
ARTIKEL IV. OVERHEIDSPERSONEEL
A
Artikel XV van de Wet terugdringing ziekteverzuim wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede en vierde lid wordt "tweeënvijftig" vervangen door: 104.
2. Het vijftiende lid vervalt.
B
De wijzigingen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, bedoeld in artikel II van
deze wet, worden voor ambtenaren respectievelijk militaire ambtenaren op
overeenkomstige wijze aangebracht in op artikel 125 van de Ambtenarenwet dan
wel artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet gebaseerde voorschriften. Over de
wijzigingen ingevolge de eerste volzin behoeft geen overeenstemming te worden
bereikt in het overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel.
ARTIKEL V. WET ARBEID MIJNBOUW NOORDZEE
In artikel 3, tweede lid, van de Wet arbeid mijnbouw Noordzee wordt
"tweeënvijftig" vervangen door: 104.
ARTIKEL VI. WETBOEK VAN KOOPHANDEL
In de artikelen 415a, eerste lid, 415c, eerste tot en met derde lid, en 415d, eerste
lid, van het Wetboek van Koophandel wordt "52" telkens vervangen door: 104.
ARTIKEL VII. WET OP DE (RE)INTEGRATIE
ARBEIDSGEHANDICAPTEN
De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5, tweede lid, wordt "52" telkens vervangen door: 104.
B Na artikel 87b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 87c
1. Ten aanzien van de persoon wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het
verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is gelegen voor 1 januari 2003 blijft artikel
5, tweede lid, van toepassing zoals deze luidde op 31 december 2002.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van ongeschiktheid tot
werken geacht eenzelfde, niet onderbroken periode van ongeschiktheid te vormen,
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de
vaststelling van de periode van vier weken blijven perioden, waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1,
tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, buiten beschouwing.
ARTIKEL VIII. WERKLOOSHEIDSWET
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
A In artikel 89, onderdeel f, wordt "artikel 38, vierde lid," vervangen door: de
artikelen 38, vierde lid, en 39a.
B
In artikel 90, eerste lid, onderdeel i, wordt "38, vierde lid, en 39"vervangen door:
38, vierde lid, 39 en 39a.
C
In artikel 97e, onderdeel h, wordt "artikel 38, vierde lid," vervangen door "de
artikelen 38, vierde lid, en 39a" en wordt "dat artikel" vervangen door: het
toegepaste artikel.
D In artikel 97f, onderdeel f, wordt "38, vierde lid, en 39"vervangen door: 38, vierde
lid, 39 en 39a.
ARTIKEL IX. WET STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE
WERK EN INKOMEN
In artikel 30, eerste lid, onderdeel e, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen na "het bestaan van ongeschiktheid tot werken" ingevoegd "of
de nakoming door de werknemer van de verplichtingen, bedoeld in artikel 660a
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek" en wordt na "over de ongeschiktheid tot
werken" ingevoegd: respectievelijk de nakoming van die verplichtingen.
ARTIKEL X. EVALUATIEBEPALING
Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie zenden binnen 4
jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over
de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
ARTIKEL XI. WIJZIGING IN VERBAND MET DE WET
EIGENRISICODRAGEN ZIEKTEWET
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 juli 2001 ingediende voorstel van wet
houdende wijziging van de Ziektewet en enkele andere wetten in verband met de
invoering van eigenrisicodragen door de werkgever (Wet eigenrisicodragen
Ziektewet) (Kamerstukken I 2001/2002, 27 873, nr. 282) nadat het tot wet is
verheven, in werking is getreden wordt in artikel VIII, onderdeel D, "artikel 97f,
onderdeel f," vervangen door: artikel 97f, eerste lid, onderdeel f,.
ARTIKEL XII. OVERGANGSRECHT
1. Ten aanzien van de persoon wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het
verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is gelegen voor 1 januari 2003 blijven de
artikelen 629 leden 1 tot en met 11, 629a en 670 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, XV van de Wet terugdringing ziekteverzuim, 3 van de Wet arbeid
mijnbouw Noordzee, en 415a, 415c en 415d van het Wetboek van Koophandel
van toepassing zoals deze luidden op 31 december 2002 en blijft artikel 658b van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van ongeschiktheid tot
werken geacht eenzelfde, niet onderbroken periode van ongeschiktheid te vormen,
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de
vaststelling van de periode van vier weken blijven perioden, waarin
zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1,
tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, buiten beschouwing.
ARTIKEL XIII. INWERKINGTREDING
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld. In het koninklijk besluit wordt zo nodig
toepassing gegeven aan artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet.
ARTIKEL XIV. CITEERTITEL
Deze wet wordt aangehaald als: Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij
ziekte.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle
ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de
nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
De Minister van Justitie,
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Preventie en een adequate aanpak van verzuim zijn de sleutel tot het voorkomen van
arbeidsongeschiktheid en intrede in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Werkgever en werknemer zijn daarvoor eerstverantwoordelijk. Op het niveau van de
arbeidsorganisatie kunnen zij met deskundige ondersteuning ziekteverzuim voorkomen. Als er toch
verzuim optreedt, bestaan er op het niveau van de arbeidsorganisatie de mogelijkheden om
werkhervatting en reïntegratie te bevorderen.
De financiële prikkels voor de aanpak van het ziekteverzuim zijn in de loop der tijd - in een reeks
van wetgeving van achtereenvolgende kabinetten - steeds sterker bij individuele werkgevers en
werknemers gelegd. De rechten en plichten, die werkgever en werknemer bij ziekteverzuim jegens
elkaar hebben, zijn aangescherpt. Bovendien is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de private
partijen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) verhelderd. Het uitgangspunt
hierbij is dat reïntegratie de primaire verantwoordelijkheid is van werkgever en werknemer.
In het strategisch akkoord1 is als kabinetsvoornemen opgenomen het ingrijpend wijzigen van de
WAO. Met het voorliggend wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan het eerste deel van dit
kabinetsvoornemen: het verder versterken van de verantwoordelijkheden van werkgever en
werknemer voor de aanpak van het ziekteverzuim.
De verantwoordelijkheid van de werkgever voor de loondoorbetaling is nu nog beperkt tot het
eerste ziektejaar. In navolging van het advies dat de Sociaal Economische Raad (SER)2 heeft
uitgebracht naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid, wordt
thans voorgesteld om de periode van de wettelijk verplichte loondoorbetaling bij ziekte te verlengen
tot twee jaar.
2. Voorgeschiedenis
a) Rapport Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid
Tijdens de vorige kabinetsperiode werd de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid ingesteld.3 De
Commissie kreeg als opdracht een analyse uit te voeren van de aard, de omvang en de oorzaken
van de arbeidsuitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid alsmede de reïntegratie, en op basis van
deze analyse aanbevelingen te doen voor mogelijke oplossingen.
De Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid (Commissie Donner II) heeft op 30 mei 2002 haar
rapport uitgebracht. Het rapport bevat een uitvoerige analyse. Tevens heeft de Commissie
verschillende voorstellen gedaan. Dit is niet de plaats om uitvoerig in te gaan op alle aanbevelingen.
Het onderhavige wetsvoorstel beperkt zich immers tot de verlenging van de
1 Strategis ch akkoord voor kabinet CDA, LPF, VVD d.d. 3 juli 2002, "Werken aan vertrouwen, een kwestie van
aanpakken".
2 SER-advies van 22 maart 2002, "Werken aan arbeidsgeschiktheid".
3 Ministeriële regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
van 28 juni 2000 (Stcrt. 2000, nr. 125).
loondoorbetalingsverplichting van de werkgever. Op deze plaats wordt dan ook uitsluitend ingegaan
op de hoofdlijnen van het rapport. Tevens wordt ingegaan op de onderdelen c.q. aanbevelingen die
een duidelijk verband hebben met het onderhavige wetsvoorstel.
Centraal element in het rapport van de Adviescommissie is dat werkhervatting voorop moet staan
om arbeidsongeschiktheid te voorkomen. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat arbeidsongeschiktheid
een relatief en dynamisch karakter heeft en dat ziekte of gebreken kunnen samengaan met
werkhervatting. Werk maken van arbeidsgeschiktheid vindt plaats door een gerichte aanpak van het
ziekteverzuim, onder meer door een adequate behandeling van klachten, door aangepast werk, of
door hervatting in ander werk (eventueel bij een andere werkgever). Werkgever en werknemer
dienen hiervoor gezamenlijk de verantwoordelijkheid te hebben. Stilzitten en niets doen zal niet meer
tot WAO-uitkering mogen leiden. De werkgever die niet voldoet aan zijn zorgplicht zal gehouden
zijn voor onbepaalde tijd het loon door te betalen (verlengen van de verplichte
loondoorbetalingsperiode). De werknemer die niet meewerkt aan hervatting of reïntegratie zal
kunnen worden ontslagen. Aangezien ontslag ultimum remedium is, wordt door de Adviescommissie
bepleit dat de mogelijkheid zou moeten bestaan om bij wijze van eerste stap de bovenwettelijke
aanvulling boven de 70% van het loon die op grond van WULBZ4 verschuldigd is stop te zetten
of te verminderen.
De Adviescommissie beschouwt het adequaat regelen van geschillen en de instelling van een
geschillencommissie als een zorgplicht van de werkgever. Werkgever en werknemer kunnen hun
geschillen over de nakoming van de wederzijdse zorgplichten in eerste instantie voorleggen aan een
gezamenlijk te benoemen vertrouwenscommissie of vertrouwenspersoon voor een bedrijf of een
groep bedrijven.
b) Het SER-advies
Het vorige kabinet heeft op 12 juni 2001 het rapport van de Adviescommissie
Arbeidsongeschiktheid ter beoordeling aan de SER voorgelegd, met het verzoek er in algemene zin
een oordeel over uit te spreken, en in het bijzonder in te gaan op een aantal concrete punten,
waaronder de verlengde loondoorbetalingsperiode. Op 22 maart 2002 heeft de SER zijn advies
over de voorstellen van de Commissie vastgesteld. Op deze plaats wordt slechts ingegaan op de
hoofdlijnen van het rapport, alsmede op die onderdelen ervan die een duidelijk verband hebben met
het onderhavige wetsvoorstel.
Evenals de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid hanteert de SER als uitgangspunt dat
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid zoveel als mogelijk dienen te worden voorkomen dan wel
aangepakt te worden binnen het kader van de arbeidsverhouding. Ook de SER is van oordeel dat
werkgever en werknemer gezamenlijk de verantwoordelijkheid dragen. Zij moeten alles in het werk
stellen om te voorkomen dat de werknemer als gevolg van gezondheidsbelemmeringen of een
arbeidshandicap definitief buiten het arbeidsproces komt te staan.
In zijn advies formuleert de SER een pakket van voorstellen. Deze voorstellen sluiten nauw aan op
de hoofdlijnen van het rapport van de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid.
In navolging van het rapport van de Commissie Donner II, heeft de SER onder meer voorgesteld
om de periode van de wettelijk verplichte loondoorbetaling te verlengen tot in beginsel twee jaar. De
verlenging van de loondoorbetalingsperiode betekent volgens de SER een versterking van de
4 Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (Stb. 1996, 134).
verantwoordelijkheden van werkgever en werknemer voor de aanpak van het ziekteverzuim. De
loondoorbetalingsperiode kan langer dan twee jaar zijn, bijvoorbeeld bij tekortschietende
reïntegratie-inspanningen van de werkgever of als werkgever en werknemer daartoe gezamenlijk
besluiten. De periode kan ook korter zijn, met name doordat het keuringsmoment voor volledige en
duurzame arbeidsongeschiktheid in de nieuwe WAO wordt geflexibiliseerd. In dit verband is
naar het oordeel van de SER bovendien relevant dat, als onderdeel van het pakket van voorstellen,
de centrale organisaties van werkgevers en werknemers zijn overeengekomen dat de
loondoorbetaling tijdens het tweede ziektejaar beperkt blijft tot de wettelijk verplichte 70% van het
loon en dat bestaande arbeidsvoorwaardelijke bepalingen hierover waar nodig in deze zin worden
aangepast.
De SER beschouwt het feit dat na één jaar ziekte een teruggang in het inkomen optreedt, als een
belangrijke endogene prikkel voor de werknemer om tot werkhervatting te komen. In combinatie
met de andere prikkels en verantwoordelijkheden voor werkgever en werknemer in de periode van
verplichte loondoorbetaling ontstaat aldus een evenwichtige situatie waarin beide partijen worden
gestimuleerd al het nodige te doen om tot werkhervatting te komen.
Voorts heeft de SER in dit verband nog opgemerkt dat tijdens de periode van de wettelijk
verplichte loondoorbetaling de aangescherpte en verduidelijkte reïntegratieverplichtingen moeten
gelden voor werkgever en werknemer in de lijn van de Wet verbetering poortwachter.
Tot slot is de SER - evenals de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid - nog ingegaan op het
beslechten van geschillen. Gezien de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en
werknemer voor de aanpak van het ziekteverzuim, wordt eveneens de mogelijkheid geopperd om
een laagdrempelige op het niveau van de onderneming dan wel de bedrijfstak voorziening te
realiseren.
c) Huidige wet- en regelgeving
In het laatste decennium is een groot aantal maatregelen gerealiseerd om het ziekteverzuim beter te
beheersen en de WAO-instroom te beperken5. Sinds WULBZ (1996) moet de werkgever
gedurende het eerste ziektejaar ten minste 70% van het loon doorbetalen aan zijn zieke werknemer
met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft.
Per 1 april 2002 is de Wet verbetering poortwachter6 in werking getreden. In deze wet zijn
voorwaarden geschapen voor een beter proces van werkhervatting in het eerste ziektejaar. Daartoe
is in deze wet onder meer de sinds WULBZ geldende verantwoordelijkheidsverdeling tussen het
publieke en private domein geconcretiseerd en is de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie van
zowel de werkgever als van de werknemer versterkt. Van beide wordt verlangd dat zij zich
inspanningen getroosten die gericht zijn op reïntegratie. Indien de werkgever zich onvoldoende heeft
ingespannen om zijn zieke werknemer te reïntegreren, dan kan de periode waarover hij het loon
moet betalen worden verlengd met nog eens maximaal één jaar. Wanneer de werknemer niet of
onvoldoende meewerkt aan zijn eigen reïntegratie dan kan de werkgever het loon (volledig of
gedeeltelijk) inhouden. Tot slot zijn in de bij de Wet verbetering poortwachter behorende
5 Ook vóór 1996 werden reeds verschillende wettelijke maatregelen getroffen: de wet Terugdringing
arbeidsongeschiktheidsvolume (TAV) (Stb. 1992, 82), de wet Terugdringing ziekteverzuim (TZ) (Stb. 1993, 750) en
de wet Terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) (Stb. 1993, 412). Sinds TZ/Arbo is
de werkgever verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding van zijn werknemers en is een periode (van twee tot
zes weken) van verplichte loondoorbetaling door de werkgever ingevoerd.
6 Stb. 2001, 625.
ministeriële regeling `Regeling procesgang eerste ziektejaar'7 verschillende concrete handvatten
gegeven voor een effectiever optreden tijdens het eerste ziektejaar.
In de Wet verbetering poortwachter zijn de voorstellen van de Adviescommissie
Arbeidsongeschiktheid en van de SER dus al grotendeels gerealiseerd. Ook in deze wet staat
immers werkhervatting en reïntegratie voorop, waarbij van werkgever en werknemer wordt
verlangd dat zij alles op alles zetten om zo snel mogelijk tot werkhervatting te komen.
In de Wet verbetering poortwachter zijn enkele voorstellen van de SER en de Adviescommissie
Arbeidsongeschiktheid nog niet gerealiseerd, zoals het uitbreiden van de loondoorbetalingsperiode
en de wijze waarop geschillen kunnen worden beslecht. De regering verwezenlijkt deze voorstellen
alsnog in dit wetsvoorstel. Hoewel de voorstellen met betrekking tot de bovenwettelijke aanvulling
tijdens het tweede ziektejaar geen deel uitmaken van het onderhavige wetsvoorstel, wordt hierop
eveneens in deze memorie ingegaan.
3. Verlenging van de periode van loondoorbetaling bij ziekte
a) Redenen voor verlenging
De regering wil met dit wetsvoorstel een belangrijke barrière wegnemen voor het effectief uitoefenen
van de verantwoordelijkheid door werkgever en werknemer. Dit betreft het feit dat het vrijwel
automatische beroep op een WAO-uitkering, dat thans na één jaar ziekte wordt gedaan, het proces
van reïntegratie verstoort. Van gerichtheid op herstel en werkhervatting wordt de aandacht te veel
verlegd naar het verkrijgen van een WAO-uitkering.
In de gevallen dat er nog reïntegratiemogelijkheden zijn (dat wil zeggen indien er geen sprake is van
duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid) vermindert het uitzicht op een WAO-uitkering thans
de prikkels voor werkgever en werknemer om - aan het eind van het eerste ziektejaar - al het
mogelijke te blijven doen om tot werkhervatting en reïntegratie te komen. Immers, als na het eerste
ziektejaar een (gedeeltelijke) WAO-uitkering wordt toegekend, vervalt voor de werkgever de
loondoorbetalingsplicht en krijgt de werknemer het stempel `arbeidsongeschikt'. Het gaat niet alleen
om het effect van een feitelijk toegekende WAO-uitkering. Het gaat ook om het effect van de kans
dat een WAO-uitkering zal worden toegekend op de houding van de werkgever aan het eind van
het eerste ziektejaar. Indien de werkgever rekent met een gerede kans op een spoedig einde aan de
loondoorbetaling, is er voor hem minder reden om nog te investeren in reïntegratie. De verhouding
tussen kosten en opbrengsten wordt dan immers ongunstiger ingeschat. Dit laatste geldt nog
scherper voor de eventuele particuliere verzekeraar van de verzuimkosten. Naarmate de periode
van loondoorbetaling die hij nog verzekerd heeft korter is, is zijn mogelijke schadelast bij een
verzuimgeval kleiner en neemt de mogelijke opbrengst van investeringen in reïntegratie evenredig af.
Voor de verzekeraar is het derhalve goed beleid om inspanningen te staken in de laatste maanden
van het eerste ziektejaar.
De duur van de verantwoordelijkheid van de werkgever voor de reïntegratie van zijn zieke
werknemer is gekoppeld aan de duur van het dienstverband. Door de werking van het opzegverbod
bij ziekte, is de werkgever in de regel twee jaar verantwoordelijk voor de reïntegratie. Vanuit het
perspectief van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het publieke en private domein, is de
huidige situatie - dat in het tweede jaar een (gedeeltelijke) WAO-uitkering wordt toegekend en de
loondoorbetaling wordt beëindigd - onevenwichtig. Het feit dat een WAO-uitkering wordt
7 Stcrt. 2002, nr. 60.
toegekend en de loondoorbetalingsplicht eindigt, leidt bij veel werkgevers namelijk tot de misvatting
dat daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie verschuift naar het UWV. In die
situatie is het bovendien onevenwichtig dat de werkgever die zijn reïntegratieverantwoordelijkheid in
het tweede jaar wél neemt, niet de volledige mogelijkheden heeft die de Wet verbetering
poortwachter biedt - om de eventueel onwillige werknemer tot medewerking te bewegen. De
mogelijkheden om sancties te treffen op het inkomen van de werknemer liggen dan namelijk niet bij
de werkgever, maar bij het UWV. Een en ander klemt temeer nu per 1 januari 2003 de
verantwoordelijkheid van de werkgever voor reïntegratie wordt uitgebreid met de
verantwoordelijkheid voor de reïntegratie bij een andere werkgever indien in het eigen bedrijf geen
mogelijkheden (meer) zijn.
Gezien het bovenstaande, is het kabinet van mening dat het effect van de huidige beperking van de
loondoorbetaling tot één jaar, negatief is.
Evenwichtigheid is ook aan de orde waar het gaat om een verdeling van de financiële prikkels tussen
werkgever en werknemer. Het kabinet heeft in dit verband met instemming kennis genomen van
eerder genoemde Verklaring van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale
organisaties van werkgevers en werknemers van 22 maart 2002. Tegen de achtergrond van de
SER-voorstellen, zijn deze organisaties overeengekomen de loondoorbetaling tijdens het tweede
ziektejaar te beperken tot de wettelijk verplichte 70% van het loon en de bestaande
arbeidsvoorwaardelijke afspraken in die zin aan te passen. Het kabinet vertrouwt er op dat deze
maatregel door sociale partners zal worden vormgegeven, waardoor ook langs deze weg tussen
werkgever en werknemer een meer evenwichtige verdeling van financiële prikkels zal ontstaan. Het
kabinet heeft in het strategisch akkoord deze maatregel - samen met vele andere aanbevelingen van
de SER - overgenomen.
Het voorstel heeft ook consequenties voor de financiering van de WAO. In de huidige PEMBA-
systematiek8 is er een op ondernemingsniveau gedifferentieerde premie, op basis van de lasten van
de eerste vijf jaar van arbeidsongeschiktheid van de eigen werknemers. Nu als gevolg van dit
wetsvoorstel ook het eerste van die vijf jaren geheel wordt gefinancierd in de vorm van de
loondoorbetalingsverplichting, betekent een gelijkblijvende risicoverdeling een beperking van
genoemde premiedifferentiatie tot de lasten van de arbeidsongeschiktheid van de eerste vier jaren.
Het voorstel heeft bovendien ook gevolgen voor de Ziektewet (ZW). Evenals voor de periode van
loondoorbetaling, geldt ook thans voor de ZW-uitkering een maximumduur van één jaar. Om
eventuele aansluitingsproblemen te voorkomen wordt met dit voorstel ook in de ZW de
maximumduur verlengd tot twee jaar.
Het onderhavige voorstel om de loondoorbetalingsplicht te verlengen tot twee jaar vormt een
onderdeel van het geheel aan voornemens van het kabinet op het terrein van ziekteverzuim en
arbeidsongeschiktheid. Meer in het bijzonder maakt het voorstel deel uit van het voornemen tot
ingrijpende herziening van de WAO. Niettemin heeft het voorstel ook zonder die samenhang een
zelfstandige waarde. Zoals in het vorenstaande is geschetst, heeft het voorstel immers ook onder het
huidige WAO-regiem reeds positieve effecten. De urgentie van het arbeidsongeschiktheidsprobleem
in Nederland maakt het op zich zelf dan ook al gewenst om het voorstel zo spoedig mogelijk tot wet
te verheffen en in werking te doen treden. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari
2003. Die datum is bovendien van betekenis voor het nog in te dienen wetsvoorstel tot ingrijpende
8 Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsregelingen.
herziening van de WAO. Inwerkingtreding van de verlengde loondoorbetaling per 1 januari 2003
betekent dat de wet zal werken voor werknemers die vanaf die datum ziek worden. Deze
werknemers komen dan na twee jaar (vanaf 1 januari 2005) eventueel in aanmerking voor de (in de
kabinetsvoornemens inmiddels gewijzigde) WAO. Ook om die reden hecht de regering aan
inwerkingtreding van de verlengde loondoorbetaling per 1 januari 2003.
Het geschetste tijdpad geeft betrokkenen ruim voldoende tijd om zich voor te bereiden op de
nieuwe situatie. In het jaar 2003 verandert er nog weinig aangezien werkgevers nu ook al verplicht
zijn om tijdens het eerste ziektejaar het loon door te betalen. Pas in 2004 zullen werkgevers het loon
langer dan één jaar moeten gaan doorbetalen.
b) Duur verlenging
De regering is van mening dat verlenging en flexibilisering van de periode van verplichte
loondoorbetaling werkgever en werknemer zullen stimuleren om hun verantwoordelijkheid te nemen.
De regering onderschrijft dan ook het voorstel dat de SER heeft gedaan - in navolging van de
Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid - om de periode van verplichte loondoorbetaling bij ziekte
te verlengen tot in beginsel twee jaar.
De duur van twee jaar kan worden overschreden als na twee jaar geen reïntegratie is gerealiseerd
als gevolg van onvoldoende reïntegratie-inspanningen door de werkgever. In die situatie kan het
UWV immers bij wijze van sanctie de periode van loondoorbetaling verlengen met maximaal één
jaar.
Ook indien werkgever en werknemer daartoe gezamenlijk besluiten kan de periode van
loondoorbetaling langer zijn dan twee jaar. De met de Wet verbetering poortwachter
geïntroduceerde mogelijkheid om de periode van loondoorbetaling vrijwillig te verlengen en het
moment van de WAO-keuring uit te stellen blijft namelijk van kracht. Wel wordt in dit
wetsvoorstel voorgesteld om de voor de vrijwillige verlenging geldende maximumduur (één jaar) te
laten vervallen, zodat werkgever en werknemer in de toekomst zelf kunnen uitmaken voor welke
duur zij de loondoorbetalingsperiode willen verlengen.
4. Verantwoordelijkheidsverdeling; rechten en plichten werkgever en werknemer
a) Verantwoordelijkheidsverdeling
In de Wet verbetering poortwachter is de verdeling van verantwoordelijkheden tussen het UWV en
de private partijen (werkgever, werknemer en arbodienst) duidelijk omschreven. Voorts zijn de
rechten en plichten van werkgever, werknemer en arbodienst opnieuw gedefinieerd. Met het
voorliggend wetsvoorstel wil het kabinet niet een geheel andere koers gaan varen. Integendeel, zij
wil de verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer verder versterken, door voort te bouwen
op hetgeen op dit punt al is bereikt. Uitgangspunt is dan ook dat de Wet verbetering poortwachter
en de daarop gebaseerde Regeling procesgang eerste ziektejaar ook zullen gelden bij de verlenging
van de loondoorbetaling tot twee jaar.
Dit impliceert dat het UWV aan het eind van het tweede ziektejaar, als er een aanvraag om een
WAO-uitkering wordt gedaan, de reïntegratie-inspanningen van werkgever en werknemer zal
beoordelen. Als dan blijkt dat werkgever en/of werknemer onvoldoende reïntegratie-inspanningen
hebben verricht, kan het UWV de loondoorbetaling met maximaal één jaar verlengen,
respectievelijk de WAO-uitkering korten of weigeren. Vóór die tijd heeft het UWV een
faciliterende rol. In die periode kan het UWV op verzoek van werkgever en/of werknemer een
zogeheten SV-advies (informatie over sociale verzekeringsaspecten in het betreffende geval) en
deskundigenoordelen9 (second opinions) verstrekken.
Werkgevers en werknemers worden gedurende de twee eerste ziektejaren maximaal financieel
geprikkeld alles te doen om tot werkhervatting te komen. De Regeling procesgang eerste ziektejaar,
die ook zal gelden in het tweede ziektejaar, geeft zeer concrete handvatten aan werkgever en
werknemer voor zinvolle en noodzakelijke acties om zoveel mogelijk werkhervatting te realiseren.
Indien sprake is van dreigend langdurig verzuim verlangt de werkgever van zijn arbodienst een
oordeel over het ziektegeval. Dit oordeel bestaat uit een probleemanalyse alsmede een op dit
oordeel gebaseerd advies over herstel en werkhervatting. Naar aanleiding van dit advies van de
arbodienst stellen werkgever en werknemer vervolgens gezamenlijk een plan van aanpak op. Hierin
geven zij aan welk doel zij voor ogen hebben (bijvoorbeeld volledige hervatting in het eigen werk)
en langs welke weg zij dit denken te bereiken. Aangezien een herstelproces dynamisch en niet
statisch is, vindt er tussen werkgever en werknemer regelmatige evaluatie plaats en kunnen zij hun
plan bijstellen als daar aanleiding toe is.
Van alle acties wordt aantekening gehouden (een reïntegratiedossier bijgehouden) en aan de hand
daarvan wordt bij de eventuele aanvrage van een WAO-uitkering een reïntegratieverslag ingediend
bij het UWV. Aan de hand van een door het UWV gepubliceerd beoordelingskader dat tot stand
is gekomen in overleg met alle betrokken partijen in het veld zal het UWV, als het tot een
aanvrage van een WAO-uitkering komt, de inspanningen van werkgever en werknemer beoordelen.
Daarnaast zijn in het Burgerlijk Wetboek (BW) de verantwoordelijkheden van werkgever en
werknemer ten opzichte van elkaar bij ziekteverzuim en reïntegratie geconcretiseerd. Tezamen
verschaft dit werkgever en werknemer een helder beeld van wat van hen verwacht mag worden aan
reïntegratie-inspanningen. Het kabinet ziet in dit geheel voldoende waarborgen dat individuele
partijen hun verantwoordelijkheden op zich zullen nemen.
In dit verband ziet het kabinet ook met belangstelling uit naar het advies dat de Stichting van de
Arbeid zal uitbrengen waar tijdens de vorige kabinetsperiode om is verzocht door de minister van
Sociale Zaken over de mogelijkheden om bij collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)
instrumenten en acties overeen te komen ter beperking van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.
Langs die weg zou de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers ook collectief meer
vorm kunnen krijgen, bijvoorbeeld door acties ontleend aan "best practices" in branches of
sectoren.
Tot slot verdient nog opmerking dat, gelet op de reeds bestaande no riskpolis van artikel 29b van
de ZW, niet valt te verwachten dat werkgevers als gevolg van dit wetsvoorstel meer behoefte zullen
hebben aan risicoselectie. Op grond van deze regeling heeft de arbeidsgehandicapte werknemer die
binnen vijf jaar na het aangaan van de dienstbetrekking wegens ziekte uitvalt immers aanspraak op
ziekengeld. Indien een arbeidsgehandicapte werknemer wegens ziekte uitvalt, betaalt het UWV
tijdens de ziekteperiode dus een uit het Reïntegratiefonds gefinancierde ZW-uitkering. Deze
uitkering komt in mindering op het door de werkgever door te betalen loon. Nu met dit
wetsvoorstel de maximumduur van de ZW wordt verlengd tot twee jaar, geldt ook voor de uitkering
9 Het deskundigenoordeel houdt in dat het UWV op verzoek van de werkgever of de werknemer een
onafhankelijk oordeel geeft over bepaalde meningsverschillen. Vóór de inwerkingtreding van de Wet verbetering
poortwachter kon het UWV reeds een oordeel geven als werkgever en werknemer van mening verschilden over
de vraag of de werknemer al dan niet wegens ziekte ongeschikt is om te werken. Sinds de inwerkingtreding van
deze wet kunnen werknemer en werkgever bovendien een oordeel vragen over de vraag of er passende arbeid
voor de werknemer aanwezig is binnen het bedrijf van de werkgever alsmede over de vraag of de werkgever
voldoende reïntegratie-inspanningen verricht ten aanzien van zijn zieke werknemer.
ex artikel 29b van de ZW dat deze maximaal twee jaar kan worden betaald. Het onderhavige
voorstel heeft in die zin dan ook geen nadelige gevolgen voor werknemers met een ziekteverleden.
b) Bedongen arbeid passende arbeid
Als gevolg van dit wetsvoorstel behoudt de werknemer gedurende twee jaar recht op loon indien hij
als gevolg van ongeschiktheid wegens ziekte de overeengekomen arbeid niet kan verrichten.
Tegenover dit recht van de werknemer staat ook een aantal op werkhervatting gerichte
verplichtingen. De omstandigheid dat de werknemer wegens ziekte de overeengekomen arbeid niet
kan verrichten, impliceert immers niet zonder meer dat de werknemer in het geheel geen
arbeidsprestatie meer levert of zou kunnen leveren.
Ook de werkgever is verplicht gedurende het dienstverband de nodige inspanningen te leveren.
Deze verplichtingen zijn in de Wet verbetering poortwachter nader uitgewerkt.
Zo dient de werknemer mee te werken aan de door de werkgever of door een door hem
aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften die erop gericht zijn om de werknemer in
staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a, derde lid, BW te verrichten. Daarnaast
is de werknemer verplicht passende arbeid te verrichten waartoe de werkgever hem in de
gelegenheid stelt (artikel 7:660a, onderdeel c, BW).
De werkgever is op grond van artikel 7:658a, eerste lid, BW verplicht zo tijdig mogelijk maatregelen
te treffen als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer in staat wordt gesteld de eigen of andere
passende arbeid te verrichten.
Gedurende de termijn dat de werknemer zich niet houdt aan de verplichtingen als omschreven in de
wet kan de werkgever de loondoorbetaling bij ziekte opschorten (artikel 7:629, derde lid, onderdeel
c, BW). Niet-naleving van deze verplichtingen kan voorts aanleiding geven tot ontslag.
Het begrip `passende arbeid' is in artikel 7:658a, derde lid, BW nader geconcretiseerd. Het omvat
alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij
aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden
gevergd.
In het geval de zieke werknemer te zijner tijd in zijn eigen werk zal kunnen hervatten zal moeten
worden bezien of hij na aanpassing van de werkplek of van de organisatie van de werkzaamheden
(geleidelijk) zijn eigen werk zal kunnen hervatten. Mocht dit niet direct mogelijk zijn, dan kan door
de zieke werknemer in de tussentijd andere passende arbeid worden verricht.
Behoort terugkeer naar de eigen werkplek niet meer tot de reële mogelijkheden, dan zal een
bredere oriëntatie nodig zijn. Vanaf 1 januari 2003 geldt bovendien dat de werkgever bij het
ontbreken van passende arbeid in het eigen bedrijf dient te bevorderen dat de werknemer wordt
ingeschakeld in passende arbeid bij een andere werkgever.
In zijn algemeenheid dient de vraag wat passende arbeid is in elk concreet geval aan de hand van de
omstandigheden te worden beantwoord. Als leidraad moet worden gevolgd dat het bij passende
arbeid moet gaan om arbeid die in redelijkheid aan de werknemer kan worden opgedragen, gelet op
onder meer het arbeidsverleden, de opleiding, de gezondheidstoestand, de afstand tot het werk, het
loon en hetgeen waartoe de werknemer nog in staat is. Het spreekt voor zich dat naarmate de
arbeidsongeschiktheid langer duurt, een bredere oriëntatie ten aanzien van de te verrichten arbeid
mag worden verwacht.
De verlenging van de loondoorbetalingsplicht brengt geen verandering aan in de verplichtingen van
werkgever en werknemer ten aanzien van werkhervatting. Wel zal, zoals in het vorenstaande is
toegelicht, in geval werkhervatting in het bedongen werk niet meer te verwachten is, als gevolg van
de langere duur van ongeschiktheid, meer arbeid als passend kunnen worden aangemerkt.
In dit kader heeft de SER nog voorgesteld dat het verrichten van passende arbeid tijdens de periode
van verlengde loondoorbetaling, geen gevolgen heeft voor de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst,
tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen. De regering heeft dit voorstel eveneens
overgenomen in dit wetsvoorstel.
5. Aanvullende aanpassingen
Naast de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting bevat dit wetsvoorstel nog een tweetal
aanvullende wijzigingen.
a) Ziekmelding nieuwe stijl
Verlenging van de periode van loondoorbetaling bij ziekte tot in beginsel twee jaar vergroot de
stimulans om al zo vroeg mogelijk tijdens het eerste ziektejaar effectief te werken aan herstel, aldus
de SER. Reïntegratie bij ziekte heeft immers de meeste kans van slagen indien direct actie wordt
ondernomen.
Om werkgever en werknemer nog eens nadrukkelijk op het belang van inspanningen in een vroeg
stadium te wijzen, wordt de ziekmelding aan het UWV uiterlijk in de 13de week van ziekte met een
aantal vragen uitgebreid. Deze uitbreiding zal worden geregeld in een ministeriële regeling en er in
hoofdlijnen als volgt gaan uitzien.
Eerst zal gevraagd worden of er een plan van aanpak tot stand is gekomen. Wordt deze vraag
negatief beantwoord, dan wordt vervolgens gevraagd of sprake is van een situatie waarin geen plan
van aanpak vereist is. Dit is ten eerste het geval wanneer de werknemer volledig ongeschikt is om te
werken en hij derhalve "geen duurzaam benutbare mogelijkheden" heeft om het werk te hervatten.
Ten tweede kan sprake zijn van de situatie waarin de arbodienst heeft geoordeeld dat geen sprake
is van "dreigend langdurig ziekteverzuim". In dat geval zal de werknemer op korte termijn weer aan
de slag kunnen en is geen plan van aanpak vereist.
Doet geen van deze twee situaties zich voor en is er toch geen plan van aanpak, dan zijn werkgever
en werknemer in overtreding. Op grond van de Ministeriële procesgang eerste ziektejaar dient
namelijk, in geval van dreigend langdurig ziekteverzuim, uiterlijk na acht weken een plan van aanpak
opgesteld te zijn.
Bij de ziekmelding komt een uitgebreide toelichting waarin helder wordt verwoord wat onder een
plan van aanpak, "geen duurzaam benutbare mogelijkheden" en "dreigend langdurig verzuim" wordt
verstaan. Op basis van deze toelichting kan de werkgever, nadat hij de betreffende vragen heeft
ingevuld, zelf vaststellen of hij in gebreke is. In de toelichting zal voorts duidelijk worden aangegeven
dat onvoldoende reïntegratie-inspanningen tot gevolg zal hebben dat de loonbetalingsplicht na afloop
van de twee jaar door het UWV wordt verlengd.
Tot slot zal in de toelichting duidelijke voorlichting worden gegeven over bijvoorbeeld de
mogelijkheid om eerder genoemd SV-advies of een second opinion aan te vragen.
De werkgever wordt verplicht een afschrift van de ziekmelding plus toelichting waaronder de
antwoorden met betrekking tot de vragen over het plan van aanpak aan de werknemer te
verstrekken, zodat ook hij volledig op de hoogte is. De werknemer kan dan op zijn beurt vaststellen
of de reïntegratie-inspanningen tot op dat moment voldoende zijn. Tevens wordt duidelijk
aangegeven dat indien de werknemer onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, hij een
sanctie op zijn WAO-uitkering zal krijgen.
Het UWV heeft niet meteen een rol. Wel zal het UWV de ziekmelding (en de daarop ingevulde
vragen) na afloop van de verplichte loondoorbetalingsperiode bij het indienen van een WAO-
aanvrage moeten betrekken in zijn beoordeling van de reïntegratie-inspanningen. Blijkt namelijk
dat werkgever en werknemer bij de ziekmelding al in gebreke waren en hebben zij vervolgens geen
nadere inspanningen met betrekking tot werkhervatting verricht, dan zal het oordeel van het UWV
over de reïntegratie-inspanningen negatief zijn.
Bovenstaand voorstel sluit aan bij de in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
(Wet SUWI) en Wet verbetering poortwachter neergelegde verantwoordelijkheidverdeling. Ook
wordt voorkomen dat het UWV wordt belast, terwijl wordt bevorderd dat de in het begin van het
reïntegratieproces zo belangrijke alerting van werkgever en werknemer plaatsvindt.
b) Geschillenregeling
Zowel de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid als de SER heeft de wenselijkheid ter sprake
gebracht van een door werkgevers en werknemers in te stellen voorziening voor snelle
geschillenbeslechting op korte afstand van de werkplek. Snel, omdat snelheid wezenlijk is in een
reïntegratieproces. Op korte afstand (op het niveau van het bedrijf of bedrijfstak), omdat het gaat
om beoordeling van zeer uiteenlopende concrete situaties.
Bestuurlijk zijn dergelijke regelingen wenselijk omdat het voor de hand ligt dat de
eerstverantwoordelijken eerst zelf proberen geschillen op te lossen voordat een beroep op publieke
voorzieningen wordt gedaan. Bovendien ontlast het de bestaande publieke voorzieningen (de
deskundigenoordelen van het UWV en het beroep op de rechterlijke macht). Regelingen op dit
gebied kunnen uiteraard niemand van de rechter afhouden. De status kan dus in feite nooit meer zijn
dan die van een deskundigenoordeel. De ervaring leert echter dat partijen zich in zeer veel gevallen
bij een deskundigenoordeel neerleggen. De functie van geschillenbeslechting wordt er dus feitelijk
goed mee vervuld.
Partijen hebben zelf een groot belang bij een dergelijke regeling. Het is sneller, goedkoper en er is
sprake van meer specifieke deskundigheid. Hoewel partijen zelf de wenselijkheid tot het treffen
ervan moeten inzien, wil het kabinet bijdragen wat het kan om het instellen van zo'n regeling te
bevorderen. Het kabinet zal dan ook het onderwerp aan de orde stellen in het kader van de
arboconvenanten. Om het treffen van een dergelijke regeling te bevorderen, is voorts in het
wetsvoorstel, naar analogie van een al bestaande regeling, de volgende regeling opgenomen. Thans
geldt namelijk al dat als een beroep wordt gedaan op de rechter bij een conflict over het al dan niet
ziek-zijn, het overleggen van een deskundigenoordeel van het UWV, dan wel van een
deskundigenoordeel op grond van een CAO, reeds verplicht is. Naar analogie hiervan wordt nu
voorgesteld om in het BW te bepalen dat partijen die zich tot de rechter wenden verplicht zijn om
een deskundigenoordeel te overleggen en dat de rechter dit meeweegt in zijn oordeel. Dit voorschrift
geldt met name bij geschillen over de nakoming van de in het BW neergelegde
reïntegratieverplichtingen. Dit zijn onderwerpen waarover sinds de Wet SUWI en de Wet
verbetering poortwachter ook een deskundigenoordeel van het UWV kan worden gevraagd.
6. Financiële gevolgen, gevolgen voor de rechterlijke macht en administratieve lasten
voor werkgever
a) Financiële gevolgen
(Huidig kader)
De WAO-instroom bedraagt momenteel circa 100.000 personen per jaar. Het aantal WAO-
aanvragen lag in 2001 aanmerkelijk hoger, op ongeveer 170.000 per jaar. De verwachting is op
basis van de van het UWV ontvangen gegevens dat dit aantal in 2002 daalt naar 150.000, onder
meer vanwege de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter. Van het aantal aanvragen
blijkt ongeveer 20% in de laatste drie ziektemaanden alsnog te herstellen. Nog een deel van de
aanvragen wordt bij de WAO-keuring afgewezen, omdat zij niet arbeidsongeschikt in de zin van de
WAO blijken zijn. In veel gevallen doen voor de WAO afgewezen personen een beroep op WW of
bijstand, wat per saldo geen besparing maar verschuiving oplevert. Gedurende het eerste WAO-
jaar is er sprake van een uitstroom van circa 15%. De wettelijke publieke lasten van het eerste
WAO-jaar bedragen circa één miljard euro. WAO-uitkeringen worden in het eerste WAO-jaar
gemiddeld tot 90% van het laatstverdiende loon bovenwettelijk aangevuld. Dit brengt ongeveer 250
miljoen euro aan private lasten met zich mee.
(Financiële gevolgen)
De financiële gevolgen van de voorgestelde verlenging van de loondoorbetaling tot twee jaar bestaan
uit een verschuiving van WAO-lasten naar loonkosten, een besparing vanwege gedragseffecten en
een besparing op de uitvoeringskosten. De raming van de besparingen is met grote onzekerheden
omgeven, omdat de berekeningen met name zijn gebaseerd op inschattingen van zich voordoende
gedragseffecten. De aangegeven besparingen betreffen effecten ten opzichte van de ongewijzigd
beleid situatie.
Wat betreft de uitkeringslasten leidt de maatregel tot een verschuiving van publieke naar private
lasten vanaf 2004. Circa 850 mln euro ofwel 85% van de lasten van het huidige eerste WAO-jaar
verschuift naar het private tweede jaar loondoorbetaling. Bij benadering 150 mln euro ofwel 15%
van de lasten van het eerste WAO-jaar die samenhangen met WAO-instroom vanuit het vangnet
ZW, verschuiven van de WAO naar het vangnet ZW.
Voor werkgevers in de publieke en private sector zijn de gevolgen hiervan op macroniveau neutraal,
aangezien de toename van de loonkosten primair gelijk zal zijn aan de daling van de premielasten
van werkgevers. Voor de individuele werkgevers is de lastenverschuiving vanzelfsprekend
afhankelijk van het desbetreffende arbeidsongeschiktheidsrisico. Werkgevers met een hoog risico
zullen worden geconfronteerd met een meer dan gemiddelde lastenstijging. Hier staat ook een meer
dan gemiddelde premiedaling tegenover aangezien de WAO-lasten voor de eerste 5 jaar
arbeidsongeschiktheid sinds 1998 uit de gediffentieerde WAO-premie (Aok) worden gefinancierd.
Van de verschuiving zijn dan ook voor deze werkgevers geen substantiële financiële voor- en
nadelen te verwachten.
Bijzondere aandacht verdient de positie van kleine bedrijven. In het huidige systeem van
premiedifferentiatie betaalt 90% van de kleine bedrijven10 de minimumpremie. Dit betekent dat hun
arbeidsongeschiktheidsrisico en ook hun (langdurig) ziekterisico minimaal is. Deze werkgevers zullen
derhalve ook niet geconfronteerd worden met extra lasten ten gevolge van de verlengde
loondoorbetaling. Doet zich echter bij een bedrijf in het midden- en kleinbedrijf daadwerkelijk een
10 Gedefinieerd als `een totale loonsom van minder dan 15 maal de gemiddelde loonsom'
ziektegeval voor dan kan dat een relatief groot deel van de totale loonsom betekenen. Dit zijn de
bedrijven die nu een hoge gedifferentieerde WAO-premie betalen. Bedrijven kunnen zich
verzekeren tegen de kosten van zieke en arbeidsongeschikte werknemers, zodat zij niet in de
problemen raken in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid van werknemers. Het overgrote deel
van de kleine bedrijven heeft dit nu al gedaan voor het eerste ziektejaar
Overigens is naast de verschuiving van publieke naar private lasten een besparing op de
desbetreffende lasten te verwachten. Dit is een gevolg van de volgende aspecten van dit
wetsvoorstel die elk een opwaarts of neerwaarts effect op deze lasten hebben.
* Opwaartse effecten:
o Gevallen die in de huidige situatie bij WAO-keuring afgewezen worden, worden niet
meer afgevangen bij de verlengde loondoorbetaling. Het
arbeidsongeschiktheidscriterium voor loondoorbetaling is namelijk ruimer dan dat
voor de WAO (ongeschikt voor de bedongen arbeid, respectievelijk ongeschikt
voor gangbare arbeid). Uitzondering hierop zijn bepaalde ZW-groepen (met name
WW-ers) voor wie geschiktheid voor gangbare arbeid in de praktijk het criterium is.
Dit opwaartse effect zal naar verwachting per saldo niet zo groot zijn, omdat mensen
die voor de WAO afgewezen worden een grote herstelkans hebben en voorzover
dat niet het geval is nu vaak een beroep op WW of bijstand doen.
o Relatief veel herstelmeldingen vinden thans plaats in de periode tussen de WAO-
aanvraag en de keuring. Waarschijnlijk bestaat er een verband tussen de keuring en
de herstelmelding, bijvoorbeeld uit angst voor aankomend inkomensverlies of voor
het WAO-stigma. Het dreigend inkomensverlies zal niet vervallen, omdat de
bovenwettelijke aanvullingen beperkt zullen worden in het tweede ziektejaar (zie
neerwaartse effecten). Voorzover het WAO-stigma een zelfstandig effect heeft zou
dit kunnen leiden tot een opwaarts effect op het herstel tussen WAO-aanvraag en
keuring.
* Neerwaartse effecten:
o Zowel werkgevers als verzekeraars krijgen een sterkere directe financiële prikkel.
Bij een verlengde duur van de loondoorbetaling zullen de verwachte besparingen
vaker opwegen tegen de kosten van reïntegratie. Werkgevers en verzekeraars
hebben groot belang bij zo vroeg mogelijke reïntegratie, omdat de verwachte
besparing groter zal zijn naarmate werkhervatting eerder plaatsvindt. Daarom wordt
verwacht dat reeds in het eerste ziektejaar een effect zal optreden.
o Tijdens de verlengde loondoorbetalingperiode gelden strenge
reïntegratieverplichtingen voor werknemers en werkgevers. De eerste effecten van
de Wet Verbetering Poortwachter zijn gunstig. Tijdens de verlengde
loondoorbetalingperiode worden werkgevers en werknemers nog verder
gestimuleerd tot reïntegratie, wat leidt tot meer werkhervatting.
o In het kader van de SER-voorstellen, is door de Stichting van de Arbeid toegezegd
een oproep te doen om de bovenwettelijke aanvullingen op de loondoorbetaling in
het tweede jaar te beperken. Dit is overgenomen in het strategisch akkoord. Zodra
dit geëffectueerd wordt, zullen de kosten van de bovenwettelijke aanvullingen dalen.
Dit komt ten goede aan werkgevers en mogelijk aan werknemers. Er kan vanuit
worden gegaan dat beperking van bovenwettelijke aanvullingen leidt tot een
gedragseffect van werknemers, wat tot uitdrukking komt in een lager aantal
langdurig zieken en lagere lasten van ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Uit de combinatie van deze opwaartse en neerwaartse effecten wordt verwacht dat de maatregel
vanaf 2003 een lichte besparing oplevert op de kosten van de eerste twee ziektejaren van circa 100
á 200 miljoen euro, waarvan circa 75% neerslaat in het eerste ziektejaar en het overige in het
tweede ziektejaar. Dit is additioneel ten opzichte van de effecten van de Wet verbetering
poortwachter.
Hieronder volgt een toelichting op de besparing:
* In de loop van het eerste ziektejaar zal het aantal zieken lager liggen dan in de huidige
situatie, omdat het herstel zal stijgen als gevolg van de effectievere financiële prikkel.
* In het begin van het tweede ziektejaar lopen de besparingen mogelijk terug, vanwege het
ontbreken van de WAO-keuring en vanwege het afwijkende
arbeidsongeschiktheidscriterium.
* Vanwege de beperking van het bovenwettelijk circuit en omdat herstelmogelijkheden van
zieken gedurende het tweede jaar meer gestimuleerd worden, zullen naar verwachting de
neerwaartse effecten in de loop van het tweede ziektejaar weer de overhand krijgen.
In onderstaande grafiek worden de hierboven beschreven ontwikkelingen geïllustreerd.
Hoger herstel in eerste ziektejaar vanwege financiële prikkel
Oplopende besparing vanwege beperking bovenwettelijke aanvullingen en toenemen reïntegratie-inspanningen
Teruglopende besparing vanwege ander AO-criterium Aantal zieke werknemers en vervallen keuring
0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24
Maanden na ziekmelding
Huidig (incl. weglek WW en bijstand) Nieuw
Het onderhavige wetsvoorstel is een onderdeel van de - in het strategisch akkoord - voorgenomen
ingrijpende wijziging in de WAO. Het WAO-criterium zal in de toekomst aanmerkelijk strenger
worden, waardoor de prikkel tot reïntegratie in de loondoorbetalingperiode voor werknemers nog
verder versterkt zal worden.
Op het gebied van de uitvoeringskosten is er als gevolg van dit wetsvoorstel vanaf 2004 een effect
op de uitvoering van de ZW en de WAO. Verwacht wordt een structurele besparing van 50 mln
euro. Dit is een saldo van lagere WAO uitvoeringskosten (-65 mln) vanwege minder keuringen en
een kleiner WAO bestand en hogere ZW uitvoeringskosten (+15 mln), omdat langdurig zieken
zonder werkgever (uitzendkrachten, WW'ers) één jaar langer in de ZW zullen blijven. Eenmalig in
2004 wordt een besparing van 75 mln euro verwacht. Ten opzichte van structureel zijn er in 2004
namelijk minder keuringskosten. ,
b) Gevolgen voor de rechterlijke macht
Het wetsvoorstel zal leiden tot een beperking van het aantal besluiten dat vatbaar is voor beroep,
doordat niet langer aan het eind van het eerste ziektejaar een beslissing over de WAO- of WW-
uitkering zal moeten worden afgegeven. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel het aantal
bestuursrechterlijke procedures dan ook aanmerkelijk doen verminderen. Aan de andere kant is er
geen reden om te veronderstellen dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een substantiële toename van
arbeidsrechtelijke procedures. Destijds heeft ook na de inwerkingtreding van WULBZ (in 1996)
geen grote toename van het aantal rechterlijke procedures plaatsgevonden. Werkgevers en
werknemers bleken de voorkeur te geven aan het aanvragen van een second opinion bij het UWV
of aan mediation als middel om hun geschil te beslechten. Dit wetsvoorstel bevordert een dergelijke
wijze van conflictoplossing.
Voorzover er al sprake zal zijn van wijzigingen in de belasting van de rechterlijke macht tengevolge
van dit wetsvoorstel, is eerder te verwachten dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een reductie dan tot
een toename van de belasting.
c) Administratieve lasten voor werkgever
De administratieve lasten van werkgevers zullen veranderen onder invloed van de voorgestelde
maatregel. Aan de ene kant leidt dit tot een lastenverzwaring, aan de andere kant tot een
lastenverlichting. Per saldo treedt een lastenverlichting op voor werkgevers. Hiermee wordt een
bijdrage geleverd aan het kabinetsvoornemen - zoals weergegeven in het strategisch akkoord om
de administratieve lastendruk te verminderen.
Als gevolg van de uitbreiding van de 13e-weeksmelding nemen de administratieve lasten toe met
circa * 1,3 mln als gevolg van het uitbreiden van het formulier ziekmelding met een aantal vragen en
het verplicht verstrekken van een afschrift van de ziekmelding aan de werknemer.
Anderzijds wordt het opstellen van een reïntegratieverslag na een jaar van ziekte in de huidige
situatie verschoven naar een reïntegratieverslag na twee jaar van ziekte in de nieuwe situatie. Dit
houdt in dat de werkgever in de nieuwe situatie de WAO-aanvraag na twee jaar vergezeld dient te
laten gaan van een reïntegratieverslag, in plaats van al na één jaar in de huidige situatie. Het aantal op
te stellen reïntegratieverslagen is hierdoor lager dan in de huidige situatie, omdat het aantal personen
waarvoor een verslag moet worden opgesteld, kleiner is. Daarenboven stijgt de prijs van het
opstellen van een reïntegratieverslag vanwege de langere periode waarover gerapporteerd dient te
worden. Daarnaast is het aantal herstelmeldingen in de nieuwe situatie groter vanwege degenen die
in het tweede ziektejaar herstellen van hun ziekte. Totaal leidt dit tot een lastenverlichting van circa *
5,8 mln.
Per saldo leidt de wet tot een daling van de administratieve lasten met ongeveer * 4,5 mln voor
werkgevers.
De Wet verbetering poortwachter en de daarbij behorende ministeriële regeling procesgang eerste
ziektejaar zullen ook gaan gelden bij de verlenging van de loondoorbetaling tot twee jaar. Een
belangrijk uitgangspunt van zowel de wet als de Regeling is geweest dat de werkgever niet wordt
geconfronteerd met onnodige administratieve lasten. De grootste administratieve last voor
werkgevers als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel is het (laten) opstellen van
reïntegratieverslagen. Deze last is in de nieuwe situatie lager - ondanks de hogere prijs - dan in de
huidige situatie omdat, zoals uit het vorenstaande al bleek, het aantal op te stellen
reïntegratieverslagen zal dalen. Hierbij wordt bovendien zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van
bestaande (ICT)-mogelijkheden. Zo zijn de standaardmodellen voor (onderdelen van) het
reïntegratieverslag gemakkelijk te downloaden van de website van het UWV. Om werkgevers en
hun administratiekantoren tijdens het reïntegratieproces te faciliteren zijn naast de website van het
UWV door het UWV en SZW diverse middelen ontwikkeld, zoals brochures, handleidingen en
formulieren. De standaardmodellen zijn zo opgezet dat zij goed zijn in te bouwen in de eigen
werkwijzen van de werkgevers. Er is namelijk zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de huidige
werkwijze van de werkgever bij het aanleveren van informatie aan de arbodienst, de particuliere
verzekeraar en de belastingdienst.
Gelet op het uitgangspunt - dat het bedrijfsleven niet wordt geconfronteerd met onnodige
administratieve lasten alsmede gelet op het vorenstaande, zijn weliswaar niet expliciet alle
mogelijkheden van administratieve lastenvermindering in beeld gebracht, maar is hier sprake van een
alternatief met de minste administratieve lasten voor werkgevers.
7. Ontvangen commentaren
Een concept van dit wetsvoorstel is zowel aan het UWV als aan de Inspectie Werk en Inkomen
(IWI) gezonden met het verzoek dit voorstel van uitvoeringstechnisch commentaar te voorzien,
respectievelijk de toezichtbaarheidsaspecten daarvan te beoordelen. Voorts is een
conceptwetsvoorstel voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal).
UWV, IWI en Actal hebben in augustus 2002 hun respectievelijke commentaren op het
wetsvoorstel vastgesteld.
De indruk van het UWV is dat het wetsvoorstel op hoofdlijnen goed uitvoerbaar is. Ook de IWI
heeft vanuit het oogpunt van toezichtbaarheid geen opmerkingen. Wel is door beide instanties een
aantal opmerkingen van overwegend wettechnische aard gemaakt. Naar aanleiding van deze
opmerkingen zijn zowel de wettekst als de memorie van toelichting op enkele punten aangepast.
Actal heeft de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven van het
conceptwetsvoorstel getoetst en heeft geadviseerd om het wetsvoorstel in te dienen.
8. Monitoring en evaluatie
Het onderhavige wetsvoorstel is het eerste voorstel in het kader van een ingrijpende herziening van
de wetgeving op het terrein van de arbeidsongeschiktheid. Het kabinet is voornemens de evaluatie
van dit wetsvoorstel zoveel mogelijk te doen samenlopen met de evaluatie van het totaal aan
maatregelen. Omdat nog niet precies vast staat op welke termijn de andere maatregelen zullen
worden geëvalueerd, is in dit wetsvoorstel vooralsnog uitgegaan van een evaluatie binnen vier jaar na
inwerkingtreding. Overigens zal de Stuurgroep verbetering poortwachter worden gevraagd bij haar
monitoring tevens de werking van dit wetsvoorstel te betrekken.
Artikelsgewijs
Artikel I. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt de wachttijd voor het recht op een uitkering op grond van de WAO
verlengd naar 104 weken. Het zevende lid van artikel 19 van de WAO blijft bestaan, zodat die
wachttijd op gezamenlijk verzoek van werkgever en werknemer wordt verlengd. Die verlenging zal
evenwel niet langer beperkt zijn tot een periode van maximaal 52 weken.
Onderdelen B en C
Met deze onderdelen worden de genoemde artikelen aangepast aan de verlenging van 52 naar 104
weken van de wachttijd in artikel 19 en de verlenging van de loondoorbetalingstermijn van 52 naar
104 weken in de artikelen 7:629 BW en artikel XV van de Wet terugdringing ziekteverzuim.
Onderdelen D en E
Gelet op de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van 52 weken naar 104 weken, ligt het
in de rede de periode waarover eigenrisicodragers voor de WAO uitkering op grond van die wet
dienen te betalen te verkorten van vijf naar vier jaar. Hetzelfde geldt voor de periode waarover de
WAO-uitkering ten laste dient te komen van de Arbeidsongeschiktheidskas, die wordt gefinancierd
uit de gedifferentieerde premie.
Onderdeel F
Zie de toelichting op artikel XII.
Artikel II. Burgerlijk Wetboek
Onderdeel A
Met het eerste subonderdeel wordt de termijn waarover, op grond van artikel 7:629 BW, de
werknemer bij ziekte recht behoudt op betaling van 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon
verlengd van 52 naar 104 weken. In verband hiermee, alsmede in verband met het vervallen van de
maximering van de verlenging van de wachttijd op grond van artikel 19, zevende lid, van de WAO,
vervalt - door middel van het tweede subonderdeel - het twaalfde lid van dat artikel.
Wel blijft in artikel 71a, negende lid, van de WAO geregeld dat het door het UWV op grond van
dat lid vast te stellen tijdvak, waarover de werknemer jegens de werkgever recht op loon heeft in
het geval dat die werkgever zonder deugdelijk grond niet aan zijn verplichtingen met betrekking tot
de reïntegratie heeft voldaan, maximaal 52 weken bedraagt.
Indien van het elfde lid van artikel 7:629 BW zowel onderdeel c van toepassing is (een verlenging
van het tijdvak op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO) als een ander onderdeel kan
de totale verlenging, gelet op het ontbreken van een maximering voor de gecumuleerde verlenging,
evenwel meer dan 52 weken bedragen. Voorgesteld wordt ter verduidelijking hiervan na onderdeel
b van artikel 7:629, elfde lid, BW de term "en" in te voegen.
Met het derde subonderdeel wordt buiten iedere twijfel gesteld dat de arbeidsovereenkomst van de
zieke werknemer, die de bedongen arbeid niet meer kan verrichten maar wel andere passende
arbeid in stand blijft als hij die andere passende arbeid gaat verrichten. Deze werknemer behoudt
gedurende het tijdvak bedoeld in artikel 7:629 BW recht op 70% van het bij de oorspronkelijk
bedongen arbeid behorende loon. De werknemer, die bij een derde passende arbeid gaat
verrichten, kan in de eerste twee jaar van ziekte derhalve terugvallen op de arbeidsovereenkomst
met de eerste werkgever als de werkzaamheden voor die derde eindigen, bijvoorbeeld bij een
opzegging in de proeftijd.
Een en ander laat overigens onverlet dat werkgever en werknemer de bevoegdheid hebben om een
wijziging van de arbeidsovereenkomst overeen te komen.
Onderdelen B en C
Op grond van artikel 7:629a BW wijst de rechter een vordering tot betaling van loon op grond van
artikel 7:629 BW af, indien bij de eis geen verklaring is gevoegd van een deskundige, benoemd
door het UWV, omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende
arbeid te verrichten. Met onderdeel B wordt geregeld dat de rechter die eis eveneens afwijst, indien
daarbij geen verklaring is gevoegd van een deskundige, benoemd door het UWV, omtrent de
nakoming door de werknemer van de verplichtingen, bedoeld in artikel 7:660a BW.
Op grond van het tweede lid van artikel 7:629a BW, zoals dat met het tweede subonderdeel van
onderdeel B wordt aangevuld, geldt de voorwaarde van een verklaring van een deskundige niet,
indien de verhindering respectievelijk de nakoming niet wordt betwist of het overleggen van de
verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd.
Op grond van het zevende lid van artikel 7:629a BW kan bij collectieve arbeidsovereenkomst (cao)
of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden bepaald dat de
deskundige door een ander dan het UWV wordt benoemd. Door het in onderdeel C voorgestelde
artikel 7:658b BW wordt een en ander overeenkomstig geregeld met betrekking een vordering tot
nakoming van de reïntegratieverplichtingen door de werkgever, bedoeld in het eerste lid van dat
artikel. Aldus wordt bevorderd dat voor de beantwoording van vragen en de beslechting van
geschillen tussen werkgever en werknemer omtrent de nakoming van de verplichtingen met
betrekking tot de reïntegratie door de werknemer en de werkgever een laagdrempelige voorziening
op het niveau van de onderneming dan wel de bedrijfstak wordt gerealiseerd.
Onderdeel D
Met dit onderdeel wordt geregeld dat de termijn van twee jaren waarbinnen niet kan worden
opgezegd bij ziekte wordt verlengd in de situatie dat het tijdvak van de loondoorbetalingsverplichting
is verlengd op grond van artikel 7:629, elfde lid, BW. De duur van de verlenging van die termijn van
twee jaren is gelijk aan de duur waarmee het tijdvak van de loondoorbetalingsverplichting is
verlengd.
Onderdeel E
Met dit onderdeel worden de artikelen 7:670b, tweede lid, en 7:677, vijfde lid, BW aangepast aan
de wijziging die met onderdeel E wordt aangebracht in artikel 7:670 BW.
Artikel III. Ziektewet
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt de termijn waarover ziekengeld wordt betaald verlengd van 52 naar 104
weken.
Onderdeel B
Artikel 29b, derde lid, biedt de mogelijkheid op verzoek van de werkgever de ziekengelduitkering
het dagloon te laten bedragen, dat wil zeggen 100% van het loon. Deze mogelijkheid dient beperkt
te worden tot het ziekengeld over het eerste jaar. Met het oog hierop is het derde lid gewijzigd.
Onderdeel C, onder 1
Met dit subonderdeel wordt geregeld dat de werkgever, die na dertien weken ziekte bij het UWV
een ziekmelding, doet de werknemer een afschrift geeft van die aangifte. Volledigheidshalve zij
opgemerkt dat het voornemen bestaat om door middel van een ministeriële regeling op grond van
artikel 38, zesde lid, van de ZW aan die ziekmelding de eis te stellen dat deze een aantal in die
regeling nader te specificeren - gegevens bevat omtrent de totstandkoming van het plan van aanpak,
bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO.
Onderdeel C, onder 2, 4 en 5, en D
In de situatie dat binnen het tijdvak van (straks) 104 weken van artikel 29, vijfde lid, van de ZW de
dienstbetrekking eindigt doet de werkgever op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking
eindigt een ziekmelding bij het UWV. Het UWV betaalt de werknemer vervolgens ziekengeld tot,
ten hoogste, het einde van dat tijdvak Met het onderhavige onderdeel wordt geregeld dat die
werkgever bij de ziekmelding ook het reïntegratieverslag overlegt. Aldus kan het UWV beoordelen
of de werkgever in de periode dat de dienstbetrekking gedurende de ziekte bestond voldoende
reïntegratie-inspanningen heeft verricht.
Indien blijkt dat dat niet het geval is, dan wel de werkgever zonder deugdelijke grond zijn
verplichtingen op grond van artikel 71a van de WAO niet is nagekomen, verhaalt het UWV - op
grond van het hier voorgestelde artikel 39a van de ZW- op die werkgever het ziekengeld, alsmede
de werkgeversdelen premies werknemersverzekeringen daarover, over een door het UWV
vastgesteld tijdvak. Aldus wordt een equivalent gecreëerd voor artikel 71a, negende lid, van de
WAO voor situaties waarin de loondoorbetalingsverplichting op grond van artikel 7:629 BW niet
kan worden verlengd omdat die niet meer bestaat.
Het voorgestelde artikel 38, zevende lid, van de ZW is het equivalent van artikel 71a, achtste lid,
van de WAO.
De verplichting om een reïntegratieverslag over te leggen geldt niet indien het ziekteverzuim op het
moment van de beëindiging van de dienstbetrekking minder dan zes weken heeft geduurd. Er
worden immers ook (nog) geen reïntegratie-inspanningen van de werkgever verlangd indien er (nog)
geen sprake is van dreigend langdurig verzuim. Overeenkomstig de Regeling procesgang eerste
ziektejaar, is de termijn bepaald op zes weken. Indien sprake is van dreigend langdurig verzuim
wordt immers op grond van die regeling van de arbodienst verlangd dat er uiterlijk binnen zes
weken na de eerste ziektedag een oordeel aan de werkgever wordt gegeven over het ziektegeval.
Wanneer een werkgever ingeval van korter durend verzuim wel verplicht zou zijn om een
reïntegratieverslag in te dienen, zou dit leiden tot een onevenredige administratieve belasting.
Onderdeel C, onder 3
Met dit onderdeel wordt geregeld dat de werkgever de hersteldmelding niet uiterlijk op de vierde
dag moet doen, doch uiterlijk op de achtentwintigste dag na de eindiging van de ongeschiktheid tot
werken wegens ziekte. In de uitvoeringstoets heeft het UWV voorgesteld om de periode
waarbinnen de hersteldmelding moet worden gedaan te verruimen. Ten behoeve van een goede
uitvoering van de wet is een melding op deze korte termijn niet vereist. Ook van de zijde van
werkgevers zijn signalen gekomen dat het opleggen van een sanctie bij een te late herstelmelding als
onredelijk wordt ervaren. De periode waarin de hersteldmelding moet worden gedaan wordt
daarom verlengd naar 4 weken (28 dagen).
Onderdeel E
Om de werknemer effectief te kunnen aanspreken op onvoldoende reïntegratie-inspanningen is
destijds in de Wet verbetering poortwachter artikel 28 van de WAO aangepast. In de ZW
ontbreken tot nu toe geëigende bepalingen om werknemers,van wie de dienstbetrekking binnen het
tijdvak van 104 weken als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de ZW eindigt, te sanctioneren voor
onvoldoende reïntegratie-inspanningen in het verleden. Met het onderhavige onderdeel worden
daarom aanpassingen aangebracht in artikel 45 ZW die overeenkomen met de aanpassingen die
reeds met de Wet verbetering poortwachter zijn aangebracht in artikel 28 WAO. Het UWV is
verplicht om een maatregel op te leggen indien de verzekerde niet meewerkt aan het opstellen van
een reïntegratieverslag, niet meewerkt aan een scholing, op reïntegratie gerichte voorschriften van
zijn werkgever niet opvolgt of wanneer blijkt dat de verzekerde zonder deugdelijke grond
onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht.
Onderdeel F
Zie de toelichting op artikel XII.
Artikel IV. Overheidspersoneel
Onderdeel A
De verplichtingen van de overheidswerkgever in geval van ziekte van de overheidswerknemer
worden geregeld in artikel XV van de Wet terugdringing ziekteverzuim. Dit artikel, dat in onderdeel
A wordt gewijzigd, bevat dezelfde bepalingen over het recht op loon of het ontbreken daarvan in
geval bepaalde verplichtingen niet worden nagekomen en de duur van de
loondoorbetalingsverplichting als artikel 7:629 BW. In onderdeel A wordt de verlenging van de duur
van de loondoorbetalingsverplichting van 52 naar 104 weken geregeld. In verband hiermee kan de
bepaling over de maximale duur van de loondoorbetalingsverplichting van 104 weken in het
vijftiende lid vervallen.
Onderdeel B
De overige wijzigingen ingevolge dit wetsvoorstel in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek gelden niet
rechtstreeks voor het overheidspersoneel. Op dat personeel is dit Boek van het BW immers niet van
toepassing. De met het BW vergelijkbare rechtspositionele aangelegenheden zijn voor het
overheidspersoneel neergelegd in algemene maatregelen van bestuur of verordeningen van
decentrale publiekrechtelijke lichamen die gebaseerd zijn op artikel 125 van de Ambtenarenwet dan
wel artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet. Aangezien de bedoelde wijzigingen, vanwege de
relatie met de voor alle werknemers geldende WAO, ook materieel moeten gelden voor het
overheidspersoneel, alsmede om te voorkomen dat over deze wijzigingen overeenstemming met de
vakorganisaties van overheidspersoneel moet worden bereikt, wordt in onderdeel B van dit artikel
het beginsel van overeenkomstige doorwerking van de BW-wijzigingen naar de ambtelijke
rechtspositieregelingen vastgelegd. Overeenkomstige doorwerking houdt in dat materieel dezelfde
wijzigingen worden aangebracht als in het BW, rekening houdende met formele verschillen. Met de
vakorganisaties van overheidspersoneel moet worden overlegd over de concrete wijzigingen. Dit
overleg behoeft evenwel niet te leiden tot overeenstemming. Het gaat immers om wijzigingen die
voor alle werknemers moeten gelden, maar om technische redenen in de ambtelijke
rechtspositieregelingen zelf aangebracht moeten worden.
Artikel V. Wet arbeid mijnbouw Noordzee
Artikel VI. Wetboek van Koophandel
In deze artikelen wordt de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte in de Wet arbeid mijnbouw
Noordzee (voor personen die werkzaam zijn op het continentaal plat) en het Wetboek van
Koophandel (voor schepelingen) aangepast overeenkomstig artikel 7:629 BW.
Artikel VII. Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten
Dit artikel bevat een technische aanpassing van artikel 5, tweede lid, van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten alsmede het daarmee samenhangende overgangsrecht (zie ook de toelichting
op artikel XII).
Artikel VIII. Werkloosheidswet
Met dit artikel wordt geregeld dat ziekengeld, alsmede de werkgeversdelen premies
werknemersverzekeringen daarover, die op grond van het in artikel II, onderdeel C, voorgestelde
artikel 39a van de ZW wordt verhaald ten gunste komt van het wachtgeldfonds van de sector
waartoe de betrokken werkgever behoort dan wel, indien de werknemer een overheidswerknemer
was, ten gunste komt van het Uitvoeringsfonds voor de overheid. Tevens wordt bepaald, dat de
uitvoeringslasten ten laste komen van het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid.
Artikel IX. Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Met dit artikel wordt artikel 30 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
aangepast aan de in artikel II, onderdeel B, voorgestelde wijziging in artikel 629a van Boek 7 BW.
Artikel X. Evaluatiebepaling
Voor de toelichting op dit artikel verwijzen wij naar hoofdstuk 7 van het algemeen deel van deze
memorie van toelichting.
Artikel XI. Wijziging in verband met de Wet eigenrisicodragen Ziektewet
Met dit artikel wordt geregeld dat artikel VIII, onderdeel B, technisch wordt aangepast in de situatie
dat het wetsvoorstel Wet eigenrisicodragen Ziektewet in werking is getreden voordat het
onderhavige wetsvoorstel in werking treedt.
Artikel XII. Overgangsrecht
In dit artikel en de artikelen I, onderdeel F, III, onderdeel E, en V, onderdeel B, wordt geregeld dat
de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van 52 naar 104 weken alsmede van het tijdvak
waarover ziekengeld wordt betaald en van de wachttijd voor de WAO en de daarmee rechtstreeks
samenhangende wijzigingen slechts gelden voor personen wier eerste dag van ongeschiktheid tot het
verrichten van de eigen arbeid gelegen is op of na 1 januari 2003. Bij de toepassing van de artikelen
75a en 76f van de WAO met betrekking tot uitkeringen die worden toegekend op grond van artikel
43a van de WAO, is aldus voor de vraag, of de WAO-uitkering vier of vijf jaar ten laste van de
eigenrisicodrager respectievelijk de Arbeidsongeschiktheidskas komt, relevant of de werknemer met
betrekking tot de eerdere ingetrokken of niet toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering een
wachttijd van 52 of 104 weken heeft gehad. Ook de voorgestelde wijzigingen in de artikelen 38 en
45 van de ZW en 629, eerste en elfde lid, en 670 van Boek 7 BW alsmede de nieuwe artikelen 39a
van de ZW en 658a van Boek 7 BW gelden slechts met betrekking tot die personen. Indien een
persoon ziek wordt op of na 1 januari 2003 doch binnen 4 weken na het einde van een vorige
ziekteperiode wordt de ziekte geacht te zijn aangevangen voor 1 januari 2003.
Voor de ZW, WAO en Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten wordt dit overgangsrecht
neergelegd in die wetten zelf. Gelet op de vele wijzigingen die die wetten ondergaan is het thans
gebruikelijk om, omwille van de overzichtelijkheid, overgangsbepalingen betreffende de
socialezekerheidswetten zoveel mogelijk in de materiewetten zelf op te nemen.
Artikel XIII. Inwerkingtreding
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet moet er ten minste 6 weken
zitten tussen de mededeling van de bekrachtiging een referendabele wet in de Staatscourant en het
tijdstip van inwerkingtreding van die wet. De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel
is 1 januari 2003. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Tijdelijke referendumwet geldt dat
indien een tijdstip van inwerkingtreding zodanig is vastgesteld dat dat tijdstip valt binnen de in het
eerste lid van dat artikel genoemde termijn, de inwerkingtreding van rechtswege wordt opgeschort
tot de dag na het verstrijken van die termijn.De inwerkingtreding van deze wet kan echter geen
uitstel lijden. Derhalve is er voor gekozen om bij de inwerkingstredingbepaling een uitzondering op
artikel 12 van de Tijdelijke referendumwet mogelijk te maken.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A.J. de Geus)
De Minister van Justitie
(mr. J.P.H. Donner)