Ministerie van Algemene Zaken

Speech van de minister-president, Jan Peter Balkenende, Veerstichting Symposium over Het Conflict, Leiden, 17 oktober 2002

Dames en heren,

U staat aan het begin van een tweedaags symposium over `het conflict'. En de Veerstichting dacht waarschijnlijk: laten we een ervaringsdeskundige uitnodigen om dat te openen. U was wel bijzonder strategisch in het kiezen van uw thema voor vandaag!

Het is natuurlijk uiterst onprettig om als minister-president na 87 dagen tot de conclusie te moeten komen dat het niet verder gaat. Maar een kabinet dat duidelijkheid en daadkracht als maatstaf neemt, moet ook het eigen functioneren langs die meetlat durven leggen.

Door de interne strijd binnen de LPF, was het niet langer mogelijk daadkrachtig te regeren. En dat leidde tot de gebeurtenissen van gisteren. Het is natuurlijk uiterst pijnlijk dat die gebeurtenissen zich afspelen in de week dat Prins Claus naar zijn laatste rustplaats is gebracht. Maar als minister-president moet je je verantwoordelijkheid ook in die omstandigheden nemen.

Dames en heren, ik ben gevraagd om vanmorgen mijn visie te geven op de rol van het conflict in de Nederlandse samenleving en hoe die rol zich in de loop van onze geschiedenis heeft ontwikkeld.

En dat alles in tien minuten.


1



Als u mij toestaat, wou ik dus de periode tot en met de Bataafsche Republiek maar overslaan.

Ik wil graag aftrappen met een observatie van de historicus Piet de Rooy. Hij publiceerde begin dit jaar een boek over Nederland sinds 1813. De titel daarvan luidt: `Republiek van rivaliteiten'.

U hoort het goed: hij noemt Nederland een republiek. En hij is daarin niet de enige. Prins Claus heeft, in een interview met de Duitse televisie, eens dezelfde observatie gedaan. Hij zei toen:

"Holland is geen monarchie. Holland is een republiek met een erfelijke vorst, die in nauw contact staat met het volk."

De Rooy trekt in zijn boek de conclusie dat Nederland géén land is van verbitterde twisten. Dat hangt samen met het feit dat ons land geen breed gedragen nationaal besef zou kennen.

In de vaderlandse geschiedenis hebben mensen zich volgens hem altijd meer verbonden gevoeld met een onderdeel dan met het geheel. Of dat onderdeel nu het gewest was, de geloofsovertuiging, de maatschappelijke stand of de zuil.

Echte conflicten speelden zich altijd af binnen die onderdelen. Daarbij liepen de emoties soms hoog op. Maar tussen de onderdelen bestond een beleefde, wat koele verstandhouding. Een soort `living apart together', waarbij de nationale eenheid `bijna achteloos' behouden bleef.


2



In zo'n politieke cultuur is geen plaats voor heethoofden. In 1822 hield de onderwijshervormer J.H. van der Palm een `Lofrede op de middelmatigheid'. Wat zou er terechtkomen van een samenleving vol vurige genieën die met elkaar de strijd aanbinden? Dat zou een janboel worden! Nee, beter is het om het land te laten besturen door `middelbare verstanden, die de slingering tot evenwicht brengen'.

Dames en heren, ik weet niet of ik het helemaal met Piet de Rooy eens kan zijn dat Nederland geen breed gedragen nationaal besef heeft. Nationaal besef uit zich bijvoorbeeld óók in de waarden en normen die je als samenleving deelt.

En uit de levendige discussie die daarover in ons land is ontstaan, blijkt dat de overgrote meerderheid van de mensen die in Nederland wonen, overtuigd is dat we een groot aantal gemeenschappelijke waarden hebben. En dat we die moeten koesteren.

Ik ben het wel met De Rooy eens dat Nederland geen land is van felle nationale twisten. Maar dat wil niet zeggen dat hier geen maatschappelijke strijd geleverd wordt. We hebben zo onze eigen manier gevonden om die strijd te voeren en te beslechten. Nederland is het land van het gecontroleerde conflict.

We hebben overal fluwelen arena's ingericht waarin die conflicten als het ware tussen stootkussentjes worden uitgevochten.

De Stichting van de Arbeid ­ in 1945 opgericht door werkgevers- en werknemersorganisaties ­ is zo'n arena. De Stichting van de Arbeid


3



markeert het einde van de klassenstrijd in Nederland en het begin van de onderhandelingseconomie.

De Sociaal-Economische Raad, ingesteld in 1950, is een andere arena. De SER weet dat zijn invloed groter is naarmate zijn adviezen breder worden onderschreven.

Dat is een prikkel om te zorgen dat conflicten ook leiden tot vruchtbare en werkbare uitkomsten.

Er zijn nog meer fluwelen strijdtonelen te noemen, ook buiten de sociaal- economische hoek. De Raad voor de Kunst is een voorbeeld.

De kracht daarvan is, dat je optimaal gebruik maakt van de creativiteit van maatschappelijke groepen zelf. Conflicten hoeven - nee: moeten - niet altijd uitgevochten worden op nationaal niveau. Maatschappelijke organisaties met uiteenlopende belangen moeten de ruimte hebben om zelf de degens te kruisen. En om zelf oplossingen aan te dragen voor knelpunten en verdelingsvraagstukken.

Vandaar dat ik een groot voorstander ben van partnerschappen tussen bijvoorbeeld milieu-organisaties en bedrijven. Ook internationaal.

Tijdens de Top voor Duurzame Ontwikkeling in Johannesburg bleek al dat die twee behoorlijk aan elkaar gewaagd zijn. En dat ze samen tot afspraken komen die wij als overheden nooit zouden kunnen afdwingen.

Dames en heren, ik kan me voorstellen dat u zich afvraagt: wordt op die manier de nationale politiek niet heel erg saai. Als alle strijd wordt


4



gevoerd op het maatschappelijk middenveld, worden parlement en regering dan niet gedegradeerd tot een soort ballenjongens en ­meisjes. Als degenen die alleen maar de bal terug in het spel brengen, wanneer die eens over de lijn rolt.

Nu, de gebeurtenissen van deze week geven in ieder geval aan dat er ook in de nationale politiek nog opwinding genoeg is.

In alle ernst: natuurlijk is ook de nationale politieke arena van groot belang. De uiteindelijke politieke besluiten vallen immers in het samenspel tussen regering en parlement.

Ik ben voor een politiek die haar nek durft uit te steken. Die haar verantwoordelijkheid neemt door vooruit te denken en voorop te lopen.

In dat verband valt vaak het woord dualisme. Een prachtig woord. Maar ook een typisch Haags woord. Op zichzelf biedt dualisme geen enkele garantie dat mensen zich meer bij de politiek betrokken voelen. Dualisme is een middel, geen doel.

Dualisme wordt nog teveel gezien als een zaak van de Kamer versus de regering. Maar dualisme is óók debat binnen de Kamer en binnen de coalitie. De kleur en geur van politieke stromingen moet te allen tijde herkenbaar blijven.

Conflicten zijn prima. Er is eigenlijk maar één `mits'. Ze moeten over de inhoud gaan. Niet over persoonlijke belangen. Niet over karakters. Niet over procedures. Niet over politieke strobrandjes in de pers.


5



Ik heb behoefte aan een scherp debat over de onderwerpen die het dagelijks leven en de toekomst van de mensen in ons land bepalen. Onze gemeenschappelijke waarden en normen, jeugd en onderwijs, onze veiligheid, de Europese Unie.

Maar wel graag in een nieuw kader. We moeten niet blijven steken in het centrale conflict van de vorige eeuw: arbeid versus kapitaal.

Het draait niet meer om de Sociale Kwestie. Het draait om de Morele Kwestie. Om individualisme tegenover verantwoordelijkheid. Dan gaat het dus ook om vragen als: `wat is de morele taak van de overheid'.

Dames en heren, mijn conclusie is dat conflicten nodig zijn om te komen tot maatschappelijke vernieuwing. In Nederland spelen die conflicten zich voor een belangrijk deel af op het niveau waar ze horen: binnen en tussen maatschappelijke groeperingen. Maar op nationaal niveau blijft er nog genoeg conflictstof over.

Centrale aandacht daarbij verdient het morele conflict. En daarbij mag het wat mij betreft best hard tegen hard gaan. Als het maar om de inhoud blijft draaien.

Dank u wel.


6