Sociaal-Economische Raad

VERSLAG OPENBARE RAADSVERGADERING 18 OKTOBER 2002

18 oktober 2002 -

Vanochtend kwam de Sociaal-Economische Raad in openbare vergadering bijeen. Er werden drie adviezen vastgesteld, Koersen op vernieuwing, Bemiddeling in financiële diensten en Wetsvoorstel verruiming zeggenschap werknemers over arbeidstijden.

SER-leden bekritiseren beroepsonderwijsbeleid
Verschillende leden van de Sociaal-Economische Raad grepen de behandeling van het SER-advies over de vernieuwing van het (middelbaar) beroepsonderwijs aan om kritiek te leveren op de onderwijsplannen van het kabinet-Balkenende. Zowel de werkgevers als de werknemers vinden dat het kabinet tekort schiet in het verbeteren van de kwaliteit van het beroepsonderwijs. De voorstellen in het SER-advies voor de verbetering van de macrodoelmatigheid van het middelbaar beroepsonderwijs, het innovatiebeleid en de beroepspraktijkvorming werden door de raad dan ook unaniem omarmd.

Volgens drs. A. Kraaijeveld van VNO/NCW valt de inzet van het (inmiddels al weer demissionaire) kabinet tegen als het om onderwijs gaat. Volgens hem is er niet alleen een breuk met het verleden waarin overheid en sociale partners steeds meer aandacht kregen voor het beroepsonderwijs. Ook is er onvoldoende aandacht voor het hoger onderwijs en is er geen strategie voor het vergroten van de instroom naar de beta-technische opleidingen. Volgens Kraaijeveld moet er een duidelijker visie komen op de rol van het onderwijs en met name het beroepsonderwijs binnen de kenniseconomie. Het advies Koersen op vernieuwing zou daaraan een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Daarin pleit de SER voor een budget waaruit innovaties in het beroepsonderwijs ondersteund kunnen worden. Daarnaast zou er een betere afstemming moeten komen tussen onderwijsinstellingen onderling en tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven als het gaat om het opleidingenaanbod. Ook moet er meer aandacht komen voor de beroepspraktijkvorming zoals stages of andere combinaties van werken en leren. Die moeten goed aansluiten op maatschappelijke trends zoals veranderingen in productie- en werkprocessen in het bedrijfsleven.

Ir. J. Westerbeek-Huitink, vice-voorzitter van het CNV, wees erop dat er binnen die beroepspraktijkvorming nog regelmatig wat misgaat. Daarin zitten nog flink wat tekortkomingen. De begeleiding van leerlingen schiet regelmatig tekort. Dat moet beter. Het SER-advies vond ze een evenwichtig voorstel waar ze namens alle werknemersdelegaties volledig achter kon staan. We hopen dat de bewindspersonen van Onderwijs dit advies zullen overnemen.

Kroonlid prof. C. van Ewijk (Centraal Planbureau) plaatste drie kanttekeningen bij het advies. Hij vroeg zich af in hoeverre ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voorspelbaar zijn. Ook zag hij niet zo zitten dat de overheid gaat ingrijpen in het opleidingenaanbod als er sprake is van overschotten of tekorten. Van Ewijk wees op de spanning in het advies over de wijze waarop het opleidingenaanbod in overeenstemming moet worden gebracht met de vraag op de arbeidsmarkt. Moet dit via centrale planning en aanbodregulering of zijn vraagsturing en marktwerking effectiever?

Kroonlid Prof. J. Leune, voorzitter van de voorbereidingscommissie, antwoordde dat de SER een combinatie van beide voorstelt. Verder gaf Leune toe dat de voorspellingen over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nooit honderd procent uitkomen. Maar trends op de arbeidsmarkt zijn echt veel minder onvoorspelbaar dan het weer.

Bemiddeling in financiële diensten
In het advies Bemiddeling in financiële diensten stelt de raad dat er een vergunning- en registratieplicht moet komen voor alle bemiddelaars in financiële diensten: assurantietussenpersonen, bemiddelaars in effecten, hypotheken en kredieten, alsmede financiële planners. Het toezicht dient in handen te komen van de Autoriteit Financiële Markten. Deze is verantwoordelijk voor de vergunningverlening en de registratie van bemiddelaars en voor het gedragstoezicht. Dat is nodig vanwege het grote publieke belang van de markt voor financiële diensten. De branches zelf kunnen hun overleg met de overheid bundelen via een op te richten stichting. Bovendien kan deze stichting sectoroverstijgende zelfreguleringsafspraken stimuleren, binnen de grenzen van de Mededingingswet.

Het plaatsvervangend kroonlid prof.dr. M. van der Nat vond dat het advies een goed evenwicht bewaart tussen het streven naar consumentenbescherming en de eisen van een open markt. Door minimumeisen in een kaderwet vast te leggen kan een kwaliteitsniveau worden verzekerd, waarbij voor marktpartijen voldoende vrijheid blijft om deze zelf nader in te vullen met erkenningsregelingen, opleidingsprogrammas en andere instrumenten. Zelfregulering mag er echter niet toe leiden dat de markt wordt afgeschermd. Ook heeft zelfregulering als nadeel dat het geen volledige marktdekking kan bereiken. Daarom kiest het advies voor een gerichte zelfregulering. Zo maakt het advies het mogelijk dat brancheorganisaties zelf opleidingseisen ontwikkelen, die de goedkeuring behoeven van de Autoriteit Financiële Markten, zonder dat andere opleidingsprogrammas geweerd worden.

Namens de ondernemersorganisaties voerde mr.drs. M.H.M. Smits RA (VNO-NCW) het woord. Hij stelde dat het bij dit advies vooral gaat om de goede balans tussen wetgeving en zelfregulering. Er is op dit moment sprake van een lappendeken van wettelijke regels en zelfreguleringsafspraken die niet goed past bij de vervlechting van de financiële markten. Bovendien gaat het om producten die voor consumenten moeilijk te doorgronden zijn en die voor een lange periode grote financiële gevolgen kunnen hebben. Hij bepleitte nauw overleg met de betrokken sectoren bij de verdere vormgeving van de wetgeving. Hij was daarom ook voorstander van de oprichting van het in het advies voorgestelde advies- en overlegorgaan, waarin de brancheorganisaties zitting zullen hebben. Dit orgaan kan blijven waken over een goede aansluiting tussen zelfregulering en wetgeving, vond hij.

Alhoewel de Consumentenbond geen zetel in de raad heeft, kon deze toch bij monde van zijn algemeen directeur, drs. F. Cohen, het woord voeren. De Consumentenbond was vertegenwoordigd in de commissie van voorbereiding. Cohen was tevreden over het advies, op één punt na. Hij was teleurgesteld dat het advies niet bepleit een openbaar register op te zetten van personen die bemiddelen in financiële diensten, met vermelding van de door hen behaalde diplomas. Het advies beperkt zich tot een vergunning- en registratieplicht van bemiddelingsbedrijven. Cohen betreurde dit, omdat er volgens hem onvoldoende vakbekwaamheid is in deze sector. Legio bedrijven draaien op de vergunning van iemand die gewoon thuis zit en niet echt betrokken is bij de onderneming, stelde hij. Openheid over de deskundigheid van bemiddelaars zal volgens hem stimulerend werken om opleidingen te gaan volgen. Bovendien is een centraal diplomaregister een instrument voor de consument om zijn eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Van het tegenargument dat het erg veel administratieve rompslomp zal vergen 30 duizend bemiddelaars moeten worden geregistreerd , was hij niet onder de indruk. Er zijn wel grotere registers, bijvoorbeeld van verpleegkundigen. Dan gaat het om 217 duizend personen.

Prof.mr. H. Franken, voorzitter van de commissie van voorbereiding, stelde hier tegenover dat de werkgever vèrgaand aansprakelijk is voor zijn werknemers. Zou hij een beunhaas achter de balie laten zitten, dan staan hem allerlei sancties te wachten. Dit later echter onverlet dat zon personenregister wel vanuit zelfregulering zou kunnen ontstaan. Hij meldde dat het standpunt van de Consumentenbond is opgenomen in het concluderende hoofdstuk van het advies.

Wetsvoorstel verruiming zeggenschap werknemers over arbeidstijden Volstrekt overbodig versus een noodzakelijke versterking van de positie van werknemers. Deze totaal verschillende standpunten die al eerder naar voren waren gekomen binnen de SER-commissie die een advies voorbereidde over het initiatiefwetsvoorstel Bussemaker/Van Dijke, kwamen vrijdag 18 oktober terug toen de voltallige raad over dit onderwerp vergaderde. Werkgevers waren tegen het wetsvoorstel. De meerderheid van de kroonleden zag - vooralsnog - geen noodzaak voor het wetsvoorstel. De werknemers en twee kroonleden waren voor. Het wetsontwerp van de Tweede Kamerleden van respectievelijk PvdA en Christenunie zou moeten leiden tot meer zeggenschap van werknemers over hun werktijden. Met name waar het gaat om het werken op zondag en het rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.

Mr. J.W. van den Braak (VNO-NCW) wees erop dat de werkgevers altijd al tegen dit wetsvoorstel waren geweest. Hij vond het voorstel niet alleen juridisch onder de maat maar stelde dat het ook nog eens de precaire balans tussen werkgever en werknemer te veel zou doen doorslaan in het voordeel van die laatste. Bovendien gaat het volgens hem om een non-probleem. De Arbeidstijdenwet biedt volgens Van den Braak al voldoende mogelijkheden om eventuele problemen in de dagelijkse praktijk op te lossen.
Overigens benadrukte Van den Braak dat de SER elk hem gevraagd advies dient te beantwoorden en zich niet dient te begeven in de opportuniteit van een adviesaanvraag of het moment waarop die adviesaanvraag wordt gedaan.

MKB-Nederland-voorzitter drs. H. de Boer zei dat als de wet wordt aangenomen, deze niet alleen veel extra planningswerk van werkgevers zal vergen, maar ook schadelijk kan zijn voor de samenwerking binnen ondernemingen. Dit is één van de kromste wetsvoorstellen die ik ooit ben tegengekomen, sneerde De Boer. Het wetsvoorstel doet naar zijn mening ook onvoldoende recht aan de moderne verhoudingen tussen werkgever en werknemer. Mijn advies aan de politiek is om dit voorstel zo snel mogelijk in de prullenbak te deponeren.

Dat laatste wilde kroonlid mevrouw prof. mr. I. Asscher-Vonk in ieder geval niet. Deze wet biedt een ondersteuning voor werknemers bij het verkrijgen van meer en betere invloed op hun eigen werktijden. Zij wees erop dat de huidige Arbeidstijdenwet veel overlaat aan werkgevers en werknemers zelf en die zitten nou eenmaal niet in eenzelfde machtspositie. Met name voor gehandicapten en mensen met zorgtaken is het van het belang om meer zeggenschap te krijgen over hun werktijden.

Maar met haar steun aan het wetsvoorstel vertegenwoordigde Asscher-Vonk een minderheid binnen de kroonledenfractie. Ik heb sympathie voor de overwegingen achter dit wetsvoorstel, zei kroonlid prof. dr. K. Goudswaard namens de meerderheid van de kroonleden. Maar op basis van onderzoek blijkt niet dat er ernstige knelpunten zijn. Vooralsnog is dan ook geen nieuwe algemene en gedetailleerde wetgeving nodig. Dit soort zaken moeten worden opgelost in goed overleg tussen werkgever en werknemer.

In de praktijk blijkt dat veel werkgevers hun werknemers niet ter wille willen zijn voor wat betreft werktijden, zei vice-voorzitter mevrouw drs. K. Roozemond van de FNV. Volgens Roozemond, die namens alle werknemersdelegaties sprak, moeten werknemers meer dan voorheen arbeid en zorg zien te combineren. Op dat punt worden ze onvoldoende gesteund door de huidige wet. Dit wetsvoorstel onderkent deze problematiek en verdient dan ook onze volledige steun. Ook Roozemond ging, net als Van den Braak, in op het unieke karakter van dit advies. Het was namelijk voor het eerst dat de Eerste Kamer advies aan de SER had gevraagd. Maar ik vind dit zeker geen toonbeeld van een ideale betrekking tussen SER en Eerste Kamer. Roozemond wees erop dat de initiatiefwet Bussemaker/Van Dijke al lang door de Tweede Kamer is aanvaard. Bovendien was ook bij de Eerste Kamer al bekend hoe werkgevers en werknemers erover dachten. De wetgever moet de SER niet gaan gebruiken als sociaal-economische rem, zo waarschuwde ze.