Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Modelreglement foetaal weefsel

De Wet foetaal weefsel is in september 2002 in werking getreden. Op basis van die wet moeten ziekenhuizen en abortusklinieken waar foetaal weefsel ter beschikking komt een reglement hebben dat een aantal zaken verder uitwerkt. De beroepsgroep heeft, onder leiding van het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, een modelreglement gemaakt als handreiking aan de instellingen

Modelreglement foetaal weefsel 1. Modelreglement foetaal weefsel

Modelreglement

Terbeschikkingstelling van foetaal
weefsel

1

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Colofon

Modelreglement Terbeschikkingstelling van foetaal weefsel ISBN 90-76906-50-5

© 2002, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO Postbus 20064, 3502 LB Utrecht
Internet: www.cbo.nl
Voor verzoeken tot gebruik van tekst(gedeelten) kunt u zich wenden tot de uitgever.

Uitgever

Van Zuiden Communications B.V.
Postbus 2122, 2400 CC Alphen aan den Rijn
Tel. (0172) 47 61 91
E-mailadres: zuiden@zuidencomm.nl

Alle rechten voorbehouden.
De tekst uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën of enige andere manier, echter uitsluitend na voorafgaande toestemming van de uitgever. Toestemming voor gebruik van tekst(gedeelten) kunt u schriftelijk of per e-mail en uitsluitend bij de uitgever aanvragen. Adres en e-mailadres: zie boven.

Het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, gevestigd in Utrecht, heeft tot doel individuele beroepsbeoefenaren, hun beroepsverenigingen en zorginstellingen te ondersteunen bij het verbeteren van de patiëntenzorg. Het CBO biedt via programma's en projecten ondersteuning en begeleiding bij systematisch en gestructureerd meten, verbeteren en borgen van kwaliteit van de patiëntenzorg.

2

Modelreglement

Terbeschikkingstelling van foetaal
weefsel

Organisatie:
Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

In samenwerking met:
Nederlands Genootschap van Abortusartsen
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport


---

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Samenstelling van de commissie


* Mw. dr. J.M.A. van den Boer-van den Berg, ethicus, voorzitter
* Mw. dr. C.J.E. Kaandorp, arts, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, secretaris
* W. Beekhuizen, abortusarts, Nederlands Genootschap van Abortusartsen
* Mw. mr. M.J.C.E. Blondeau, jurist

* Mw. A.Chr.V. Jansen-van Hees, abortusarts, Nederlands Genootschap van Abortusartsen
* Prof.dr. H.H.H. Kanhai, gynaecoloog, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie

* Dr. A.J. van Loon, gynaecoloog, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
* Mw. drs. R.M. den Hartog-van ter Tholen, beleidsmedewerker Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, adviseur

4

Inhoudsopgave

1. Ten geleide 7 2. Definitie, toegestaan en niet-toegestaan gebruik 9 3. Vrouwen aan wie (geen) toestemming wordt gevraagd 11 4. Informatie en toestemming 13 5. Aandachtspunten voor schriftelijke informatie en toestemming 15 6. Herleidbaarheid 17 7. Rol van de partner 19 8. Aanpassing van de abortusmethode ten behoeve van 21 het wetenschappelijk onderzoek
9. Handelwijze bij een nog levende foetus 23 10. Omgang met foetaal weefsel 25 11. Pathologisch onderzoek op foetaal weefsel 27

Bijlagen

Bijlage I Wettekst 30 Bijlage II Model informatiebrief wetenschappelijk onderzoek 34 Bijlage III Model toestemmingsformulier wetenschappelijk onderzoek 36 Bijlage IV Medische uitsluitingscategorieën 37 Bijlage V Artsenverklaring bij geboorte na een zwangerschap 38 16+0 en

---

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

6

Hoofdstuk 1

Ten geleide

In de Wet foetaal weefsel zijn het ter beschikking stellen, het bewaren en de toelaatbaarheid van het gebruik van foetaal weefsel nader geregeld (Staatsblad 2001/573). De ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie hebben met deze wet een aparte regeling voor foetaal weefsel getroffen. Ze hebben daarmee aandacht gevraagd voor zowel de specifieke status van foetaal weefsel als voor de emotioneel gevoelige situatie waarin het weefsel ter beschikking komt. De wet staat terbeschikkingstelling, bewaren en gebruik toe, maar formuleert tegelijkertijd een aantal voorwaarden, doelen en verboden.

Voor de praktische uitwerking van bovengenoemde wet stelt artikel 6 van de wet dat elke instelling waar foetaal weefsel ter beschikking komt, een instellingsreglement dient op te stellen waarin beschreven wordt hoe de wet in de instelling wordt toegepast. De achterliggende reden voor een dergelijk reglement is om de zorgvuldigheid van de besluitvorming en van het handelen van de betrokkenen zoveel mogelijk te waarborgen. De aard van het weefsel en de context waarin foetaal weefsel ter beschikking komt, vragen om zorgvuldigheid.

In een brief van 5 maart 2001 heeft de minister aan het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) gevraagd om gezamenlijk uniforme gedragsregels te formuleren, die als model kunnen dienen voor een reglement. Het NGvA en de NVOG hebben een verzoek gericht aan het Kwaliteits- instituut voor de Gezondheidszorg CBO (CBO) om de totstandkoming van dit modelreglement te begeleiden. Vervolgens is een commissie geïnstalleerd die de gedragsregels nader heeft geformuleerd op basis van de inhoud en de intentie van genoemde wet. Deze commissie bestond uit vertegenwoordigers van NGvA, NVOG en CBO, met daarnaast een jurist, een ethicus en een adviseur vanuit het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De commissieleden die als vertegenwoordiger van NVOG en NGvA zitting hadden in de commissie, beschikten over een mandaat van hun beroepsvereniging. Nadat de commissie een concepttekst had opgesteld, werd deze door de respectievelijke besturen en door het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP) geaccordeerd en vervolgens aan hun leden ter kennisgeving voorgelegd. In de klinische praktijk kan, als de omstandigheden dit vereisen, uitsluitend met redenen omkleed van dit reglement worden afgeweken.

Het voorliggende Modelreglement foetaal weefsel is beschikbaar voor alle abortusklinieken en ziekenhuizen. De aanwezigheid en het gebruik van een instellingsreglement zijn verplicht als foetaal weefsel ter beschikking wordt gesteld. Door te handelen volgens het modelreglement,


---

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

volgt men de wet. Op een enkel onderdeel heeft de commissie gemeend de bepalingen van de wet strikter in te vullen. De voorlichting over de richtlijnen in het instellingsreglement valt onder de verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Dit modelreglement is bedoeld als handleiding en kan naar aanleiding van plaatselijke omstandigheden nader worden in- dan wel aangevuld. Eventuele lokale afspraken kunnen worden opgenomen in een addendum, dat wordt toegevoegd aan het integrale modelreglement. De door de wet verplicht gestelde openbare verslaglegging kan door de instelling in diens kwaliteitsjaarverslag opgenomen worden.

De commissie hoopt dat het modelreglement een bijdrage zal leveren aan een zorgvuldige besluitvorming en een respectvolle behandeling van de vrouw, haar eventuele partner en de vrucht. De commissie hoopt zo te bereiken dat op een verantwoorde manier foetaal weefsel ter beschikking kan komen voor geneeskundige doeleinden.

8

Hoofdstuk 2

Definitie, toegestaan en niet-toegestaan
gebruik

Onder foetaal weefsel wordt in het algemeen verstaan: weefsel dat afkomstig is van de menselijke vrucht. De Wet foetaal weefsel hanteert een striktere definitie van foetaal weefsel: bestanddelen die deel uitmaken van een na een zwangerschap van minder dan 24 weken ter wereld gekomen, niet meer in leven zijnde menselijke vrucht of van delen daarvan, dan wel een intacte foetus.

Toegestaan

De wet formuleert een aantal welomschreven doelen voor terbeschikkingstelling en gebruik van foetaal weefsel, mede gelet op de oorsprong van het weefsel. Toegestaan zijn doelen met een algemeen maatschappelijk belang, in concreto het gebruik:
* voor geneeskundige doeleinden;

* voor medisch wetenschappelijk onderzoek en onderwijs;
* voor biologisch wetenschappelijk onderzoek en onderwijs.
De commissie stelt zich achter de voorwaarde van de Tweede Kamer dat wetenschappelijk onderzoek met foetaal weefsel uitsluitend mag worden uitgevoerd als een erkende medisch- ethische toetsingscommissie daarover positief heeft geoordeeld. Daarnaast is de commissie van mening dat ingeval weefsel wordt afgestaan aan een commerciële instelling, een formele relatie van die instelling met een erkend wetenschappelijk instituut is vereist. Ook dan dient toetsing door een erkende medisch-ethische toetsingscommissie plaats te vinden.

Verboden

Uitgaande van een respectvolle behandeling van de menselijke vrucht en het basale uit- gangspunt van bescherming van menselijk leven is in de wet ook een aantal verboden gefor- muleerd. Het is verboden om:

* geslachtscellen of andere bestanddelen van de vrucht te gebruiken voor voortplantings- doeleinden of niet-geneeskundige doeleinden;

* in kweek gebrachte cellen uit foetaal weefsel te gebruiken voor andere doeleinden dan geneeskundige doeleinden, medisch of biologisch wetenschappelijk onderzoek of medisch of biologisch wetenschappelijk onderwijs;


---

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L


* bestanddelen van de vrucht te verwijderen als deze, ter wereld gekomen, nog in leven is;
* foetaal weefsel te gebruiken voor een geneeskundige behandeling van personen die door de vrouw van wie de vrucht afkomstig is, zijn aangewezen;
* een vergoeding te geven of te ontvangen voor terbeschikkingstelling; dit verbod is zowel op de betreffende vrouw als op de instelling van toepassing.

10

Hoofdstuk 3

Vrouwen aan wie (geen) toestemming
wordt gevraagd

In principe kan aan alle vrouwen toestemming worden gevraagd om foetaal weefsel af te staan. De commissie heeft een nader standpunt geformuleerd ten aanzien van het beleid bij niet-Nederlandse vrouwen. De wet noemt ook minderjarige en wilsonbekwame vrouwen als groepen aan wie toestemming gevraagd kan worden. Het standpunt van de commissie over de handelwijze bij vrouwen uit deze groepen is terughoudender en staat hieronder beschreven. Daarnaast kunnen er medische redenen zijn om een vrouw geen toestemming te vragen.

Niet-Nederlandse vrouwen

De commissie is van mening dat niet-Nederlandse vrouwen in principe in aanmerking komen voor het vragen om toestemming, onafhankelijk van hun herkomst of cultuur en onafhankelijk van het feit of zij al dan niet in Nederland woonachtig zijn. Dit kan in voorkomende gevallen wel om een genuanceerdere benaderingswijze vragen. De commissie stelt als basisvoorwaarde voor het includeren van niet-Nederlandse vrouwen dat mondelinge en schriftelijke communicatie mogelijk moet zijn.

Uitsluitingscategorieën

Minderjarigen
Volgens de Wet foetaal weefsel kunnen vrouwen vanaf 16 jaar zelfstandig beslissen over gebruik en bewaren van foetaal weefsel. De Tweede Kamer heeft voor deze leeftijdsgrens aansluiting gezocht bij de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Daarnaast biedt de wet ruimte voor het vragen van toestemming aan 12- tot 15-jarigen, mits mede toestemming wordt verkregen van degenen die het gezag over hen uitoefenen (artikel 3, lid 2).

In de abortusklinieken blijkt slechts een klein deel van de vrouwen jonger dan 16 jaar. De commissie stelt vast dat er medische noch wetenschappelijke redenen te bedenken zijn om deze specifieke doelgroep van 12- tot 15-jarigen te includeren. Bovendien zal gezien de geringe omvang van deze leeftijdsgroep, uitsluiting geen grote gevolgen hebben voor het totale aantal vrouwen dat in aanmerking komt voor het vragen van toestemming. De commissie neemt hiermee een strenger standpunt in dan in de wet (artikel 3, lid 2) is verwoord, en beschouwt om genoemde redenen de leeftijd van 16 jaar als een ondergrens. De commissie hecht ech- ter sterk aan extra bescherming van deze categorie vrouwen.


---

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Wilsonbekwamen
In de abortusklinieken blijkt ­ vergelijkbaar met de groep van minderjarigen ­ slechts een klein deel van de vrouwen tot de categorie wilsonbekwamen te behoren. Er is géén primair gezondheidsbelang en evenmin een wetenschappelijke reden, waardoor een verzoek om toe- stemming van deze groep wordt gerechtvaardigd. Gezien de geringe omvang van de categorie wilsonbekwamen zijn derhalve dezelfde argumenten voor het niet includeren van toepassing als bij de groep minderjarigen. De commissie neemt ook hiermee een strenger standpunt in dan de wetgever, die de vraag om toestemming aan wilsonbekwamen niet op voorhand heeft willen uitsluiten ("ook wilsonbekwamen moeten in beginsel niet uitgesloten worden van altruïstische daden") en in de wet (artikel 3, lid 3) hiervoor wel ruimte heeft geboden. De commissie hecht sterk aan extra bescherming van ook deze categorie vrouwen.

Medische uitsluitingscategorieën
Indien bekend is dan wel het vermoeden bestaat dat een vrouw HIV-infectie/aids, hepatitis B of een andere aandoening heeft, dan wordt haar met het oog op de volksgezondheid géén toe- stemming gevraagd. In het onderzoeksprotocol dient een paragraaf te worden opgenomen waarin de medische uitsluitingscategorieën worden genoemd. Ingeval foetaal weefsel wordt gebruikt voor geneeskundige doeleinden, dan dient zowel de vrouw als het weefsel te worden getest op de aanwezigheid van medische exclusie-criteria (zie bijlage IV). De commissie adviseert om in geval van twijfel in overleg te treden met de Stichting BIS (tel. 071-5 795 795).

In de komende Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal zullen nadere voorschriften gesteld worden aan het bewaren en gebruik van onder meer foetaal weefsel.

12

Hoofdstuk 4

Informatie en toestemming

Veel aandacht dient uit te gaan naar het informeren van de vrouw en het vragen om toe- stemming. De zorg voor de vrouw staat centraal en om die reden zijn grote zorgvuldigheid en een persoonlijke benadering vereist, met ruime aandacht voor de emoties en de rouwverwerking van de vrouw. De vrouw (en eventueel haar partner) dient voorgelicht te worden over de aard en het doel van het gebruik van het foetale weefsel. Belangrijk is dat de vrijheid van beslissen wordt gewaarborgd. Om die reden zijn er voorwaarden verbonden aan het tijdstip en de wijze van informeren en aan het vragen om toestemming.

Uitgangspunt bij het ter beschikking stellen van foetaal weefsel na een abortus provocatus is dat de beslissing voor abortus en de beslissing om foetaal weefsel ter beschikking te stellen, strikt gescheiden blijven. De noodsituatie van de vrouw als gevolg van de zwangerschap en een aandoening bij de foetus zijn en blijven de enige motieven voor abortus. Het mogelijke gebruik van foetaal weefsel mag nooit een legitimatie voor abortus zijn, en kan in die zin ook nooit een noodtoestand opleveren. Anders gezegd, de beslissing tot terbeschikkingstelling van weefsel mag op geen enkele manier de beslissing tot afbreking beïnvloeden. Om te voorkomen dat beide beslissingen elkaar beïnvloeden, is een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan informatie en toestemming moeten voldoen.

Tijdstip van informeren


* Informeren over eventueel gebruik van foetaal weefsel mag pas plaatsvinden nadat de vrouw definitief het besluit tot abortus heeft genomen.

Wijze van informeren


* Er wordt zowel mondelinge als schriftelijke informatie gegeven; de schriftelijk informatie wordt opgenomen in het onderzoeksprotocol.

* Er mag geen enkele (morele) druk op de vrouw worden uitgeoefend om foetaal weefsel ter beschikking te stellen.

* Er mag geen onevenredige nadruk op het belang van de toepassing worden gelegd.
* Om ongeoorloofde beïnvloeding te voorkomen, wordt informatie gegeven en toestemming gevraagd door een arts die niet bij het wetenschappelijk onderzoek of bij de beoogde therapie betrokken is.

13

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Het verzoek om toestemming


* Toestemming voor gebruik van foetaal weefsel mag pas worden gevraagd na het definitieve besluit over abortus en na het geven van mondelinge en schriftelijke informatie.
* Het tijdstip waarop de vraag om toestemming is gesteld, dient te worden opgenomen in het toestemmingsformulier.

* Een vrouw krijgt na informatie bedenktijd alvorens toestemming te verlenen; die bedenktijd is meestal de tijd die ligt tussen het vragen van toestemming en het moment van abortus.
* Een vrouw dient op eenvoudige, niet aan vormvoorschriften gebonden wijze op haar aan- vankelijke toestemming te kunnen terugkomen; zowel voor de ingreep als daarna, zolang het gebruik nog niet heeft plaatsgevonden en het weefsel nog herleidbaar is.

Bij de behandeling van de wet in de Tweede Kamer heeft de minister erop gewezen dat moet worden voorkomen dat in onze samenleving een klimaat ontstaat waarin abortus als (meer) geoorloofd wordt ervaren als het foetale weefsel voor een `goed doel' wordt gebruikt. Hoe goed een doel ook is, het opofferen van ongeboren leven aan dat doel is onder geen enkele omstandigheid toelaatbaar. Gebruik van foetaal weefsel kan eventueel voortvloeien uit de afbreking van een zwangerschap, maar niet omgekeerd. Vandaar ook dat de minister pleit om de mogelijkheden van onderzoek met foetaal weefsel niet expliciet onder de aandacht van het algemeen publiek te brengen, om ook op die manier ongeoorloofde beïnvloeding en morele druk zoveel mogelijk te voorkomen.

Voor de concrete inhoud van het informatie- en het toestemmingsformulier verwijzen wij u naar de modellen opgenomen in dit reglement (bijlage III en IV).

14

Hoofdstuk 5

Aandachtspunten voor schriftelijke
informatie en toestemming

De werkgroep acht de volgende aandachtspunten van belang om te komen tot een zorgvuldig informatie- en beslissingstraject:

* De onderzoeker/gebruiker dient het informatie- en het toestemmingsformulier in nauw overleg met de behandelend arts op te stellen en aan de formulering ervan voldoende tijd en aandacht te besteden.

* Naast schriftelijke informatie dient ook altijd mondelinge informatie te worden gegeven.
* De betreffende vrouw moet in staat zijn de informatie over het onderzoek te begrijpen; in voorkomende gevallen dient informatie te worden afgestemd op haar bevattingsvermogen.
* De vrouw moet de gelegenheid krijgen aanvullende vragen te stellen.
* De vrouw moet voldoende bedenktijd hebben.

* De vrouw ontvangt een kopie van het informatieformulier en van het toestemmingsfor- mulier.

* In het informatieformulier moet duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen behandelend arts en onderzoeker.

* Het informatieformulier en het toestemmingsformulier dienen van elkaar te worden gescheiden.

De tekst wordt verduidelijkt door:

* gebruik te maken van korte zinnen;

* gebruik te maken van woorden met weinig lettergrepen;
* geen moeilijke woorden te gebruiken;

* medische vaktermen te vermijden dan wel te verklaren.
15

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

16

Hoofdstuk 6

Herleidbaarheid

Wat betreft herleidbaarheid zijn er binnen de geneeskunde globaal drie manieren van bewaren als het om nader gebruik van lichaamsmateriaal gaat.
* Geanonimiseerd. Als lichaamsmateriaal geanonimiseerd wordt bewaard, is er geen enkele terugkoppeling van het materiaal naar de persoonsgegevens meer mogelijk. De anonimise- ring is onomkeerbaar, het materiaal is anoniem geworden en op geen enkele manier meer te herleiden. De honorering van een verzoek om vernietiging van het materiaal is niet meer mogelijk.

* Gecodeerd. Als lichaamsmateriaal gecodeerd wordt bewaard, is het in principe nog steeds herleidbaar, zij het met enige moeite. Als de sleutel van de code bij de behandelend arts ligt en de onderzoeker alleen de gecodeerde gegevens ontvangt, is het materiaal voor de onderzoeker zelf niet herleidbaar. De koppeling van het materiaal met de persoonsgegevens blijft echter in principe altijd mogelijk.

* Direct herleidbaar. Lichaamsmateriaal is direct herleidbaar als de onderzoeker over de persoonlijke gegevens en over het materiaal beschikt en die op elk moment tot elkaar kan herleiden.

In de Wet foetaal weefsel wordt als regel gesteld dat foetaal weefsel niet herleidbaar, dus geanonimiseerd dient te worden bewaard.

In uitzonderingsgevallen kan het nodig zijn bij het ter beschikking stellen van foetaal weefsel voor medische doeleinden, het weefsel wel herleidbaar te bewaren. Dan blijft een terugkoppeling mogelijk naar de persoonsgegevens van de vrouw die het weefsel heeft afgestaan of naar de gegevens van haar partner. Voorbeelden daarvan zijn:
* het gebruik van foetaal weefsel voor transplantatiedoeleinden. Het kan in het belang van de ontvanger van het weefsel zijn dat de behandelend arts een terugkoppeling kan maken naar de gegevens van de donor, indien zich iets onverwachts voordoet.
* als cellijnen worden ontwikkeld uit foetaal weefsel kan uit volksgezondheidsbelang en/of (individueel) patiëntenbelang terugkoppeling noodzakelijk zijn.

De commissie is van mening dat de betreffende medisch-ethische toetsingscommissie expliciet toestemming moet geven voor het herleidbaar bewaren van foetaal weefsel, waarbij de boven- staande voorbeelden als leidraad dienen. Bovendien moet de vrouw op de hoogte zijn dat het weefsel herleidbaar bewaard wordt en daarvoor expliciet toestemming geven.

17

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

18

Hoofdstuk 7

Rol van de partner

Indien een vrouw die een abortus ondergaat, beslist om foetaal weefsel ter beschikking te stellen, dienen volgens de Wet foetaal weefsel de rechten van de partner c.q. van de man in kwestie (niet zijnde haar partner) door wiens toedoen de vrouw zwanger is geworden, als volgt te worden beschermd:

* Als de partner of de man in kwestie vóór het tijdstip van de abortus op de hoogte is van de terbeschikkingstelling, kan hij daartegen bezwaar maken. Indien hij bezwaar maakt, mag het foetaal weefsel niet worden gebruikt en dient het te worden vernietigd.
* Als de partner of de man in kwestie vóór de abortus op de hoogte is van de terbeschik- kingstelling, kan hij verzoeken het weefsel niet-herleidbaar te bewaren. Dit verzoek is alleen van betekenis als het weefsel herleidbaar bewaard zou worden, hetgeen slechts bij uitzondering het geval zal zijn.

* Als de partner of de man in kwestie ná de abortus op de hoogte wordt gesteld van de ter- beschikkingstelling, kan hij in de meeste gevallen geen bezwaar meer maken omdat het weefsel in de regel niet-herleidbaar wordt bewaard.

In die situaties waarin de partner of de man in kwestie niet op de hoogte is van de abortus en/of niet van de terbeschikkingstelling, stelt de wet dat het weefsel uitsluitend niet-herleidbaar mag worden bewaard.

19

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

20

Hoofdstuk 8

Aanpassing van de abortusmethode
ten behoeve van het wetenschappelijk
onderzoek

Tijdens de bespreking van het wetsvoorstel in de Eerste en de Tweede Kamer is gesproken over een mogelijke aanpassing van de abortustechniek omwille van het gebruik van foetaal weefsel voor wetenschappelijk onderzoek. Uit de literatuur is bekend dat in sommige van de ons omringende landen een aanpassing van de abortusmethode wordt toegelaten dan wel is toegestaan in het licht van het beoogde onderzoeksdoel.1 Het kan dan gaan om een aanpassing van de techniek, om de keuze voor een bepaalde techniek, of om een verschuiving van het moment van abortus.

Vanwege het belang van de vrouw en het uitgangspunt dat haar geen schade mag worden berokkend, is de commissie tot de conclusie gekomen dat een aanpassing van de abortus- methode niet toelaatbaar is.

Het in deze richtlijnen voorgestelde (en wettelijk verplichte) traject laat een dergelijke aanpassing ook niet toe. Volgens de richtlijnen neemt de vrouw eerst het besluit tot abortus. Vervolgens wordt, in overleg met de vrouw, door de arts tot een bepaalde abortusmethode besloten die er op gericht is de foetus veilig en effectief uit de baarmoeder te verwijderen op een dusdanige wijze dat het belang van de vrouw optimaal gewaarborgd is. Pas daarna mag de vraag worden gesteld over terbeschikkingstelling voor wetenschappelijk onderzoek of bepaalde medische doeleinden. Om daarna de gekozen abortusmethode alsnog aan te passen, vanwege de toe- gezegde terbeschikkingstelling aan wetenschappelijk onderzoek, acht de commissie moreel onaanvaardbaar.

1. National consultative ethics committee for health and life sciences. Opinion on the establishment of collections of human embryo cells and their use for therapeutic or scientific purposes. Paris: National consultative ethics committee for health and life sciences; 1997.

21

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

22

Hoofdstuk 9

Handelwijze bij een nog levende foetus

Afhankelijk van de zwangerschapsduur en de gebruikte methode van zwangerschapsbeëindiging kan het voorkomen dat de vrucht tekenen van leven vertoont bij de geboorte. Als bijvoorbeeld een zwangerschap van 18-24 weken wordt beëindigd door rijping van de baarmoederhals en stimulatie van weeënactiviteit met prostaglandinen, kan het voorkomen dat een kind levend ter wereld komt. Er zijn dan vitale functies, zoals hartactie, ademhalingsbewegingen en zenuwreflexen. In een Leids onderzoek van 147 inleidingen vanwege aandoeningen bij de ongeborene of immatuur gebroken vliezen (mediane zwangerschapsduur: 20 weken) werden bij nullipara en multipara respectievelijk 8% en 21% van de kinderen met tekenen van leven geboren.1 Deze kinderen overleden in het algemeen in de armen van de ouders. Uit vervolg- onderzoek is gebleken dat ouders deze handelwijze als positief ervaren.2

In de Wet foetaal weefsel wordt expliciet verboden om, met het oog op het voorgenomen gebruik van foetaal weefsel, "bestanddelen uit een ter wereld gekomen nog in leven zijnde menselijke vrucht te verwijderen". De vraag is hoe het overlijden dient te worden vastgesteld.

Bij de behandeling van de wet werd verwezen naar een rapport van de Gezondheidsraad uit 1984 voor de definitie van het vaststellen van de dood van de foetus.3 In dit rapport wordt gesteld dat "een foetus die met tekenen van leven ter wereld is gekomen, in ieder geval na het wegvallen van de trigeminusreflex, als dood mag worden beschouwd; ook al kunnen levens- tekenen zoals adembewegingen, kloppen van het hart en spontane trekkingen in armen en benen daarna wellicht nog enige tijd uitwendig waarneembaar zijn". Echter, in verschillende Europese landen geldt als definitie van de dood van een foetus dat alle vitale functies verdwenen dienen te zijn.4

De commissie meent dat de definitie uit 1984 als onderdeel van het destijds gebruikelijke beleid rondom zwangerschapsafbreking moet worden gezien. Het beleid daaromtrent is in de loop van de jaren fundamenteel veranderd. De commissie is tot de conclusie gekomen dat anno 2002 de definitie uit 1984 als achterhaald dient te worden beschouwd, mede vanwege het voortschrijdend inzicht in de factoren die het rouwproces van de ouders kunnen beïnvloeden. Bovendien is de inschatting van de commissie dat de definitie uit 1984 geen draagvlak heeft bij de zorgverleners van de vrouw.
De commissie geeft er dan ook de voorkeur aan om het wegvallen van alle vitale functies als moment van overlijden te laten gelden.

23

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Het is noodzakelijk dat de arts die het overlijden vaststelt, niet betrokken is bij het beoogde gebruik van foetaal weefsel.

1. Boer MA de, Gemund N van, Scherjon SA, Kanhai HHH. Low dose sulprostone for termination of second and third trimester pregnancies. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol 2001:99;244-8. 2. Geerinck-Vercammen CR. Met een goed gevoel. Het rouwproces bij doodgeboorte, reductie in meerlingzwangerschap en zwangerschapsafbreking na prenatale diagnostiek . Leiden; 1998. 3. Advies van de Gezondheidsraad inzake beschikbaarstelling en gebruik van foetussen, foetaal weefsel of andere stoffelijke resten na abortus, voor wetenschappelijke doeleinden. Den Haag: Gezondheidsraad; 1984. 4. Wert G de, Berghmans FLP, Boer GJ, Andersen S, Brambati B, Carvalho AS, et al. Ethical guidance on human embryonic and fetal tissue transplantation: a European overview. Medicine, Health Care and Philosophy 2002;5:79-90.

24

Hoofdstuk 10

Omgang met foetaal weefsel

Wettelijke bepalingen

De Wet foetaal weefsel eist dat in het reglement aandacht wordt besteed aan de wijze waarop en de voorwaarden waaronder foetaal weefsel aan een onderzoeker ter beschikking wordt gesteld. De commissie stelt dat de wijze waarop het gebeurt moet getuigen van respect voor de menselijke afkomst van het weefsel. De precieze handelwijze hangt af van de aard van het onderzoeksprotocol. De wijze waarop vervoer van weefsel en het bewaren ervan plaatsvinden, zijn onderdeel van het onderzoeksprotocol en moeten derhalve worden getoetst door een erkende medisch ethische toetsingscommissie.

De bepalingen van de Wet op de lijkbezorging (WLB) zijn niet van toepassing op een menselijke vrucht die ter wereld is gekomen na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken (WLB artikel 2.1 en 2.2). In een toelichting op de wet staat: "Een vrucht jonger dan 24 weken valt niet onder de wet, ongeacht of het na de geboorte een teken van levensverrichting heeft vertoond". Overigens sluit de wet niet uit dat doodgeborenen of overledenen van een jongere leeftijd dan 24 weken desgewenst ook worden begraven of verbrand, of dat hun lijk op andere wijze wordt bezorgd; slechts de wettelijke verplichting daartoe ontbreekt. Indien tot lijkbezorging van een onvoldragen doodgeboren vrucht wordt besloten, kan maar behoeft geen verlof tot begraving of verbranding te worden aangevraagd. De beheerder van een begraafplaats of crematorium kan medewerking verlenen aan begraving of verbranding, mits deze over de nodige bewijzen (bijvoorbeeld een verklaring van een arts) beschikt, waaruit blijkt dat de ter begraving of verbranding aangeboden vrucht na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken ter wereld is gekomen.

Handelwijze in relatie met zwangerschapsduur

In de dagelijkse praktijk wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen een foetus geboren bij een zwangerschapsduur van 15+6 (15 weken + 6 dagen) en van 16+0. Er zijn twee redenen voor deze grens: ten eerste wordt in de obstetrische nomenclatuur een zwangerschapseinde onder de 16+0 als miskraam beschouwd en van 16+0 tot 24+0 (vroeger tot 28+0) als partus immaturus. De tweede reden, die samenhangt met de eerste, is de herkenbaarheid van het weefsel als foetus in engere zin, hetgeen onder de 16 weken dikwijls niet het geval is. Overigens kan, afhankelijk van de gebruikte methode, ook na 16 weken het weefsel gefragmenteerd zijn.

25

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Bij een zwangerschapsduur van 15+6 wordt zelden of nooit over lijkbezorging gesproken en wordt het weefsel meestal door het ziekenhuis of de kliniek, al dan niet na pathologisch onderzoek, ter vernietiging aangeboden aan een bedrijf dat is gespecialiseerd in de vernietiging van ziekenhuismateriaal.

Bij een zwangerschapsduur van 16+0 is lijkbezorging wel steeds vaker aan de orde. Indien alleen foetaal weefsel en niet de gehele foetus voor wetenschappelijk onderzoek ter beschikking is gesteld, tekent de arts een verklaring waaruit blijkt dat een kind is geboren na een zwanger- schap van
Indien niet de gehele foetus voor het gestelde wetenschappelijk onderzoek wordt gebruikt, zijn er de volgende mogelijkheden:

* de ouders schakelen een begrafenisondernemer in die de begrafenis of crematie regelt;
* de ouders nemen het lijkje mee en zorgen zelf voor crematie of begrafenis;
* het ziekenhuis/de instelling zorgt voor crematie of begrafenis (meestal na invriezen en verzameld met meerdere lotgenoten, afhankelijk van de lokale situatie);
* het ziekenhuis/de instelling zorgt voor `anonieme vernietiging'.
26

Hoofdstuk 11

Pathologisch onderzoek op foetaal weefsel

Hoewel strikt genomen geen onderdeel uitmakend van de Wet foetaal weefsel, heeft de com- missie zich, op verzoek van de minister van VWS, ook gebogen over de vraag op welke wijze foetaal weefsel voor klinisch pathologisch en/of klinisch genetisch onderzoek aangeboden en bewaard dient te worden. De reden hiervoor wordt gevormd door de raakvlakken en soms de overlap van wetenschappelijk en pathologisch/genetisch onderzoek op foetaal weefsel ­ in afwachting van de regels die gesteld zullen gaan worden in de nieuwe Wet zeggenschap lichaamsmateriaal.

Indien foetaal weefsel wordt aangeboden voor onderzoek door een klinisch patholoog of een klinisch geneticus, moet daarvoor toestemming worden gevraagd aan de vrouw. Of toestemming mondeling of schriftelijk moet worden gegeven is niet bij wet vastgelegd. Lokale afspraken hierover zijn noodzakelijk.

In alle gevallen, ongeacht de zwangerschapsduur, dient het onderzoek dan wel de obductie schriftelijk te worden aangevraagd bij de patholoog; met name dient hij of zij geïnformeerd te worden over de bestemming van het weefsel na het onderzoek, hetgeen bij een zwanger- schapsduur van 16+0 via een artsenverklaring kan plaatsvinden (zie bijlage V). Bij een zwangerschapsduur 15+6 wordt de klinisch patholoog of de klinisch geneticus via een normale aanvraag verzocht histologisch of genetisch onderzoek te doen. Hierbij mag er impliciet vanuit worden gegaan dat weefsel dat niet hoeft te worden bewaard, ter vernietiging samen met ander ziekenhuismateriaal wordt aangeboden.

In principe bepaalt de uitvoerder van postmortaal onderzoek, de klinisch patholoog of de klinisch geneticus, de uitgebreidheid van het onderzoek. Geadviseerd wordt om voor het uitvoeren van een schedellichting bij een foetus na een zwangerschapsduur van 16+0 eveneens expliciete toestemming aan de vrouw te vragen.

Bij een zwangerschapsduur van 16+0 zijn er omstandigheden waarin organen of delen daarvan niet teruggeplaatst (kunnen) worden in het lichaam. Indien begraven of cremeren (al dan niet collectief) was afgesproken, kunnen die organen dus niet tegelijk met het stoffelijk overschot het afgesproken traject volgen.

27

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Dit kan het geval zijn als:

* bewerking en fixatie nodig is;

* een orgaan of de foetus klein is en in zijn geheel moet worden onderzocht;
* een orgaan of de foetus een complexe afwijking heeft die nader onderzoek door een expert vereist;

* een orgaan of de foetus een illustratieve afwijking vertoont, die bewaren voor onderwijs- kundige doeleinden gewenst maakt.

Dat in deze gevallen de organen niet met het stoffelijk overschot het afgesproken traject zullen volgen, moet zowel mondeling als schriftelijk worden verduidelijkt alvorens toestemming voor obductie te vragen. Indien de ouders het bewaren niet acceptabel vinden, dient de klinisch patholoog hierover expliciet en schriftelijk te worden ingelicht. Het feit dat de weefsels/organen niet altijd in het lichaam teruggeplaatst (kunnen) worden, wordt soms pas tijdens de obductie duidelijk. Hiermee dient in de informatie- en toestemmingsprocedure rekening te worden gehouden.

Er dient te worden vastgelegd op welke wijze weefselresten vernietigd gaan worden, zodra bewerking en fixatie klaar zijn en de weefselresten niet meer nodig zijn: hetzij vernietiging samen met ander ziekenhuismateriaal, hetzij via collectieve crematie.

De klinisch patholoog (in sommige gevallen de klinisch geneticus) bewaart het weefsel in paraffineblokjes en/of diepgevroren en/of in formaline: in principe herleidbaar, tenzij het is bestemd voor onderwijskundige doeleinden. Daarnaast bewaart de patholoog preparaten voor microscopisch histologisch onderzoek (al dan niet herleidbaar).

In tegenstelling tot het bewaren en gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek of onderwijs, waarbij foetaal weefsel niet herleidbaar mag zijn, is het voor pathologisch en genetisch onderzoek juist belangrijk dat het wel herleidbaar is. Indien het weefsel na het onderzoek wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek of onderwijs dient conform de Wet foetaal weefsel (artikel 7, lid 2) de instelling waar foetaal weefsel voorhanden is, een reglement vast te stellen betreffende de wijze waarop en de termijn gedurende welke foetaal weefsel wordt bewaard. In dat reglement moet ook worden vastgelegd op welke wijze het weefsel na het aflopen van die termijn wordt vernietigd.

28

Bijlagen

29

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Bijlage I

Wettekst

30

B I J L A G E N

31

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

32

B I J L A G E N

33

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Bijlage II

Model informatiebrief
wetenschappelijk onderzoek

Informatie over wetenschappelijk onderzoek met ...(bijv. hartweefsel, longweefsel, etc.)

Geachte mevrouw,

Inleidende tekst
Voorbeeldtekst: Met deze brief willen wij u informeren over een wetenschappelijk onderzoek waarvoor wij uw medewerking willen vragen. U heeft besloten uw zwangerschap af te breken. Wij zijn ons ervan bewust dat dit voor u een emotionele beslissing is. We begrijpen ook dat dit een moeilijk moment is om benaderd te worden met de vraag om mee te doen aan weten- schappelijk onderzoek. Wij willen op voorhand benadrukken dat u helemaal vrij bent om al of niet uw medewerking te verlenen aan het onderzoek. Het gaat om een onderzoek naar ... Voor dit onderzoek is goedkeuring verkregen van (de Raad van Bestuur/directie) na een positief oordeel van de medisch-ethische toetsingscommissie van (naam instelling). De voor dit onderzoek geldende richtlijnen zullen nauwkeurig in acht worden genomen.

Beschrijving doel van het onderzoek
Voorbeeldtekst: In dit onderzoek willen wij meer te weten komen over de manier waarop een gezond hart zich ontwikkelt. We kunnen dan beter begrijpen hoe een gezond hart werkt en ook waarom een hart soms niet meer goed werkt. In de toekomst zou die kennis kunnen leiden tot een betere behandeling van een slecht werkend hart (bijvoorbeeld na een hartaanval).

Wat gebeurt er met het weefsel?

Waar vindt het onderzoek plaats?

Vrijwillige medewerking
Voorbeeldtekst: U bent helemaal vrij om mee te doen aan dit onderzoek of niet. Als u niet wilt meedoen, hoeft u daarvoor geen reden te geven. Uw besluit zal geen enkele verandering brengen in uw verzorging of begeleiding. Als u niet (meer) aan het onderzoek wilt meedoen, zal het weefsel van de foetus op de gebruikelijke wijze worden vernietigd. Als u nu toestemming geeft, kunt u tot vlak na de ingreep uw toestemming weer intrekken. Ook daarvoor hoeft u geen reden te geven. Als u op een later tijdstip uw toestemming zou

34

B I J L A G E N

willen intrekken, is het meestal niet meer mogelijk het weefsel te achterhalen, omdat het anoniem bewaard en gebruikt zal worden.

Wijze van bewaren
Voorbeeldtekst: Het weefsel van de foetus dat gebruikt wordt, zal anoniem bewaard worden en zal door niemand naar u kunnen worden herleid.

Bescherming van privacy
Voorbeeldtekst: Aangezien het weefsel van de foetus anoniem bewaard wordt, zal uw persoonlijke privacy gewaarborgd zijn. Als u toestemt mee te doen, wordt u verzocht een toestemmings- formulier in te vullen en te ondertekenen. Dit formulier zal in uw status bewaard worden als bewijs van uw toestemming. Op dit formulier staan wel uw persoonlijke gegevens. Maar het foetale weefsel en deze persoonsgegevens zullen niet tot elkaar herleid kunnen worden.

(NB Er zijn uitzonderingen waarbij het nodig is het weefsel wel herleidbaar te bewaren. Dan dient hier verduidelijkt te worden waarom herleidbaarheid noodzakelijk is, wat de redenen zijn en wat de procedure is.)

35

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Bijlage III

Model toestemmingsformulier
wetenschappelijk onderzoek

Toestemmingsverklaring voor het afstaan van foetaal weefsel ten behoeve van het weten- schappelijk onderzoek naar .............................................................................................................................

Datum en tijdstip* van besluit tot abortus: ...............................................................................................

Datum en tijdstip* van informatie over wetenschappelijk onderzoek: ............................................

Ik ben naar tevredenheid over het onderzoek geïnformeerd. Ik heb de schriftelijke informatie gelezen en heb vragen kunnen stellen over het onderzoek. Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord. Ik heb voldoende tijd gehad om over mijn medewerking aan het onderzoek te kunnen nadenken. Ik weet dat ik mijn toestemming weer kan intrekken zonder dat ik daarvoor een reden hoef te geven. Ik weet dat de tijd voor het intrekken van mijn toestemming beperkt is, omdat het weefsel anoniem bewaard en gebruikt zal worden.

Ik geef vrijwillig toestemming voor deelname aan het onderzoek.

Naam: ..................................................................................................................................................................... Adres: ...................................................................................................................................................................... Woonplaats: .......................................................................................................................................................... Geboortedatum: ...................................................................................................................................................

Handtekening: .................................................... Datum en tijdstip*: ........................................................


* De tijdstippen van het abortusbesluit, van het krijgen van informatie en het geven van toestemming zijn van belang omdat duidelijk moet zijn dat het besluit tot abortus is genomen vóórdat informatie is gegeven over het wetenschappelijk onderzoek en vóórdat daarvoor toestemming is gevraagd.

36

B I J L A G E N

Bijlage IV

Medische uitsluitingscategorieën

Indien bekend is dan wel het vermoeden bestaat dat een vrouw een aandoening heeft die een gevaar kan opleveren voor anderen, dan wordt haar géén toestemming gevraagd.

Als foetaal weefsel gebruikt gaat worden voor medische (bijvoorbeeld transplantatie-) doeleinden, dan dient zowel de vrouw als het weefsel getest te worden op de aanwezigheid van een medische uitsluitingsreden.
Het gaat daarbij om vrouwen (en in sommige gevallen de biologische vader) die behoren tot een van de volgende categorieën:

* die lijden aan of een voorgeschiedenis hebben van een overdraagbare aandoening of van een aandoening waarvan de genese onbekend is (en waarvan dus de mogelijkheid van overdraagbaarheid niet kan worden uitgesloten);
* die behoren tot een populatie met een verhoogde kans op het lijden aan een overdraagbare aandoening;

* met een aandoening of behandeling die de uitslagen van serologisch onderzoek beïnvloedt (of een voorgeschiedenis daarvan);

* die lijden aan of een voorgeschiedenis hebben van een aandoening die van directe invloed is op de kwaliteit en/of veiligheid van het weefsel.

Uit te sluiten zijn onder meer vrouwen (en in sommige gevallen de biologische vader) in de volgende situaties:

* met actieve systemische infecties;

* met verhoogde kans op HIV-infectie, hepatitis B of C en HTLV-infectie;
* na recente vaccinatie;

* met degeneratieve ziekten van het zenuwstelsel van onbekende oorsprong of een risicofactor hiervoor, zoals een implantatie met cornea of dura mater in het verleden, of toediening van groeihormonen of gonadotrofinen afkomstig van humane hypofyse-extracten (tussen 1963 en 1985);

* met een intoxicatie van bijvoorbeeld zware metalen of pesticiden.
Deze lijst is bedoeld als leidraad en is niet volledig. Overleg bij twijfel met de Stichting BIS (tel. 071-5 795 795).

37

M O D E L R E G L E M E N T T E R B E S C H I K K I N G S T E L L I N G V A N F O E T A A L W E E F S E L

Bijlage V

Artsenverklaring bij geboorte na een
zwangerschap 16+0 en
(Lokale afspraken kunnen worden verwerkt in deze verklaring.)

Ondergetekende, arts te .................................................................................................................................... verklaart te zijn de behandelend geneeskundige van:

mevrouw: ............................................................................................................................................................... geboren: ................................................................................................................................................................. wonende te: ...........................................................................................................................................................

uit wie een vrucht is geboren op ...... - .... - .... na een zwangerschap van minder dan 24 weken. Naam behandelend arts: ................................................................................................................................... Handtekening behandelend arts: ..................................................................................................................

Het verdere verloop is als volgt:


* Er wordt onderzoek verricht door de klinisch patholoog.

* De ouders kiezen voor een individuele uitvaart en regelen dit:
* met de begrafenisondernemer

* met de beheerder van begraafplaats of crematorium
* in eigen beheer


* De ouders kiezen voor een collectieve crematie via het ziekenhuis:
* de ouders willen bericht wanneer de crematie heeft plaatsgevonden ja / nee
* de ouders willen bij het verstrooien aanwezig zijn ja / nee

* Het (rest)weefsel wordt na onderzoek door de klinisch patholoog op de gebruikelijke wijze ter vernietiging aangeboden aan een daarin gespecialiseerd bedrijf.


* De foetus is afgestaan voor wetenschappelijk onderzoek en de verdere afhandeling vindt plaats op de in het onderzoeksprotocol beschreven wijze.

38