Rechtbank Amsterdam
Beslissing op preliminaire verweren D.d.G. (Clickfondsonderzoek)
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum actualiteit: 24-10-2002
De rechtbank heeft uitspraak gedaan in de zaak van D.d.G., één van de
verdachten in het zogenaamde Clickfondsonderzoek. Het betreft een
uitspraak op de preliminaire verweren van de verdachte, die ertoe
strekten dat de officier van justitie niet ontvankelijk diende te
worden verklaard.
Door de raadsman van verdachte was op gebreken in het onderzoek
gewezen, met name betrekking hebbend op het ontstaan van de verdenking
tegen verdachte, een rechtshulpverzoek aan Zwitserland in de beginfase
van het onderzoek, het niet kunnen horen van belangrijke getuigen, de
duur van het onderzoek, publiciteit, het onthouden van processtukken
en schending van het gelijkheidsbeginsel en de redelijke termijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een aantal van verdachtes bezwaren
terecht zijn. Het gaat daarbij vooral om tekortkomingen in het
rechtshulpverzoek, het gebruik van de ambtseed door
opsporingsambtenaren, het niet hebben kunnen horen van belangrijke
getuigen, overschrijding van de redelijke termijn en enkele
onzorgvuldige uitlatingen van de officier van justitie. Deze
tekortkomingen acht de rechtbank echter niet van dien aard dat zij de
niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie tot gevolg moeten
hebben. Behandeling van de strafzaak van verdachte in overeenstemming
met de beginselen van behoorlijke procesorde kan nog steeds
plaatsvinden.
De rechtbank heeft nog een vergelijking gemaakt met eerdere vonnissen
in een andere zaak die tot het Clickfondsonderzoek behoorde (juni
2001, de zaak Leemhuis & Van Loon c.s.). In die zaken is de officier
van justitie voor een groot deel wél niet ontvankelijk verklaard. In
die zaak was echter sprake van misleiding van de rechter-commissaris
bij de aanvang van het onderzoek. Bovendien is in die zaak, onder meer
door uitlatingen van de officier van justitie tijdens de behandeling
ter terechtzitting van een vordering tot onderbewindstelling van die
vennootschap, de voortzetting van de onderneming van Leemhuis & Van
Loon onmogelijk geworden, hetgeen tot grote schade voor personeel en
aandeelhouders heeft geleid. Van dergelijke schade is in de zaak van
verdachte geen sprake.
De rechtbank heeft uitgesproken dat met de geconstateerde
tekortkomingen rekening zal moeten worden gehouden bij een eventuele
strafoplegging aan verdachte. De zaak wordt op 30 oktober a.s.
voortgezet.